- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 181.44 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
14 april 2022
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (C-jaar)
Inleiding
Zoals de Israëlieten de opdracht kregen om Pesach te vieren als een gedachtenis (sikkaron) aan de bevrijding uit Egypte, zó draagt Jezus zijn leerlingen op om de Maaltijd des Heren te vieren als een gedachtenis aan Hem (1 Kor. 11,24v). De viering van de uittocht van Jezus naar zijn Vader (Joh. 13,1; vgl. ook Luc. 9,31: exodus!) rijmt niet toevallig op de viering van de uittocht uit Egypte. Wijlen opperrabbijn Jonathan Sacks van het Britse Gemenebest (1948-2020) heeft ooit eens naar voren gebracht dat voor een gemeenschap drie zaken van het grootste belang zijn: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren hebben de opdracht om kinderen te vertellen over het verleden. Dat verleden, het heden en de toekomst mag je in deze visie nooit los zien van elkaar. Vergeten is ballingschap, gedenken is verlossing – woorden die worden toegeschreven aan de joodse wetgeleerde Baal Sjem Tov (‘Meester van de goede naam’).
Exodus 12,1-8.11-14 –Tussen aankondiging en uitvoering
De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de prelude op Israëls uittocht uit Egypte. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen (12,29) van de tiende plaag. Nog vóórdat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er tenminste twee tijdsdimensies in onderkennen: een dimensie van onvoltooid verleden tijd én een dimensie van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de geschiedenis. De tekst brengt dat ook tot uitdrukking met de opdracht in 12,2 om de maand van de uittocht (Abib = arenmaand, na de ballingschap Nisan genoemd) te beschouwen als het ‘hoofd der maanden’ (rosj chodesj). Met de uittocht en de instelling van het Pascha wordt er door God een nieuw begin gemaakt. Bij wijze van parafrase op de beginwoorden uit Gorters gedicht Mei: ‘Een nieuwe lente, een nieuwe tijd’.
Verleden en toekomst
Beide tijdsdimensies, het verleden en de toekomst, worden in het instellingsverhaal op rituele wijze present gesteld. De onvoltooid verleden tijd wordt opgeroepen door het feit dat het Pascha functioneert als een blijvende herinnering (12,14) aan het zware verblijf in Egypte. Het thema van de sedernacht is immers sikkaron (z-ch-r = herinneren): de herdenking van de reddende hand van JHWH bij de uittocht uit Egypte. Zo moest het vlees van het paaslam gegeten worden met bittere kruiden (12,8 maròr) als een indringende verwijzing naar het bittere slavenbestaan dat weldra afgelegd zal worden. De toekomende tijd vindt zijn uitdrukking in de anticipatie op het voorbijgaan van God aan de huizen van de Israëlieten wanneer Hij alle eerstgeborenen in Egypte zal slaan (de tiende plaag). Het joodse Pasen is dus het feest van de ‘passage’ van God. Deze aanstaande gebeurtenis ligt ten grondslag aan de naamgeving Pèsach (12,11). Het woord is afgeleid van het werkwoord pasach dat letterlijk ‘hinken’ = ‘overspringen’ of ook wel ‘passeren’ betekent (vgl. o.a. 1 Kon. 18,21). In veel vertalingen staat hier ‘voorbijgaan’ (12,13.27). Ook de wijze waarop het paaslam gegeten moet worden verwijst naar een nieuwe tijd die in aantocht is: staande met de lendenen omgord, de voeten geschoeid en met een stok in de hand. Men moet dus op en top reisvaardig zijn om op elk moment weg te kunnen trekken uit Egypte. Het is een haastig vertrek, het ongezuurde brood (matzàh) onderstreept dat nog eens.
Verleden en toekomst komen samen in de actuele opdracht om het Paasfeest ook in de toekomst te blijven vieren (12,14b). Deze actualiserende viering wordt in de joodse traditie zó begrepen dat iedere Israëliet zichzelf moet beschouwen als was hijzelf weggetrokken uit Egypte.
1 Korintiërs 11,23-26 – Viering van de Maaltijd van de Heer
De waarschijnlijk oudste vermelding van de instelling van de Eucharistie / het Avondmaal treffen we aan in 1 Korintiërs 11. De formulering van Paulus over de viering van de Maaltijd van de Heer vormt een cruciaal onderdeel van de christelijke eredienst en wordt in bijna elke kerk in de wereld gevierd. De volgende aspecten zijn hierbij van belang: de viering gebeurt regelmatig tijdens de samenkomsten van de gemeente, het is belangrijk want Jezus zelf heeft er op aangedrongen, de viering is een vorm van evangelieverkondiging, onder de Maaltijd is het gedenken van Jezus aan de orde, de deelnemers aan de Maaltijd worden één met het lichaam en bloed van Christus, er is het aspect van dankbetoon en tevens een uitdrukking van eenheid én door de maaltijd wordt er uitgezien naar de wederkomst van de Heer.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-58.
Johannes 13,1-15 – Gedachtenis bij het Avondmaal
Het vieren van Pasen in de vorm van het tegenwoordig stellen van een heilshistorisch feit speelt ook een belangrijke rol bij het evangelieverhaal over het Laatste Avondmaal. Hoewel het vierde evangelie geen formeel instellingsverhaal kent zoals de synoptische evangeliën, bevat ook de scène van de voetwassing duidelijk een gedachteniselement (13,14). De voetwassing vond wel plaats binnen de context van een maaltijd. De evangelist legt met het vertellen van dít verhaal op déze plaats een zekere nadruk op het grote belang van de praxis van Jezus en de oproep tot navolging die daarvan uitgegaan is. Wanneer de leerlingen onder elkaar de mentaliteit van Jezus bewaren zoals die in het gebaar van de voetwassing tot uitdrukking komt, dan stellen zij in dit teken van onderling dienstbetoon en bredere zin het diaconaat hun Heer en Meester present. De rituele herhaling van deze handeling is dus beduidend méér dan het ophalen van herinneren aan voorbije gebeurtenissen. Er is een duidelijk appel om het voorbeeld van Jezus’ ootmoedigheid na te volgen.
Duiding van de handeling
Bovenstaande interpretatie van de voetwassing is gebaseerd op een tweedeling van de tekst: in 13,1-11 de handeling en aansluitend in 13,12-20 de duiding van deze handeling. De teksteenheid eindigt welbeschouwd pas met 13,20 zoals duidelijk blijkt uit de nieuwe inzet van vers 21: Hierna… Het gesprek over de duiding van de voetwassing wordt door Jezus zelf ingeleid met de vraag of zijn leerlingen begrepen hebben wat hij in feite gedaan heeft. De uitleg van Jezus beweegt zich in de richting van een appèl tot navolging.
In het eerst tekstgedeelte (1-11) komt echter ook een andere betekenis van de voetwassing ter sprake. Deze hangt ten nauwste samen met de aanstaande gebeurtenissen op Goede Vrijdag: de voetwassing als teken van de zelfgave van Jezus in de dood. Zoals hij zich op de vooravond van zijn lijden en dood bereid om aan zijn leerlingen de slavendienst van de voetwassing te verrichten, zo geeft hij zich vrijwillig over aan de vernedering van de dood aan het kruis (zie bijv. 18,11). Zo staat het reeds in 15,13: ‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden’. Zoals Jezus zijn kleren aflegt (13,4), zó legt Hij ook vrijwillig zijn leven af (10,17).
In de tekst bestaat ook een zekere spanning tussen de strekking van vers 7 (de betekenis van de voetwassing wordt pas in de toekomst duidelijk, namelijk met de dood van Jezus) en vers 12 (de leerlingen kunnen de betekenis van wat Jezus gedaan heeft reeds nu begrijpen). In zijn antwoord aan Petrus stelt Jezus dat pas na zijn dood duidelijk zal worden wat Hij met deze daad tot uitdrukking heeft willen brengen: zijn vrijwillige overgave aan de vernedering van de kruisdood. Het is voor Jezus een soevereine daad van overgave aan de wil van God.
Het inleidend vers (13,1) spreekt in dit verband over het uur van Jezus dat nu gekomen is. Alles wat nu gaat volgen (voetwassing, afscheidsrede, gevangenneming, veroordeling, kruisdood, begrafenis en opstanding) maakt deel uit van dit uur waarin de verheerlijking van Jezus zal plaatsvinden. Aan het begin van zijn openbaar optreden bij de bruiloft te Kana (het eerste teken: 2,11) was Jezus’ uur nog niet gekomen (2,4; vergelijk nog 7,30; 8,20; 12,23.27). Tijdens zijn maaltijd met de leerlingen is dit reeds lang aangekondigde uur eindelijk gekomen (zie 17,1: verheerlijking!).
Er is dus een duidelijke relatie met de tijd van Jezus’ werkzaamheid vanaf de bruiloft te Kana, maar ook met het einde: het laatste kruiswoord van Jezus (19,30: ‘Het is volbracht’ – hier staat het werkwoord telein = iets tot een einde brengen) verwijst terug naar het commentaar van de evangelist in 13,1 dat Jezus de zijnen tot het einde toe (= eis telos) heeft liefgehad.
Preekvoorbeeld
Er hangt iets onheilspellends over de viering van vanavond. Hoewel het paars van de Veertigdagentijd voor even vervangen is door het feestelijk wit, vieren wij deze eucharistie in vrees en beven, zoals de Israëlieten hun eerste paasmaal hielden. Zo klonk het tenslotte in de Eerste Lezing: Dit is de wijze waarop gij het lam moet eten: uw lendenen omgord, uw voeten geschoeid en uw stok in de hand. Haastig moet ge het eten, want het is Pasen voor de Heer. En dat het Pasen is voor de Heer betekent dat alle eerstgeborenen van Egypte geslagen zullen worden, zowel mensen als dieren.
In de Tweede Lezing breekt Jezus het brood en geeft Hij de beker rond ‘in de nacht waarin Hij werd overgeleverd’. En Jezus wast de voeten van zijn leerlingen onder een maaltijd, ‘toen de duivel reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan had ingegeven om Hem over te leveren’.
Het is vanavond niet zoals het zijn moet. Er hangt dreiging in de lucht. En dat op de avond dat wij teruggaan naar de bron van iedere eucharistie die wij hier vieren: de maaltijd die Jezus hield om de uittocht uit Egypte te herdenken en die Hij tot teken maakte van zijn leven voor ons.
Zou het zo zijn dat rond iedere eucharistieviering iets onheilspellends hangt?
Het eerste Paasmaal, dat van de Israëlieten in Egypte, wordt in vrees en beven gegeten, omdat er een ingrijpen van God wordt verwacht om een einde te maken aan het kwaad dat heerst in Egypte en de Israëlieten het leven onmogelijk maakt. Het kwaad daar had zich zo opgestapeld dat zij daar niet meer op een zachtzinnige manier van konden worden bevrijd. Zoals toen het kwaad van het fascisme Europa zozeer in zijn ban had, dat de bevrijding ervan wel gepaard moest gaan met geweld. Er moesten oprukkende legers van de geallieerden aan te pas komen. Die opmars had tegelijk iets bevrijdends én beangstigends. Naast bevrijding brachten zij ook dood en verderf. Er werden hier witte vlaggen uitgestoken: wij zijn de vijand niet! Niet schieten! De Israëlieten bestreken hun deurposten met bloed: wij zijn slachtoffers van het kwaad waar God een einde aan gaat maken: spaar ons, Heer!
Dit onheilspellende hangt eigenlijk rond iedere eucharistie die wij vieren. Want eucharistie vieren doen wij in het geloof en de hoop dat ons leven bevrijd zal worden van wat niet goed is. Wij eten en drinken hier immers in afwachting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En het is toch altijd maar de vraag of die nieuwe hemel en die nieuwe aarde op zo’n manier komen, dat wij er zelf deel aan zullen krijgen; of die zullen komen zonder een vernietigend oordeel over onszelf en de wereld. Want zeg nou zelf: er zal grondig de bezem moeten door de wereld én de Kerk vooraleer er sprake kan zijn van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Meer nog: er zal met ieder van ons iets moeten gebeuren, willen wij mensen zijn die die nieuwe hemel en nieuwe aarde kunnen bewonen! In ons is toch ook kwaad, zoals het dat in Egypte was!
Van deze spanning tussen goed en kwaad, dat een gevecht kan worden op leven en dood, is Jezus zich maar al te goed bewust, wanneer Hij in de nacht dat hij wordt overgeleverd maaltijd houdt. Hij breekt het brood en laat de beker rondgaan in het bewustzijn dat Hij door kwade machten van verraad en nijd ten onder zal gaan.
Wat het des te spannender en onheilspellender maakt is dat, anders dan bij de Israëlieten, in Jezus geen kwaad is. Hij is alleen maar slachtoffer. Hij die nooit of te nimmer aan het kwade het zijne heeft bijgedragen zal het kwaad dat in de wereld is niet ontlopen. Toch raakt Hij niet verlamd door vrees en beven, maar in de schaduw van dit kwaad reikt Jezus ons toch leven van een en al goedheid aan. Het reine, het zuivere, het loutere en het klare van Jezus’ leven wordt daarmee ook van ons. Om ons tot mensen te maken van zijn nieuwe hemel en nieuwe aarde, tegen alle dreiging van het kwaad in. En daarmee is eucharistie vieren waarachtig geen spelletje, maar bittere ernst.
Door eucharistie te vieren laten wij ons meer en meer tot mensen maken die bij Christus horen en op Hem gelijken. Wij vieren de eucharistie om mensen te worden die te midden van de machten van het kwaad blijven geloven dat God sterker is dan alle kwaad, en die daaraan de moed ontlenen om te blijven volharden in het goede, zoals Jezus dat heeft gedaan tot in de nacht waarin Hij werd overgeleverd.
Dit heeft Jezus gedaan door ons het brood en de wijn van zijn laatste Paasmaal aan te reiken, maar ook door zich, toen het Paasfeest op handen was en de duivel reeds in Judas Iskariot was gevaren, tot dienaar van zijn leerlingen te maken, ook van Judas. Hij zegt zelf dat Hij dit gedaan heeft om ons een voorbeeld na te laten, opdat wij zouden doen zoals Hij heeft gedaan.
Dit is kennelijk waar het op aankomt: dat wij elkaar de voeten wassen; dat wij elkaar dienen; dat wij elkaar hoger achten dan onszelf. En dat is waarachtig geen kinderspel, maar het is wel onze manier om te blijven volharden in het goede en weerstand te bieden aan de machten van het kwaad.
Zoals aan het einde van de oorlog mensen een witte vlag uithingen om aan het oorlogsgeweld te ontkomen, zoals de Israëlieten het bloed van een lam op hun deurpost streken opdat de doodsengel aan hun deur voorbij zou gaan, zo is onze dienst aan elkaar ons teken dat wij bij Christus horen, en dat wij geloven en hopen dat wij, net als Hij, door kwaad en dood heen gehaald zullen worden en in leven mogen blijven bij God. Het is om zo te zeggen het bloed van ons Paaslam, waarmee wij onze deurpost bestrijken. Het bloed waaraan wij in iedere eucharistieviering deel krijgen. Het bloed, het leven van Hem is wie geen kwaad is. Naarmate wij ons dit leven eigen maken worden wij herkenbaar als mensen van Christus, en dan zal uiteindelijk het kwaad, de dood, geen vat op ons krijgen, zoals het uiteindelijk geen vat heeft gehad op Christus.
De eucharistie is een ernstige zaak. Wij hoeven niet iedere zondag onder die ernst gebukt te gaan, maar is het niet goed dat wij op de avond dat wij de oorsprong ervan vieren, eraan herinnerd worden dat de eucharistie die ons doet deel krijgen aan het leven van Jezus, deel uitmaakt van onze worsteling met het kwaad in onszelf en in de wereld?
Dit is het onheilspellende dat over de eucharistieviering van deze avond heen hangt, maar wij vieren ook vanavond, zoals altijd, de eucharistie in het licht van Pasen. Jezus heeft het kwaad en de dood overwonnen. De eucharistie is daarmee ook de belofte dat wij dat ten slotte ook zullen doen, als wij ons zijn leven laten geven in het brood en de beker van het Laatste Avondmaal dat Jezus op de avond voor zijn lijden met zijn leerlingen heeft gevierd, en nu met ons.
inleiding drs. Harry Tacken
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM