- Versie
- Downloaden 6821
- Bestandsgrootte 483.70 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 mei 2018
- Laatst geüpdatet 28 november 2024
Nummer 1– 97ste jaargang 2025 – januari/februari
TIJDSCHRIFT VOOR VERKONDIGING
UITGAVE VAN DE MINDERBROEDERS FRANCISCANEN IN DE LAGE LANDEN
Redactionale
1 januari 2025 Heilige Maria, Moeder van God
Inleiding M.F. Vroege-Crijns BA
Preekvoorbeeld prof. dr. J.B.M. Wissink
5 januari 2025 Openbaring des Heren
Inleiding drs. W.H.J.M. Berflo
Preekvoorbeeld P. Heysse
12 januari 2025 Doop van de Heer
Inleiding drs. M.G.J. van der Post
Preekvoorbeeld ds. A. Alblas
19 januari 2025 Tweede zondag door het jaar
Inleiding ds. R.B. Nijendijk-Cnossen
Preekvoorbeeld ds. R.B. Nijendijk-Cnossen
26 januari 2025 Derde zondag door het jaar
Inleiding prof. dr. P.C. Beentjes
Preekvoorbeeld J.A.Th.M. Lucassen
2 februari 2025 Vierde zondag door het jaar
Inleiding G. van Buul OFM
Preekvoorbeeld drs. K. Touwen
9 februari 2025 Vijfde zondag door het jaar
Inleiding H.M.J. Janssen OFM
Preekvoorbeeld mgr. dr. G.J.N.G. de Korte
16 februari 2025 Zesde zondag door het jaar
Inleiding dr. Y. v.d. Akker-Savelsbergh
Preekvoorbeeld drs. K. Touwen
23 februari 2025 Zevende zondag door het jaar
Inleiding dr. J.C.M. Holman SVD
Preekvoorbeeld G.A.W. Martens
Homiletische hulplijnen 112 drs. K. Touwen
1 januari 2025
Heilige Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21
Inleiding
Een nieuw jaar, een nieuw begin, een startpunt in de tijd. Ook de lezingen van vandaag gaan over een nieuw begin, een weg naar heil, op een specifiek moment in de tijd door God in gang gezet, voor wie zich durft toe te vertrouwen aan de leiding van God.
Numeri 6,22-27
Het boek beschrijft de tweede helft van de tocht van de Israëlieten door de woestijn na hun bevrijding uit Egypte en de verbondssluiting met JHWH bij de berg Sinai. Aan deze tocht gaat, onder leiding van God, een grondige voorbereiding vooraf waarin de sociale ordening van het kersverse volk van God tot stand wordt gebracht en zorg wordt gedragen voor de heiliging van het kampement met in het centrum de ontmoetingstent, de plek waarin Gods aanwezigheid zich manifesteert.
Nadat de inwijdingsplechtigheden van Gods verblijfplaats zijn voltrokken en Pesach is gevierd, is het volk Israël gereed om de tocht aan te vangen. De wolk – teken van Gods aanwezigheid– heeft zich van de tabernakel opgeheven ten teken dat het tijd is om te vertrekken (10,10). Onder Gods aanvoering breekt het volk op en gaat op weg naar het land dat God aan Abraham beloofd heeft (9,15-23; vgl. Ex. 40,36-38).
De zo geheten priesterzegen
De indrukwekkende woorden van de priesterzegen staan geschreven in het gedeelte over de heiliging van het volk Gods ter voorbereiding op de woestijntocht. De zegen vormt een afgebakende teksteenheid en staat tussen de voorschriften voor Nazireeërs en de inwijding van de tabernakel en het altaar in. Het tekstgedeelte is slechts vijf verzen lang, maar van essentieel belang in de verbondsrelatie tussen God en zijn volk.
De woorden waarmee de priester – Aäron en zijn zonen – het volk moeten zegenen, worden door JHWH letterlijk aan Mozes gedicteerd. De zegen bestaat uit drie parallel geformuleerde zinnen, waarin telkens als tweede woord Gods eigennaam, JHWH, het tetragrammaton, staat geschreven.
De godsnaam wordt uit eerbied voor God niet meer hardop uitgesproken. In de Hebreeuwse manuscripten wordt de uitspraak door de Masoreten consequent weergegeven met de klinkers van het woord adonai, dat ‘mijn heer’ betekent. Wanneer wij bij het uitspreken van de zegen horen ‘Moge de Heer…’, wordt dus de naam van God op instigatie van God zelf uitgesproken. Met de zegening ‘leggen’ Aäron en alle priesters na hem zo Gods eigen naam tot drie keer toe letterlijk op het volk.
Het werkwoord barach (= zegenen) is een performatief werkwoord: het uitspreken van de woorden bewerkstelligt wat de woorden betekenen en mag het volk zich gezegend weten. Tevens is het een relationeel werkwoord. In het uitspreken van de woorden brengt de priester het volk in relatie tot God.
Bij de zegen zijn dus geen twee, maar drie partijen betrokken. Daarin verschilt de zegen van een ‘gewone’ wens waar sprake is van twee partijen. Bij de zegen treedt de priester als spreker naar de achtergrond: hij brengt God als handelend persoon naar voren en brengt juist Hem in relatie tot de adressant: JHWH zegene jou. En hoewel de priester het subject is van het spreken, is het JHWH die daadwerkelijk handelend subject is, die de zegen verwezenlijkt: de bescherming, de toewending, de genade, de toegenegenheid, de vrede en heelheid. Het laatste vers – de mondelinge toelichting van JHWH aan Mozes –, expliciteert dit nadrukkelijk.
Voor de Godsrelatie is de priesterlijke zegen van groot belang, omdat zij de relatie tussen JHWH en het volk telkenmale actualiseert. Het volk wordt eraan herinnerd dat zij als volk Gods onder zijn leiding op weg zijn. Dit geeft vertrouwen, maar vraagt tegelijkertijd van het volk Israël om zelf ook op God te vertrouwen.
Psalm 67
De psalm heeft de vorm van een zegenbede, een gebed gericht tot God om zijn zegen te mogen ontvangen. De woorden sluiten op prachtige wijze aan op de eerste lezing en klinken daadwerkelijk als instemmende respons vanuit de geloofsgemeenschap: een aantal woorden is letterlijk hetzelfde als die van de priesterzegen en klinken daardoor als herhaling, maar nu uitgesproken in de eerste persoon meervoud: ‘wij’ en rechtstreeks geadresseerd aan ‘U’, JHWH.
De zegenbede voegt ook een nieuw element toe, dat van universaliteit. Vanaf vers 3 ligt de nadruk op het doen kennen van en het daaruit voortvloeiende loven van JHWH door alle volkeren. Hierin klinkt het derde aspect van de belofte van God aan Abraham door: nageslacht, land en tot zegen zijn voor alle volkeren (Gen. 12,2v; 22,17v). Gods ‘tonen van het licht van zijn aanschijn’, zijn toewending tot de mens, wordt niet alleen gevraagd ten einde zijn weg te kennen, te weten hoe op God gericht te leven, maar ook met als doel dat alle volkeren Gods heil, Gods redding – in het Hebreeuwse jeshoe’a – leren kennen.
Dit vers legt in de liturgische setting de verbinding tussen de lezingen van vandaag. JHWH’s jeshoe’a, zijn heil, redding, bevrijding – zoals het pasgeboren kind van Maria zal heten – beoogt uiteindelijk alle volkeren op aarde.
Galaten 4,4-7
De tekst van de tweede lezing sluit in zijn woordkeus aan bij de tekst van de evangelielezing. De gelezen verzen maken deel uit van een complexe gelijkenis (4,1-10) die, wanneer deze ontdaan wordt van zijn specifieke context, door zijn antithetische opzet het risico loopt anti-judaïstisch te worden uitgelegd. Een zorgvuldige lezing is dus geboden.
Het betreft een gelijkenis waarin Paulus zijn adressanten aanschouwelijk wil maken hoe het geloof in Christus de sleutel is van hun bevrijding. Christus die als zoon van God mens geworden is, want ‘geboren uit een vrouw’ en ‘onder de wet’, dus de menselijke conditie in alle opzichten deelt. En dat juist daarom, door de daadwerkelijke menswording van Christus, ook zij in Christus kinderen van God zijn geworden en daarmee erfgenaam. Voor Paulus ligt hierin het grote wonder: dat met en door de komst van Christus in de wereld, nu alle volkeren jhwh, de God van het volk Israël, leren kennen en door het geloof in Christus deelgenoot worden van zijn heil.
Het geloof in Christus is voor de niet-Joodse christenen de weg waarover zij moeten gaan, hun leven moeten inrichten. De opgave om na het loslaten van een leven, geordend door wat ‘de elementen van de wereld’ voorschreven, zelfstandig een leven vorm te geven, puur vertrouwend op de kracht van de Geest die met de doop gegeven is, blijkt geen gemakkelijke opgave. De neiging van de Galaten om toch te zwichten voor een levenswijze die geordend wordt door regels en voorschriften, nu die van de Tora, waaruit zij steun en een gevoel van zekerheid kunnen halen, is best invoelbaar.
Maar voor Paulus is het aanvaarden van de Tora door de Galaten met hun niet-Joodse achtergrond een stap terug, terug naar een leven dat bepaald wordt door de dingen die in de wereld worden opgelegd. Een stap die afbreuk doet aan het wonder van de bevrijding die door Gods eniggeboren Zoon tot stand is gebracht. Paulus zet daarom in zijn betoog vol in op het geloof in Christus en de gave van zijn Geest. Vandaaruit leven is leven vanuit vertrouwen op God, zich toevertrouwend aan God, gericht op Gods bedoeling met de wereld.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Lucas 2,16-21
Lucas heeft het geboorteverhaal van Jezus in een historische setting geplaatst van een decreet van keizer Augustus tot een volkstelling. Binnen de contextuele exegese wordt deze inleiding geduid vanuit de polemiek tussen de wereldse autoriteit van de machtige keizer van het Romeinse Rijk en de autoriteit van Jezus. Toch denk ik dat er in deze introductie van Lucas ook een echo klinkt van de woorden waarmee het boek Numeri opent, waar eveneens sprake is van de opdracht tot een volkstelling, ingebed in een exacte tijdsaanduiding en volgens een ordeningsprincipe op grond van geslacht en vaderlijk huis. Dit ordeningsprincipe klinkt terug in de inschrijfprocedure die Lucas als reden opvoert voor Jozefs reis naar Betlehem, een reden die zich vanuit een historisch-contextueel perspectief moeilijk laat verklaren.
Deze echo vanuit het Oude Testament roept verschillende associaties op, zowel positief, zoals in Numeri: God gaat op weg met zijn volk, zichtbaar aanwezig te midden van zijn volk en richtinggevend voor wie op zijn tekenen vertrouwt. Maar ook negatief: in Davids ervaring dat een volkstelling op eigen initiatief van een heerser tegen de haren van God instrijkt (2 Sam. 24,1-4.10-12; 1 Kron. 21,1-3.7-10), omdat deze opgevat als hybris evenzeer een krenking van het vertrouwen in God is, zoals ook het gebrek aan betoond vertrouwen van het volk Israël na de verkenning van het beloofde land dat was (Num. 13–14).
Lucas opent het geboorteverhaal dus in een setting waarin de motieven van verwachting en vertrouwen doorklinken, maar die tegelijkertijd ambivalent is. Motieven die hij in het voorafgaande hoofdstuk over de geboorteaankondiging heeft uitgewerkt in een zorgvuldig patroon van teken en vervulling, die ook in het geboorteverhaal wordt voortgezet.
De lezing begint met mensen die in beweging komen. Gezamenlijk besluiten de herders na de verkondiging van de engel naar Betlehem te gaan (v. 15) en voegen met gezwinde spoed de daad bij het woord (v. 16). Daar treffen zij het kindje aan zoals het hen beschreven is, samen met Maria en Jozef (teken – vervulling). Nu is het de beurt van de herders om te getuigen van hetgeen zij hebben gehoord en gezien. Zo worden de eerste contouren zichtbaar van de beweging waarin het woord van God stapsgewijs bekend wordt aan een steeds groter wordend aantal mensen. En hoe eenieder die de woorden hoort voor de afweging komt te staan hoe daarop te reageren.
De focus van het verhaal ligt op Maria. Zij krijgt een bijzondere rol toebedeeld doordat haar reactie anders is dan die van de andere toehoorders. Was Maria ook verbaasd? Zij neemt de woorden/dingen (rèma, Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord dabar dat zowel ‘woord’ als ‘ding’ betekent) in zich op, bewaart (syntèrei) ze. Dit bewaren is niet een simpelweg ‘onthouden.’ Het Griekse werkwoord heeft ook de connotatie van zorgvuldigheid en de affectievere lading die in het werkwoord ‘koesteren’ tot uitdrukking komt. De wijze waarop Maria de woorden/dingen bewaart wordt bovendien nader gespecificeerd met een bijwoordelijk bepaling: zij doet dit ‘al overwegende (synballousa) in haar hart.’
Het hart is de plaats van de wil en het gevoel, de plek waar onderscheiding plaatsvindt, zoals naar voren komt in het verhaal van Salomo, die als geschenk van God vraagt om een ‘luisterend hart’, het vermogen om te onderscheiden tussen goed en kwaad (1 Kon. 3,9). Maria brengt de dingen bij elkaar, spant zich in om tot onderscheiding te komen. Wij zouden in modern vocabulaire misschien zeggen dat ze reflecteert op de gebeurtenissen. Daarin gaat ze een stap verder dan alle omstanders van wie we slechts de primaire reactie van verbazing te horen krijgen.
Het ‘bijeenbrengen van deze gebeurtenissen’ doet Maria natuurlijk ook vanuit een ander vertrekpunt dan de rest van de toehoorders. Zij – en de lezer met haar – heeft immers voorkennis die de anderen niet hebben. Dat wat de herders haar vertellen, komt voor Maria niet helemaal uit de lucht vallen, omdat de engel bij de geboorteaankondiging ook over de toekomst van haar te verwachten kind heeft gesproken.
De herders hebben gehoord en getuigd dat het kind de redder is en gezalfde uit het geslacht van David, de in de brede joodse kringen verwachte Messias, erfgenaam van het Davidisch koningschap. Daarin bevestigen zij wat de engel eerder aan Maria had verteld. Maar de herders voegen daar ook iets aan toe dat wel nieuw is voor Maria, namelijk dat de vreugdevolle boodschap voor alle volkeren geldt.
Dat het kind ook ‘zoon van de Allerhoogste’ en ‘zoon van God’ genoemd zal worden – woorden die de engel tot Maria bij de aankondiging heeft gesproken– worden door de herders niet verteld, zij hebben dit immers niet te horen gekregen. Maria zal dit pas jaren later opnieuw te horen krijgen in het antwoord dat haar dan twaalfjarige zoon zelf geeft als zij en Jozef hem terugvinden in de Tempel (2,49).
Maria van haar kant, deelt niet met de herders en de omstanders wat aan haar persoonlijk is bekend gemaakt. Zij maakt niet van de gelegenheid gebruikt om ook een duit in het zakje te doen om zichzelf te profileren als moeder van dit bijzondere kind. Maria’s reactie kenmerkt zich veeleer vooral door een luisterende, ontvangende houding. De houding die ook in de geboorteaankondiging zo krachtig naar voren kwam. Zij zoekt in stilte bij zichzelf naar wat deze dingen te betekenen hebben en legt haar vertrouwen in God en zijn bedoeling met haar. Daarnaast blijft zij consciëntieus zorgdragen voor haar relatie met God door de voorschriften van de Tora uit te voeren die God gegeven heeft. Op de achtste dag laat zij haar pasgeboren zoon besnijden als teken van zijn opname in het verbond dat God met zijn volk Israël gesloten heeft (Gen. 17,10-12) en krijgt hij, in navolging van wat Maria opgedragen was (1,31) de naam die God voor hem bestemd had en waarin het program van zijn leven reeds besloten ligt: Jezus.
Literatuur
Roger Burggraeve, ‘BLESSING: Exploring the Religious, Antropological and Ethical Meaning’ in Religions 14 (2023): 599
Martinus C. de Boer, Galatians: A Commentary, NTL (Louisville: Westminster John Knox Press, 2011)
H. Jagersma, Numeri: deel 1 (Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach, 1983)
Horst Seebass, Numeri: 1. Teilband Numeri 1,1 -10,10, BKAT (Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Theologie, 2012)
Preekvoorbeeld
De kerk hinkt vandaag een beetje op twee gedachten. Aan de ene kant is het de octaafdag van Kerstmis: acht dagen na Kerstmis is het de dag om de besnijdenis van Jezus te gedenken, toen men Hem ook de naam ’Jezus’ gaf. Bovendien vieren we vandaag het moederschap van Maria.
Aan de andere kant is het volgens de burgerlijke kalender ook Nieuwjaarsdag. Voor de meesten van ons is dat de hoofdreden om hier vandaag te zijn. Het is goed, om het nieuwe jaar hier te beginnen. En daarom hoorden we in de eerste lezing de Joodse priesterzegen, als een soort eerste motto boven het nieuwe jaar.
Laten we eerst naar die zegen kijken. Ik geef de woorden in een iets andere vertaling, ook omdat ik die ooit uit mijn hoofd geleerd heb om mee te zegenen:
De Heer zegene en behoede U.
De Heer doe zijn aanschijn over U lichten en zij U genadig.
De Heer verheffe zijn aanschijn over U en geve U vrede.
‘Zegenen’: dat is zoiets als ‘de ander dankend aanvaarden’, prijzen, groot laten zijn, laten groeien, het goede zeggen, het goede toewensen, het goede geven. Als God ons zegent, dan laat Hij ons van waarde zijn en laat Hij ons groeien. Maar omgekeerd kunnen wij ook God zegenen. Natuurlijk kunnen wij Hem niet doen groeien, maar we kunnen Hem wel groot laten zijn, dankend aanvaarden, prijzen. Wij mogen ook elkaar zegenen: waarderen, het goede zeggen, het goede toewensen. We mogen ook de wereld om ons heen zegenen: opnemen in onze lofprijzing, samen met de dingen God prijzen, ze gebruiken in een leven dat gericht staat op liefde voor God en de mensen. In onze tekst zegenen de priesters, maar ze doen dat biddend: moge de Heer U zegenen. En als de Heer U zegent, dan gaat U zingen, terug zegenen. De Heer opent in Zijn zegen een ruimte voor ons, om in te leven en voor Hem te staan en in gemeenschap met Hem te verkeren.
Als God de mensen zegent, dan behoedt Hij ze, zoals een herder zijn schapen hoedt. Hij houdt ze bij elkaar, bij de kudde. Hij voert ze naar weiland overdag en naar de schaapskooi 's nachts.
Het gaat bij die zegen niet alleen maar om een welvaart en geluk. Zo van: gelukkig nieuwjaar, happy New Year. Nee: het moet komen tot een ontmoeting. Daarom noemt de priesterzegen tweemaal het woord ‘aanschijn’ of ‘gelaat’. Het doel is, dat we oog in oog komen met God, dat het tot een ontmoeting, tot liefde komt. Dat God naar ons toegekeerd staat, dat wij Hem kunnen aanspreken. Dat Hij niet als een brute oerkracht over ons heen komt, als een bui hagel, maar ons tegemoet komt, zoals een mens. Jezus is eigenlijk zelf het naar ons toegekeerde gezicht van God. Bij die woorden over zegen en behoeden kon je nog aan welvaart alleen denken, maar hier komt er iets extra's bij: vrede, vriendschap met God en vrede, vriendschap tussen mensen als spiegelbeeld daarvan.
De priesterzegen schildert de ontmoeting met Gods gelaat op het beeld van de opgaande zon. Eerst komt het licht, teken dat de zon er zelf aan komt. Daarna komt de zon zelf. Daarom eerst: ‘de Heer doe zijn aanschijn over U lichten’, zoals een dageraad; de zon is er nog niet, maar hij komt er zo aan. Daarna: ‘de Heer verheffe zijn aanschijn over U’. Daar komt de zon zelf. Ik vind dat tedere woorden. God overweldigt ons niet, als Hij ons zegent. We krijgen niet meteen het volle gewicht van Zijn aanwezigheid over ons heen. Eerst komt de dageraad. Eerst moet ons verlangen gewekt zijn. Daaruit blijkt al, hoe genadig God is. We zouden zijn volle presentie misschien niet in één keer verdragen. Daarom eerst: schijnsel en genade. Dan, als het verlangen rijp is, komt het aanschijn zelf. Het is al naar ons toegekeerd, maar nog in de vorm van een mensengelaat, van Jezus onze broeder. Eens, als de dag aanbreekt, die geen avond meer kent, als we helemaal klaargemaakt zijn voor de ontmoeting, dan gaat de Zon zelf op. Dan zullen we God zien van aangezicht tot aangezicht. Dan breekt de eeuwige vrede aan.
Met die woorden zet de kerk het Nieuwe Jaar in perspectief. Natuurlijk en terecht hopen we op geluk, gezondheid, welzijn. Maar in de kern gaat het om de liefde, om attentheid voor het licht, voor de ontmoeting. Die wordt ons al aangezegd en aangeboden onder tekenen, versluierd. We leven onder het regiem van de tederheid Gods. Het uitzicht is: de volle ontmoeting.
Deze dag is ook de dag van de besnijdenis van Jezus. De besnijdenis is eigenlijk een protest-daad geweest tegen religies uit de buurt van Israël. In die religies was de vruchtbaarheid het voornaamste, dat er op aarde was, het goddelijke. Vandaar de vele godinnen-beelden, maar vandaar ook de vergoddelijking van de mannelijke potentie. Er waren mannennamen als: Abiël = Vader is God; Abram = Vader is verheven. Voor Israël waren vaderschap en moederschap wel belangrijk en seksualiteit was ook goed, mooi, vreugdevol en door God gewild, maar het mocht allemaal niet vergoddelijkt worden. Want er is maar één God. Daarom werden knaapjes besneden: denk nooit, dat je door je seksuele macht goddelijk bent. Het is goed, om dat aan het begin van het Nieuwe Jaar te gedenken: laten we dit Nieuwe Jaar geen heil zoeken bij afgoden en ook onszelf niet tot een godje maken. Zoals Jezus is geboren onder een vrouw, onder de Wet, zo stellen ook wij ons onder die wet: geen afgoden, want die maken je uiteindelijk tot slaaf.
De kerk voegt er vandaag nog een derde element aan toe: het moederschap van Maria. Vanuit het evangelie krijgen we daar vandaag één apart aspect van te zien. Er staat dat de herders bekend maakten, wat hun over het kind gezegd was door de engelen en dat allen daar verwonderd over stonden. En dan staat er plotseling apart over Maria: ‘Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf.’ Dat sluit aan bij wat kerkvaders over haar moederschap gezegd hebben: dat zij eerst moeder werd door het horen en geloven en vandaaruit door haar schoot. Precies zo is Maria het beeld van de kerk, van het contemplatieve, beschouwelijke ook. Het horen, geloven, in het hart bewaren en overwegen van de dingen van God is ook een vorm van moederschap, van koesteren en bewaren van de geheimen van God. Ook dat mag een beeld zijn voor de houding, waarmee we het komend jaar mogen ingaan: ontvankelijk, behoedend ten aanzien van wat en wie ons zijn toevertrouwd. Laten we bidden, dat onze Heer ons dit verleent, op voorspraak van Maria, Zijn Moeder en onze Moeder. Amen.
inleiding Fleur Vroege-Crijns BA
preekvoorbeeld prof. dr. Jozef Wissink
5 januari 2025
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12
Inleiding
Licht voor iedereen!
Elk jaar zijn de lezingen voor het feest van de Openbaring des Heren dezelfde. Er is geen binding met de jaarorde van de A, B of C jaren. De Evangelie-lezing is wel de belangrijkste tekst voor de viering. Ook voor het feest van vandaag. Maar de tekst van de brief aan de christenen van Efeze geeft precies aan wat de strekking van het feest is. Dat is dat de niet-joodse mensen – ‘volken’, in vertaling doorgaans ‘heidenen’ genoemd – als leerlingen ook kunnen delen in het heil dat in Jezus bereikbaar is geworden.
Efeziërs 3,2-3a.5-6
Er is wel verschil van mening onder de bijbelgeleerden of deze brief aan de Christenen van Efeze, wel echt van de apostel Paulus is. Hij staat op naam van ‘Paulus’. En als zodanig is deze brief ook in de vaste lijst van de boeken van het Nieuwe Testament opgenomen. De tekst van de lezing in de Liturgie voor deze zondag is een stukje waarin geknipt is – zie de verzen bovenaan. De schrijver stelt dat hij een openbaring van Gods Geest heeft ontvangen. Dat aan hem op deze manier het mysterie van de betekenis van Christus bekend gemaakt is.
Of de schrijver hierbij denkt aan zijn ervaring op weg naar Damascus, of aan een latere openbaring is niet duidelijk. Het is naar zijn mening voor het eerst in de geschiedenis dat niet-Joodse mensen deelgenoot kunnen worden van de belofte in Christus, door het Evangelie. De verkondiging van het Evangelie van God – zie Romeinen 1,15 – is dus zelf een nieuw feit in de heilsgeschiedenis van God met de mensen. Dat is de opvatting van Paulus.
Het is opmerkelijk dat Paulus tot driemaal toe het voorvoegsel ‘mede’ gebruikt, ook in de Griekse tekst. De niet-Joden worden zo in de geschiedenis van God met Zijn Joodse volk betrokken. In de Brief aan de christenen van Rome werkt Paulus dat verder uit met het beeld dat de niet-Joden als een wilde loot op de edele olijfboom zijn geënt (Rom. 11,17). Dat het Joodse volk zijn verkiezing en de beloften van het heil verloren zou hebben staat nergens. Nog minder dat de Kerk het vervangende heilsmiddel zou zijn geworden.
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Matteüs 2,1-12
Met betrekking tot de lezing uit het Evangelie van Matteüs, staat in de inleiding op het Missaal voor Zon- en Feestdagen het volgende. ‘Sedert de gebeurtenissen met de Wijzen blijft de vreugdevolle boodschap van Betlehem niet langer beperkt tot een kleine kring van ingewijden.’ Hiermee wordt gesuggereerd dat het verhaal van Matteüs geschiedschrijving zou zijn. Dat is het zeker niet in deze literaire vorm. Het is veel meer een midrasj. Dit is een verhaalvorm om iets te leren, te onderwijzen. Het woord midrasj is afgeleid van een Hebreeuws werkwoord dat onderwijzen betekent. In de vorm van een verhaal kan iets vaak veel korter en duidelijker gemaakt worden dan in een betoog of verhandeling. In het verhaal van het Evangelie van vandaag is dat ook zo. Matteüs is zijn Evangelieverhaal begonnen met een geslachtslijst van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham (Mat. 1,1) en vervolgens vertelt hij over de bijzondere geboorte van Jezus, die nog bijzonderder is dan de geboortes die in de geslachtslijst van 1,1-17 voorkomen. Zo tekent Matteüs Jezus als Zoon van David.
Maar met het verhaal van de Wijzen uit het Oosten die Jezus opzoeken, na het waarnemen van een bijzondere ster komt een andere kijk op Jezus aan de orde. Deze wijzen uit het oosten lijken astrologen. Zij geloven dat de stand en de banen van de sterren aan het hemelgewelf, betekenis hebben voor de geschiedenis van de mensen of van de mensheid. En omgekeerd: als er een bijzondere gebeurtenis plaatsvindt, moet dit aan de stand van de sterren af te lezen zijn. Dat brengt hen ertoe om naar Jeruzalem te reizen en aan het hof te vragen naar de pasgeboren koning der Joden. De heersende koning der Joden wordt ervan ontsteld.
Deze Herodes de Grote had al 7 van zijn zonen uit 10 (!) verschillende huwelijken laten ombrengen – laten verdrinken in bad, gewurgd of anderszins laten vermoorden. Hij vreesde of vermoede plannen tot machtsovername. Herodes past dus wel in een verhaal waarin hij op Farao van Egypte lijkt, die volgens het boek Exodus 2 ook alle kleine Joodse jongetjes liet ombrengen. Maar waaraan Mozes, die later leider van het volk zou worden, ontkwam. Zo lijkt het kind Jezus ook al op Mozes.
Met Herodes wordt heel Jerusalem ongerust. Dan laat Herodes de Schriftgeleerden en hogepriesters (! meervoud) hun Bijbel raadplegen. En zij vinden de tekst van de profeet Micha 5,1: dat uit Betlehem een leider voor zijn volk zal voortkomen. De astrologen gaan weer op weg en zie de ster gaat hen weer voor! Maar nu is het de ster die zal opgaan uit Jakob (Num. 24,17). Echter Herodes en zijn Schriftgeleerden reageren niet op hun vondst. Zij blijven in Jerusalem en Herodes veinst zelfs hulde te gaan brengen als hij bericht heeft gekregen.
De Wijzen vinden het kind Jezus en zijn moeder Maria en brengen het hulde, met een knieval, en met geschenken. In een droom gewaarschuwd keren zij langs een andere weg terug, Dus niet langs Herodes! De droom is in het rabbijnse denken een onvolmaakte vorm van profetie zoals de dromen van Jozef in het Oude Testament, en de dromen van Jozef in het Nieuwe Testament.
Jesaja 60,1-6
De wijzen/astrologen brengen geschenken mee in het verhaal/de midrasj. Dit heeft geleid tot de keuze van de eerste lezing uit het boek Jesaja. De tekst van de lezing is uit hoofdstuk 60. Dat is het derde deel van het boek Jesaja. Dit deel is zeker niet van de eerste profeet met de naam Jesaja, maar van een latere schrijver. Onze tekst spreekt over volkeren die naar het licht komen en hun schatten meebrengen van over zee – het westen – en over land, de woestijn van Arabië – het zuiden en oosten. De liturgische orde leest dus de tekst van het boek Jesaja als een vooraankondiging van de komst van Jezus. Hij is het Licht van God, dat over een donkere wereld opgaat. De beeldspraak is wel afgeleid van een stralende zonsopgang na een duistere nacht. En correspondeert met Jesaja 9,1 de eerste lezing van de Nachtmis op Kerstmis.
De lezingen van deze feestdag laten dus in hun samenhang weten dat Jezus als het Licht van God in deze wereld gekomen is. Niet alleen voor zijn Joodse volk, maar ook voor de hele mensheid. Om mede erfgenaam en deelgenoot te zijn van Christus de Heer, die niet in het duister van de dood is gebleven. Maar die is opgenomen in het eeuwig Licht, de Liefde van God, de Eeuwige.
Preekvoorbeeld
Veel mensen dolen in het donker. Ze kennen tijden van leegte en momenten zonder enige vertroosting. Velen zijn ook het geloof kwijtgeraakt of aanbidden vreemde goden en idolen… En wat hebben we in ons leven ook niet allemaal al meegemaakt. We komen al van zo ver en sommigen zijn vermoeid geraakt of zien geen uitkomst. Maar dan klinkt vandaag ook voor ons heel vastberaden een stem vol hoop. Het is de stem van de profeet Jesaja: ‘Open je ogen, kijk om je heen. Je zult stralen van vreugde als je het ziet, je hart zal van blijdschap overslaan’.
Met de geboorte van Jezus slaat onze oude mensengeschiedenis een nieuwe richting in. De nieuwheid die het kind brengt, daagt ons uit om op een andere manier in het leven te staan. En dan kan het goed gebeuren dat niet enkel koning Herodes en heel Jeruzalem hevig schrokken toen zij het nieuws van de geboorte hoorden, maar dat wijzelf schrikken. Waarom? Omdat we maar al goed beseffen dat zijn geboorte ons voor de vraag stelt langs welke kant we staan: of we het hart wel op de juiste plaats dragen en of we ons verstand niet het zwijgen opleggen; of we niet nog opgescheept zitten met magische voorstellingen van God en niet zien dat God een en al Liefde is. In plaats van hevig te schrikken is er meer reden voor vreugde en blijdschap.
Dat overkwam die geheimzinnige heren uit het verhaal van Matteüs. Wat de evangelist vertelt hoeft niet echt gebeurd te zijn. Hij schrijft immers geen geschiedenis maar hij wil zijn geloof uitspreken. Tientallen jaren na Jezus’ leven en dood ziet hij namelijk wat deze man uit Nazaret heeft betekend en wat hij heeft teweeggebracht. Daar wil hij nu van getuigen. Hij wil getuigen dat de luister van God openbaar is geworden in het leven Jezus, opdat de ogen van iedereen zouden opengaan en iedereen zou zien dat Jezus aan ons leven een nooit geziene diepgang geeft. En de evangelist brengt zijn getuigenis al vertellend over magiërs uit het Oosten.
Dat moeten geleerde heren geweest zijn, mensen van een andere cultuur en een andere godsdienst. Vreemdelingen zijn het, maar zij keken verder en stelden vragen, zoekend naar méér waarheid dan dat zij binnen hun godsdienst en cultuur konden vinden. Ze zijn opgestaan en in beweging gekomen, omdat ze in de donkere nacht een ster hebben gezien. Waren ze koningen? Kwamen ze gedrieën? Alleen hier gaat het om, ze vielen op hun knieën.
Ze hebben een nieuw licht gezien en gingen op weg om te zien waarheen dat licht hen zou leidden. Ze zagen met eigen ogen dat God een nieuw begin maakt naar een nieuwe manier van samenleven, dat met Jezus er vrede kan zijn in overvloed en gerechtigheid tot aan de grenzen van de aarde. Met dit verhaal zijn we ver van een weerloos kindeke Jezus, een hulpeloze baby dat in een voederbak ligt.
Voorop staat de luister van God die aan gans de wereld wordt geopenbaard. En wanneer zij via een andere weg naar hun land terugkeerden, voelden zij zich niet meer thuis in de oude orde. Zij waren mensen geworden van een andere weg. Zij konden niets meer met hun oude goden, omdat ze een andere stem hadden gehoord en een glimp van een nieuwe toekomst hadden gezien (T.S. Eliot). Zo getuigt de evangelist dat God zich in dit kind aan ons heeft gegeven en dat dit kind, eens volwassen geworden, in woord en daad Gods ware gelaat openbaarde.
Sindsdien kan ieder van ons, ook dolend in het donker, een ster volgen. Daarvoor is nodig dat we met andere ogen kijken. Want wie alleen maar oppervlakkig kijkt of alleen met de ogen van de wetenschap, ondervindt al vlug dat, om te zien dat God er is, je op een andere manier moet kijken.
‘Het is pas door ogen die naar diepte peilen, dat je diepte kan zien’. Dan zie je met ogen van geloof dat de luister van de Heer aan het licht komt niet als het resultaat van een hele redenering, maar daar waar we kleine stapjes naar elkaar zetten en een woord van vrede spreken van mens tot mens. Waar dat gebeurt breekt het licht van nieuw leven door en is God heel dichtbij. Misschien schittert dat licht wel boven het huis waar ieder van ons woont. Misschien staat die ster wel boven deze plaats hier waar we wekelijks samenkomen, om Gods Aanwezigheid in Woord en Brood te vieren en Hem onze hulde te brengen.
inleiding drs. Henk Berflo
preekvoorbeeld Paul Heysse
12 januari 2025
Doop van de Heer
Lezingen: Jes. 42,1-4.6-7; Ps. 29; Hand. 10,34-38; Luc. 3,15-16.21-22
Inleiding
Het feest van de Doop van de Heer is de overgang van de kersttijd naar zondagen van het jaar. Bij de keuze van de lezingen hanteert het Romeinse leesrooster het criterium dat geldt voor de bijzondere periodes van het liturgisch jaar: ook de nieuwtestamentische lezing is betrokken op het thema dat door het evangelie wordt aangedragen.
Als we kijken naar de samenhang tussen de drie lezingen van deze zondag, dan vallen enkele thema's op. De tekst uit Jesaja, deel van het zogenaamde eerste lied van de dienst-knecht, legt nadruk op de messiaanse taak die Jezus op zich gaat nemen en waarvan de doop door Johannes de bezegeling is. De tekst uit Handelingen geeft aan de doop van Jezus een extra dimensie: het is niet alleen het speciale moment van de roeping van Jezus, maar het wordt in de vroege Kerk het speciale moment van roeping van alle volgelingen van Christus, zowel van Joden als niet-Joden.
Jesaja 42,1-4.6-7
De woorden die in Lucas 3,22 uit de hemel klinken: ‘Jij ben mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind’, zijn een vrij citaat uit Jesaja 42,1. De eerste christenen legden al direct een verband tussen Jezus en de dienstknecht van de Heer uit Jesaja.
In de hoofdstukken 40 tot 55 van Jesaja, het gedeelte dat Deutero-Jesaja genoemd wordt, komen vier zogenaamde liederen van de dienstknecht voor. Het eerste lied, Jesaja 42,1-9, valt grotendeels samen met de tekst van vandaag. Er is altijd veel discussie geweest over de vraag wie er schuilgaat achter het personage van de dienstknecht. Ging het om de profeet zelf of werd er een groep mee aangeduid? De Septuagintvertaling van 42,1 wijst duidelijk in de laatste richting: ‘Jakob is mijn zoon, ik zal hem steunen, Israël mijn uitverkorene, mijn geest heeft welgevallen in hem gekregen’, vertaalt die.
Veel Latijns-Amerikaanse exegeten zien in de dienstknecht het deel van Israël dat in de ballingschap leeft en daar het meest onder te lijden heeft. Juist dat deel heeft, tot verrassing van velen, van God de geest gekregen, God legt in dit deel van het volk al zijn vertrouwen. Hoewel het onaanzienlijk is (‘het roept niet en laat z'n stem niet horen’) zal het niet aarzelen en voorgaan in de bevrijding van het land. Dat is het land Israël en niet zozeer ‘de aarde’, zoals de meeste vertalingen aangeven. Zo is dit onaanzienlijke deel van Israël een voorbeeld voor alle andere, verspreid over het hele Babylonische en Perzische Rijk levende volksgenoten. De taak die God daarbij aan deze kleine groep geeft bij het opnieuw bewoonbaar maken van Palestina is niet gering, zoals de volgende verzen aangeven. Het is wel heel hoopvol dat juist zij het licht voor alle anderen zijn, dat God zoveel in hen ziet.
De interpretatie van de eerste christenen, die in de dienstknecht Jezus zien, is dermate treffend dat het moeilijk is geworden nog vrijuit toegang te vinden tot wat oorspronkelijk de bedoeling geweest is van de schrijver(s) van Jesaja 42. Toch is het van belang om zowel aan het één als aan het ander recht te doen. De overeenkomsten tussen het leven en met name ook het levenseinde van Jezus van Nazaret en die van de dienstknecht in de vier liederen in Jesaja zijn buitengewoon sterk, en daar hebben de eerste christenen terecht van geprofiteerd. Het hielp hen ten zeerste om Jezus vanuit de eigen Joodse heilsgeschiedenis te begrijpen.
Van de andere kant is het inzicht dat het bij de dienstknecht om een groep gaat, een marginale groep die voor God z'n ‘meest geliefden’ zijn, een grote steun om Jezus steeds weer in direct verband te zien met hen die lijden en uitgesloten worden, precies zoals Matteüs in zijn hoofdstuk 25 ook doet.
Handelingen 10,34-38
Het verhaal in Handelingen 10 over de bekering van de Romeinse honderdman Cornelius en zijn familie is een scharnierpunt in het boek. Lucas wil de verbreiding van het geloof in Jezus Messias, van Jeruzalem tot Rome in al z'n stappen schilderen, en bij deze stap blijkt dat het de heilige Geest niet alleen gaat om de bekering van Israël, het aloude volk van God. Ook de niet-Joden, de heidenen mogen zich verheugen om Gods genade in Jezus Christus.
Cornelius en zijn familie zijn de eerste niet-Joden die gedoopt worden en toetreden tot de christelijke gemeente.
Het toelaten van niet-Joden is een stap geweest die de christelijke beweging definitief veranderd heeft. Het heeft de omgang met de joodse Wet diepgaand veranderd en de afscheiding van het jodendom uiteindelijk onvermijdelijk gemaakt. Het verhaal over Cornelius is daarbij wel heel illustratief, in heel hoofdstuk 10 van Handelingen gaat het hierover. Het verlangen van Cornelius en zijn familie naar aansluiting bij het joodse geloof wordt door Lucas heel geloofwaardig getekend. En vervolgens gaat Petrus steeds beter begrijpen dat, om ruimte te geven aan deze eerlijke verlangens van niet-Joden, de eisen en restricties van de Wet geherinterpreteerd moeten worden. En het is precies Jezus die hem daartoe inspireert. De weg naar de God van de Joden, die Cornelius zo graag gaan wilde, blijkt te lopen via Jezus Christus.
Het kost Petrus, en later in Handelingen vooral ook Paulus nog heel wat moeite om binnen de christelijke beweging ruimte te maken voor de niet-Joden, maar in dit hoofdstuk 10 wordt de eerste fundamentele stap gezet.
In de lezing van vandaag wordt niet gesproken over de doop van Cornelius en zijn familie, daarover wordt pas in de laatste verzen van het hoofdstuk verteld. Er wordt in de lezing wel gerefereerd aan de doop van Jezus zelf. In die doop, zegt Lucas, zalfde God Jezus met de heilige Geest. Het is diezelfde heilige Geest die vervolgens neerdaalt over Cornelius, zijn familie en alle aanwezigen (v. 44). Het is de Geest van God geweest die de deuren van de christelijke beweging heeft opengezet tot aan Rome toe en nog verder.
Lucas 3,15-16.21-22
Alle vier de evangelies vertellen over het publieke optreden van Johannes de Doper en van zijn ontmoeting met Jezus toen die nog een onbekende was. De vier versies verschillen onderling, en bij die van Lucas valt op, in vergelijking met de anderen, dat de politieke betekenis van Johannes’ optreden veel duidelijker aangegeven wordt.
Het begint al bij de inleidende verzen (3,1-2), waar gedetailleerd de heersers over Palestina van dat moment genoemd worden: in deze politieke actualiteit werd Johannes geroepen door God om te doen wat hij vervolgens ook ging doen. Johannes ging het doopsel verkondigen van boete en vergeving van zonden. Dat ging niet alleen over persoonlijke zonden, dat wordt onmiddellijk duidelijk gemaakt met het lange citaat uit Jesaja 40 dat begint met de bekende woorden: ‘Een stem roept in de woestijn: “Bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht”’ (v. 3). Lucas is de enige van de evangelisten die het citaat nog twee verzen laat doorlopen, en dat voegt toch wel iets interessants toe. Johannes roept er zo niet alleen mee op dat men in beweging moet komen (‘maak de weg van de Heer gereed’), maar zinspeelt ook op het uiteindelijke resultaat: ‘Bochtige wegen worden recht, oneffen paden vlak, en alle mensen zullen de redding zien die van God komt’. Er zal het één en ander in het publieke leven worden rechtgezet, en de laatste zin loopt natuurlijk vooruit op de aanstaande komst van de Messias.
Wat ook de politieke dimensie van zijn optreden duidelijk maakt, is wat Johannes de mensen concreet voor de voeten werpt. ‘Adderengebroed’, zegt hij, ‘laat je er niet op voorstaan dat je deel bent van het volk van God, kinderen van Abraham’ (Mat. 3,9). Het gaat om je daden. ‘Iedere boom die geen goede vruchten voorbrengt wordt omgehakt en in het vuur gegooid.’ Anders dan bij Matteüs richt Johannes zich hier bij Lucas niet alleen tot de farizeeën en sadduceeën (Mat. 3,7), maar tot iedereen die naar hem toekomt. Iedereen zal op z’n daden worden afgerekend.
Ook verder in het verhaal van Lucas is Johannes heel concreet. Op de vraag van de mensen wat ze moeten doen, antwoordt hij: ‘Deel wat je hebt aan kleren en eten met wie niets hebben, wees eerlijk, pers niemand af, laat je niet omkopen’ (Mat. 3,10-14) Johannes laat niet alleen de profetieën van Jesaja herleven (vgl. Jes. 42,7), maar zet ook de Wet weer midden in de aandacht.
Dat riep verwachtingen op. De concrete, praktische en hoopvolle boodschap van Johannes, gevoegd bij de symbolisch krachtige gebaren van de doop en de vergeving van de zonden brachten de mensen er zelfs toe in hem de Messias te zien (Mat. 3,15).
Dat een politiek relevant optreden ook z’n risico’s heeft, maakt Lucas direct duidelijk door te vertellen dat Johannes kort daarna door de tetrarch Herodes werd gearresteerd (vv. 19-20).
In deze lijn plaatst Lucas de doop van Jezus. Jezus verbindt zich met het verhaal van Johannes en stemt ermee in. Het citaat uit Jesaja 42,1 zet het verhaal van de dienstknecht in het centrum en onderstreept daarmee het profetisch-messiaanse engagement van Jezus. Het verhaal van het optreden van Jezus en zijn navolgers kan nu beginnen.
Preekvoorbeeld
Dit is de zondag van het dopen. Het gaat niet direct over onze doop, het gaat eerst over de doop van Heer. Dat verbaast: is Jezus ook gedoopt? Toch niet als baby? Toch niet in een kerk? Klopt. Hij is buiten gedoopt, in de Jordaanrivier, tegelijk met een massa mensen. Sterk aangezet: samen met heel het volk. Hij is één van de velen. Wat hij doet, doen allen. Wat hij belooft door de doop sluit aan op het roepingsbesef van zijn hele volk. Aangezet door Abraham, uitgewerkt door Mozes, bij de les gehouden door de profeten: een volk zijn van toegewijden aan God, in de wildernis van de tijd wegbereiders zijn voor vrede en recht, met het beloofde land als einddoel.
Bij wat langer kijken zijn er steeds meer beelden te zien bij de doop van Jezus. In de chaos van de massa is de man uit Nazaret opgegaan. Zonder opgemerkt te worden. Als hij naar voren komt trekken de anderen zich niet terug. Zij zijn er bij, dichtbij. Het persoonlijke wordt omarmd door het gezamenlijke. Zijn gebed is nu niet eenzaam op een berg, maar onderdeel van de doophandeling. Allen zijn getuige. Ze worden meegenomen in zijn gebed. Zijn bidden is verbinding zoeken met de Allerhoogste. Door je met hart en ziel open te stellen. Dan gaat de hemel open. Over allen die daar zijn. Over hem in het bijzonder. Hij wordt er uit gelicht, maar niet los gemaakt van de anderen. De doop van Jezus is de doop voor alle tijden, voor wie zich willen verbinden met God en de wereld.
Dit wordt opgeroepen door de godswoorden van Jesaja: ‘Dit is mijn knecht, geven zal Ik mijn geest over hem’. Uitlegkundig is het niet zeker of dit op één individu slaat dan wel op het hele volk. Het vermoeden wordt gewekt dat het voor de hele groep is bedoeld. De geest die wordt uitgestort op een enkeling werkt als een aanstekelijk vuur. Zo gaat dat. De gedoopte met water blijkt het te zijn die doopt met geestesvuur. Zo ging dat. Zo gaat dat. De ervaringen in het verleden dragen het heden en bereiden een weg voor de toekomst.
In Handelingen wordt Petrus geconfronteerd met geloofsvertrouwen van een niet-volksgenoot, die vanuit het vooroordeel snel gezien wordt als niet-gelovig. Tot de hemel aan het licht brengt dat er geen grenzen zijn tussen wie erbij horen en wie niet. Cornelius, een vreemdeling, officier van het bezettingsleger, heeft ook het licht gezien. Is in het licht geplaatst. Petrus en met hem zijn tijdgenoten en opvolgers, staan perplex. Zijn ontboezeming luidt: ‘Nu begrijp ik pas goed dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die Hem vereert en rechtvaardig handelt’.
Als startpunt wordt de doop van de Heer aangewezen. Toen is het allemaal begonnen. Ik interrumpeer: dit besef was er al, denk aan Jesaja en Jona, het is in Jezus van Nazaret doorgebroken in zijn tijd. Het is uitgebroken als op Pasen. Eerst bij enkelingen, die blijken eerstelingen te zijn. De volle oogst is voor allen. ‘Het goede nieuws van vrede is voor alle mensen’.
Er is veel te leren van de doop van Jezus. De Nationale Raad voor Liturgie wijst er op dat men dit feest pas recent opnieuw is gaan waarderen. Er zijn geen bijzondere uitingen van volksvroomheid door ontstaan. De liturgische kleur is (al) veranderd van wit in groen, terwijl (pas) de doop van Jezus de witte Kersttijd afsluit. De lezingen voor deze zondag zijn gekozen om verschillende aspecten rond het thema dopen te overdenken. Alles hangt immers met alles samen. Dit verdient minstens één zondag per jaar de aandacht. In onze tijd is er weer (meer) gevoel voor gebruiken en riten. De krachtige bewegingen en woorden bij onze doopvieringen bieden spirituele informatie. De doop van de Heer als model voor onze doopviering brengt de bedoeling van de doop aan het licht.
Een catechetisch element. Dopen is verbinden, met God en mensen. Dopen is toewijden, aan het verlangen van God naar vrede en recht voor alle mensen. Het is verbinden, met de Opgestane, die je voorgaat waar je ook bent. In het spoor van Mozes en de profeten. Met de belofte in je hart en handen gelegd. Met het joodse symbool van de mezoeza, het kokertje aan de deur van je huis met de geloofsbelijdenis, altijd en altijd weer als je naar buiten gaat en weer binnenkomt.
Een liturgisch element. Dopen is de intensieve vorm van alsmaar ‘in’-dopen. Niet eens voor altijd, maar zoals eens zó altijd. Het doopvont staat altijd in de kerk. Gevuld met water. Wie binnenkomt kan de doopherinnering oproepen door met 2 vingers het water uit het doopvont op te pakken en daarmee een kruisje op het voorhoofd te maken. Toeristen en minder bekenden met dit gebruik kunnen er ter plekke op gewezen worden.
Een praktische uitwerking is het doopfeest van de Heer mee te vieren. De meeste gedoopten hebben geen herinnering aan het moment waarop dit sacrament aan hen werd geschonken. Dat kan op de zondag van de Doop van de Heer opgeroepen worden. De Nationale Raad voor Liturgie suggereert de rite van de besprenkeling met wijwater uit te voeren. Doopkaarsen kunnen een rol spelen. Kinderen kunnen hun doopkaars (zelf) aansteken aan de paaskaars. Al is er maar één doop in de kerk, zo blijft er gedoopt worden.
Een diaconale uitwerking. Dopen als aanzet tot in actie komen. Dopen doe je ergens voor. Je gaat ergens voor. In de Jesajalezing valt al drie maal het woord recht. Dat is sociale actie voor lijdenden en vertrapten. Het woord vrede is niet van de lucht, niet alleen voor je ziel, ‘vrede op aarde’. Bevrijding is typische actie vanuit de doop, van je ziel en van je lasten, zowel persoonlijk als maatschappelijk en politiek. Voor de hele oecumene en heel Gods schepping.
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld ds. Ad Alblas
19 januari 2025
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 62,1-5; Ps. 96; 1 Kor. 12,4-11; Joh. 2,1-12
Inleiding
Jesaja 62,1-5
Dit schriftgedeelte stamt uit het derde deel van het boek Jesaja. Aan het woord is een profeet, die in poëtische vorm het volk bemoedigt na hun terugkeer uit de ballingschap (zo rond of vlak voor het jaar 500 vChr.). De stad Jeruzalem en het land er omheen liggen in puin, sommige Joden zijn al teruggekeerd, maar andere zijn nog over de hele toenmalig bekende wereld verstrooid.
In deze uitzichtloze situatie verkondigt deze derde Jesaja, dat God zal omzien naar zijn volk. Hij doet dit in liederen en jubelt het uit. Kenmerk voor Hebreeuwse poëzie is, dat vaak hetzelfde beeld twee keer wordt geschetst, dat is: met andere woorden wordt herhaald (parallelismus membrorum).
Jeruzalem wordt aangesproken als ‘vrouw’ (vrouwe Sion), als Gods bruid, die na de tijd van verwijdering door haar eigen schuld, nu weer opnieuw zijn geliefde wordt genoemd.
In vers 3, de ‘schitterende kroon’ parallel met de ‘koninklijke tulband’: dit is een heel rijk beeld, maar daarbij moet bedacht worden dat die rijkdom niet zit in goud of edelstenen, conform Psalm 103,4b is de werkelijke rijkdom van de kroon Liefde en Trouw. Een houding van God jegens zijn volk, maar omgekeerd ook een houding die van de bruid verwacht wordt.
Vers 4: de oude namen (weer in parallelisme) ‘Troosteloos oord’ en ‘Verlatene’, zoals steden er na oorlogsgeweld uitzien, worden nu vervangen door hartstochtelijke liefdesnamen ‘Mijn verlangen’ en ‘Mijn bruid’.
Vers 5: Als in beeldspraak gezegd wordt, weer in parallelisme, dat ‘jouw zonen zullen jou ten huwelijk nemen’ duidt dat op de terugkeer van de Joodse verstrooiden naar de stad. Dat wordt gezien als een vreugdevolle hernieuwde verbintenis. Het beeld van de bruiloft is overheersend.
Psalm 96
Een loflied waarin de hele aarde betrokken wordt om de heer (hier staat de Hebreeuwse godsnaam JHWH) te loven. In deze psalm overheerst dus het besef, dat de heer niet alleen God is van Israël maar van de hele aarde. Er wordt vol vreugde uitgezien naar het verschijnen van de heer, omdat Hij recht zal doen en recht zal zetten. Zo heeft de wereld een stevig fundament.
1 Korintiërs 12,4-11
De gemeente van Korinte bestaat grotendeels uit niet-Joodse christenen. In zijn brief gaat Paulus in op vragen en geschillen, die in de gemeente leven. In hoofdstuk 12 gaat het over allerlei geestesgaven, die blijkbaar voorkomen in de gemeente en over hoe je de kwaliteit daarvan moet beoordelen. Paulus komt met een helder criterium: Ieder die belijdt ‘Jezus is de Heer’ spreekt vanuit de Heilige Geest. Die Geest heeft verschillende uitingsvormen. De gemeenteleden worden opgeroepen om hun gaven samen te gebruiken tot opbouw van ‘het lichaam van Christus’.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Johannes 2,1-12
Het evangelie van Johannes heeft een eigen karakter. Het is niet zozeer een ‘levensbeschrijving’ waarin gaandeweg duidelijk wordt dat Jezus als verkondiger van het Koninkrijk der hemelen zelf de Messias is, zoals bij de eerste drie evangeliën. In het evangelie van Johannes staat vanaf de eerste regel het statement dat Jezus Gods Woord in vlees en bloed is, hij is het Licht der wereld, in hem is de onkenbare God ons nabijgekomen.
Vanuit dit statement worden de verhalen verteld. En het eerste teken – het is dus niet een wonderbaarlijk mirakel, maar een verheldering ‘hier gaat het om, als het gaat om leven met God’ – is de beste wijn op de bruiloft van Kana. Wie leeft met God, zoals Die ons ontmoet in Jezus, leeft van de beste wijn, leeft ten volle.
Vers 1: de derde dag is de traditionele trouwdag in het jodendom, omdat volgens het scheppingsverhaal op die dag God twee keer zag dat het goed was.
Vers 3: het interveniëren van Maria: Jezus spreekt vanuit een, door ons als bijna onfatsoenlijk ervaren hoogheid, tegen zijn moeder. Dat heeft alles te maken met bovengenoemd statement. Maar Maria laat zich niet uit het veld slaan. Als ‘moeder van de gelovigen’ blijft zij verachtingsvol paraat staan en schakelt de omgeving vast in.
Vers 10: De beste wijn, dat is het kernstuk van dit verhaal. Wijn staat in de Bijbel voor leven in volheid. In Gods Koninkrijk zal ieder zitten onder zijn wijnstok en vijgenboom. Onze eigengemaakte wijn schiet vergeleken bij deze wijn hopeloos te kort, maar bij God, zoals ontmoet in Jezus, is leven in volheid.
Preekvoorbeeld
‘Mijn bruid, mijn lieveling’
Jezus heeft blijkbaar wat met feesten en partijen. Zijn tegenstanders maken hem uit voor veelvraat en wijndrinker. Zijn eerste optreden is een wijnwonder op een bruiloft. Een geliefd thema voor een huwelijkspreek. Nu zullen de meesten onder ons niet meer een huwelijk in het verschiet hebben. Kijken jonge mensen vol verwachting uit naar wat het leven gaat brengen, velen onder ons kijken om naar ‘wat het leven ons gebracht heeft’ en maken de balans op. Wat hebben de schriftlezingen van vandaag ons dan te zeggen?
Jezus geeft wijn, vrucht van de wijnstok. Of het al redelijk aangeschoten publiek de kwaliteit van de wijn wist te waarderen is de vraag, maar de ceremoniemeester heeft er neus voor en verklaart ‘dit is de beste wijn, hier wordt de betere kwaliteit levensvreugde gegeven’.
Jezus staat hier dus voor Leven, Leven in volheid, in vrede zitten onder je wijnstok en vijgenboom. Dat was bij de profeten hét visioen van Gods Vrederijk, als oorlog, lijden , ongerechtigheid uitgebannen zijn. Dán zal ieder zitten onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom.
Wijn, teken van vreugde en léven: dit eerste teken van Jezus toont ons dat God mensen vreugde en vrede wenst en dat Jezus degene is die dit leven onder ons uitdeelt. Kies dan het leven!
Ach, het bruidspaar was op die avond bezig met andere dingen. De bruiloftsgasten rolden op hun buik naar huis. Jezus’ tegenstanders vonden het maar een losbollige vertoning. En wij?|
Ach wij? Wat hebben wij nog te verwachten? Voor de meesten van ons is de bruiloftstijd voorbij. Onze buik begint te hangen, onze ogen hebben een bril nodig en wie heeft nog oog voor ons in het moderne leven?
Ja, dat drukke leven van nu. Al die concurrentie en kracht, die sterke mensen, die onstuitbare impuls die ieder die langzamer is eruit drukt, die neoliberale concurrentie vol uitsluiting, is dat Leven?
Onze wereld van managers, ministers, vlotte jongens en meisjes, denkt dat wel, maar de manager van de bruiloft ontdekt iets anders: Er is betere wijn, beter leven en blijkbaar wordt die door Jezus geschonken.
Wat is dan dat leven, die wijn, die Jezus geeft? Prachtig vind ik het lied dat de profeet Jesaja zingt voor vrouwe Sion. Jeruzalem wordt in de Bijbel vaak als vrouw voorgesteld en niet zelden wordt ze door de profeten als ontrouwe vrouw uitgefoeterd. Ze loopt een schijnleven achterna, ze verlaat de liefde van haar leven God de Heer. En nu zit ze uitgeblust en afgetakeld op haar puinhopen. Wie ziet er om naar deze uitgeleefde sloof?
En dan zingt in Gods naam Jesaja een nieuw bruiloftslied:
O Sion, Ik hou van jou
Mijn bruid, mijn lieveling
Opnieuw kus ik je tot mijn vrouw
Weg met je troosteloosheid en eenzaamheid
Ik dans je tegemoet
Ik zet een huwelijkskroon op je hoofd
Jou kies ik uit en ik wil geen ander
Dans met mij
Dans het leven tegemoet
Heel vaak wordt in de Bijbel Jezus vergeleken met de bruidegom omdat hij ons Gods liefde biedt, omdat hij u en mij ten dans vraagt.
Het gaat niet om de kracht en de pracht van sterke en jonge mensen. Jesaja en Jezus zingen van Gods liefde voor hem of haar, die uitgerangeerd dreigt te worden, die zich afgedaan voelt.
Niet zelden door de domme pech van het leven – je zult maar geboren zijn in oorlogsgebied, in de droogte van een vluchtelingenkamp, in de jungle van de moderne metropool …
Niet zelden ook door domme keuzes in je eigen leven, en wie was niet soms ‘dom’?
Niet zelden door de kortzichtige visie van onze maatschappij op wat leven is…
Wij hadden onze eigen wijn, wij wisten wel hoe je slim en rendabel een maatschappij op moest bouwen. O, met veel zegeningen voor onze wereld in het westen. Misken niet onze voedselzekerheid, onze gezondheidszorg, onze mobiliteit, enz. enz. Maar ook voor een prijs, die leven in de rest van de wereld en ook in ons eigen land bedreigt: roofbouw, vervuiling, armoede. Onze eigen wijn, die ook onszelf bedwelmd heeft, met als prijs innerlijke leegte, zin- en doelloosheid, ongebreidelde hebzucht en we zien onze kleinkinderen versuffen achter hun mobieltje.
Is dat niet de afdronk van de wijn van onze wereld? En aan het eind denkt de bruid: Is dit nou mijn leven? Wat ben ik nog waard? Zie mij zitten op de puinhopen, een sloof, oud en uitgezakt? Wie ziet er ten diepste naar mij, naar ons en onze wereld om?
En dan klinkt opeens dit huwelijkslied, zoals toen voor de mensen van Jeruzalem. Zoals toen Jesaja zong, zo zingt bruidegom Jezus ons mensen uit alle volken toe:
Kom mijn lieveling, Kom mijn bruid. Sta op, dans met mij, ik geef je leven! Voel de kroon van Liefde en Recht, van Barmhartigheid en Vrede op je hoofd, leef daaruit en dans met mij! In Godsnaam zal er recht geschieden en recht gedaan worden, zing en dans het betere leven, drink de betere wijn!
Ja Jezus hield van bruiloften en partijen, feestelijke vreugde voor alle mensen, oud en jong. Liefde sterker dan uiterlijk, liefde sterker dan de dood. Dat is zijn eerste, zijn principiële teken, dat is wat bruidegom Jezus ons geven wil. Wie die wijn drinkt, heft het hoofd op, weet zich ‘lieveling van God’ en dat is een kracht voor alle mensen.
inleiding ds. Rinske Nijendijk-Cnossen
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen
26 januari 2025
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Neh. 8,2-4a.5-6.8-10; Ps.19; 1 Kor. 12,12-(14-27)30; Luc. 1,1-4; 4,14-21
Inleiding
Zoals altijd pleit ik er ook dit keer weer voor om de lezing van vandaag uit Nehemia niet in zijn nogal verknipte (en ingekorte) vorm te benaderen, maar de passage (8:1-12) in zijn geheel de kans te geven op u in te laten werken. Dit fenomeen zal zich ten aanzien van de lezingenkeuze voor vandaag opvallend genoeg nog een keer manifesteren.
Het hele volk en de tora
Terwijl Nehemia 1‒7 uitvoerig vertelt hoe ‒ met toestemming van de Perzische koning ‒ de herbouw van Jeruzalem na de Babylonische Ballingschap ter hand wordt genomen, handelt Nehemia 8‒12 over het herstel van het godsdienstig leven. Pas wanneer ook dit weer zijn beslag heeft gekregen, kan de stadsmuur plechtig worden ingewijd (12,27-43). Zo worden de alledaagse werkelijkheid (onder stadhouder Nehemia) en het godsdienstig leven (onder schrijver en priester Ezra) weer onlosmakelijk met elkaar vervlochten.
Het is altijd de moeite waard om in bijbelpassages aandacht te schenken aan het gegeven dat woorden en uitdrukkingen soms worden herhaald. In Nehemia 8,1-12 blijkt dit het geval te zijn met de samenstelling ‘het hele volk’ dat volgens mij niet toevallig precies tien keer voorkomt (8,1.3.53.6.92.11.12), maar in de meeste bijbelvertalingen helaas niet concordant wordt weergegeven. Het gaat in deze passage uit Nehemia om het herstel van het religieuze leven, en dat is uiteraard zaak voor het hele volk. Dat het volk inderdaad een speciale functie krijgt toegedicht blijkt ook heel subtiel uit het gegeven dat het het volk is dat initiatief neemt en aan Ezra vraagt om ‘het boek van de tora van Mozes die JHWH aan Israël had opgelegd’ op te halen. Een veel plechtiger formulering is nauwelijks mogelijk. Niet voor niets valt precies op dit moment in de Hebreeuwse grondtekst (vers 2) ook het religieus sterk geladen woord qahal (cultische gemeenschap), zodat van meet af aan duidelijk is dat het niet om zomaar een bijeenkomst gaat, maar wel degelijk om iets heel fundamenteels.
In oudere commentaren worden soms allerlei ingrepen gedaan, omdat men vond dat zaken niet konden kloppen. Waarom staat Ezra op een verhoging, opent hij het boek, maar doet hij verder niets? Tegenwoordig legt men de verzen 4-8 uit als een scene die vanuit een andere hoek nader op het voorafgaande ingaat. Dit gedeelte fungeert dus als een soort verhelderende terugblik: Ezra toont het boek aan het volk en leest eruit voor (vv. 2-3), wat later wordt ingevuld met de beschrijving dat het volk instemmend reageert en zich diep buigt (vv. 5-6). In kleinere groepen wordt de door Ezra voorgelezen tekst nader toegelicht door dertien met name genoemde Levieten die verder totaal onbekend zijn. Het woord dat in verscheidene bijbelvertalingen met ‘duidelijk’ (v. 8) wordt weergegeven, kan ook ‘in gedeelten’ betekenen, dus dat de tekst perikoopsgewijs wordt uitgelegd. Dat het volk als reactie hierop in tranen uitbarst (vers 9) is geen teken van rouw, maar van het besef hoe men toch heeft kunnen leven zonder zich aan de tora te houden. Nu dat uitdrukkelijk wél aan de orde is, vormt dat reden tot feest, lekker eten en drinken.
De overgang naar Lucas
Wat mag toch de reden zijn dat de evangelielezing vandaag uit twee zulk uiteenlopende passages bestaat? Niet alleen wat de inhoud betreft, maar ook qua stijl. De openingsverzen (Luc. 1,1-4) zijn namelijk gesteld in plechtig Attisch Grieks, de rest van het evangelie in eenvoudig volks Grieks net als de Septuagint. De samenstellers van het Lectionarium vonden het klaarblijkelijk nodig om de beginverzen van het Lucasevangelie op te nemen, omdat vandaag de doorlopende zondagse lezingen (lectio currens) uit dit evangelie beginnen (C-jaar). Maar in feite is vanaf de nachtmis van Kerst dit evangelie al verscheidene malen aan bod gekomen.
Alsof het nog niet genoeg is, zorgt ook de gekozen perikoop over Jezus in de synagoge van Nazaret (4,16-21) voor het nodige ongemak. Ten eerste heeft men het verhaal namelijk vroegtijdig beëindigd en de tweede helft ervan (4,22-30) voor de komende zondag gereserveerd. En ten tweede kun je de vraag stellen waarom Jesaja 61 niet als oudtestamentische lezing is gekozen.
Zie over deze kwestie: P.C. Beentjes, ‘Der Geist des Herrn ist auf mir’. Das Schicksal von Jesaja 61 im römischen Lektionar 1969, in: Voor de achtste Dag. Het Oude Testament in de eredienst, Feestbundel voor J.P. Boendermaker, Kampen 1990, 109-114.
Voor de uitleg van deze Nazaret-perikoop in vogelvlucht: S.J. Noorda, Historia Vitae Magistra, Een beoordeling van de geschiedenis van de uitleg van Lucas 4,16-30 als bijdrage aan de hermeneutische discussie, Amsterdam 1989.
Vergeleken met het evangelie van Matteüs en dat van Marcus heeft de perikoop over het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret bij Lucas zowel een speciale plaats als een speciale betekenis. Terwijl dit verhaal bij de twee andere evangelisten genoteerd wordt, wanneer Jezus al een poos bezig is met zijn activiteiten (Mat. 13,53-56; Mar. 6,1-6), beschrijft Lucas dit optreden als het begin van diens optreden. En doordat Lucas als enige het verhaal vormgeeft met behulp van een uitvoerig citaat uit Jesaja, krijgt deze passage de functie van een programmatisch manifest dat in de rest van het evangelie zal worden toegelicht en uitgewerkt.
Het meest duidelijke moment dat Lucas het citaat uit Jesaja als een soort ‘leeswijzer’ gebruikt is wel in 7,22, wanneer Jezus de leerlingen van Johannes vertelt wat zij aan hun meester die in de gevangenis zit kunnen melden over alles wat Jezus bewerkstelligt. Hier horen we ongeveer het hele Jesaja-citaat terug.
De tekst uit Jesaja 61 die Jezus in de synagoge van Nazaret in de hem aangereikte boekrol ‘vond’ – zo staat het er letterlijk ‒ laat er geen misverstand over bestaan dat het een doelbewuste ingreep van Lucas is. De NBV-weergave ‘Hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat’ zou de suggestie kunnen wekken dat het gaat om de Schrifttekst die voor die bepaalde sabbat is voorgeschreven. Er zijn echter verschillende redenen dat dit laatste niet het geval is.
(1) Lucas laat een gedeelte uit de Jesajatekst weg: ‘om te genezen wier hart gebroken is’. Iets weglaten uit een lezing op sabbat is in de joodse liturgie absoluut niet toegestaan. We hebben hier dus zeker niet te maken met een ooggetuige-verslag zoals nog wel eens wordt beweerd. Lucas laat dit vers weg, omdat hij ‘genezen’ uitsluitend gebruikt met betrekking tot lichamelijke kwalen.
(2) Lucas heeft een vers toegevoegd uit een veel eerder hoofdstuk in Jesaja (58:6) – ‘om onderdrukten hun vrijheid te geven’ ‒ wat ook verboden was; je mocht tijdens het voorlezen niet terugrollen. Lucas blijkt een duidelijke voorliefde te hebben voor het woord afesis (‘vrijlating’, ‘vrijheid’, ‘vergeving’ (1,77; 3,3; 4,18; 24,47); ook in Handelingen (2,38; 5,31; 10,43; 13,38; 26,18).
(3) Waar de Jesaja-tekst luidt: ‘een genadejaar van de Heer af te roepen’, heeft Lucas een ander werkwoord gekozen: ‘om te verkondigen’ (kèrussoo), een werkwoord dat gebruikt wordt in combinatie met ‘het evangelie’ dat Jezus en zijn volgelingen propageren.
(4) De boodschap die Lucas de lezer via Jezus wil laten overbrengen is er een van heil, van genade, van vrijheid en genezing. Daarom is te begrijpen dat de evangelist ook een gedeelte uit het slot van het Jesaja-citaat heeft weggelaten: ‘een dag van wraak voor onze God’.
Op deze manier heeft Lucas een bekende en gerespecteerde tekst uit het boek Jesaja herschreven om het als blauwdruk te kunnen laten functioneren voor het verdere verloop van zowel zijn evangelie als van de Handelingen van de apostelen.
1 Korintiërs 12,12-(14-27)30
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Preekvoorbeeld
Iedere keer als in onze wereld een nieuwe leider aantreedt – of dat nu een politiek, religieus of kerkelijk leider is –, zijn heel veel mensen gespitst op wat de eerste woorden zullen zijn, die zo'n leider zegt.
Op mondiaal niveau kunnen we dat in deze tijd zien, het grote debat, de voorverkiezingen, het aantreden van een nieuwe president, in een grootmacht als Amerika. De hele internationale pers maakt zijn opwachting om de primeur te kunnen leveren en de eerste verklaringen van zo’n kersverse leider te kunnen publiceren.
Ook op nationaal niveau worden we erbij gehouden, een extra-parlementair kabinet, wat zal de regeringsverklaring zijn van de minister-president? Wat gaat de koning zeggen in de troonrede over de grote nationale en internationale problemen? En niet te vergeten op heel het kerkelijk front: bisschoppen die hun beleid bekend maken; richtlijnen voor de toekomst uitzetten, een synodaal proces. En ook dan zitten besturen en parochianen gespitst te luisteren, bestuderen de documenten: zegt deze leider nou echt nieuwe en goeie dingen, of blijft het toch nog vaag, en blijft alles bij het oude...
En lange tijd zijn er nog altijd mensen die erover schrijven, ‘wat zou hij nou bedoeld hebben toen hij zei: de kerk moet een missionaire kerk zijn, weer ruimte creëren zodat jonge mensen een eigen plek kunnen krijgen om op hun eigen manier van deze tijd hun geloven te beleven’; ...of toen hij zei: ‘De toekomst van de kerk zal vooral afhangen van wat mensen aan de basis durven te investeren’. – Heeft hij dat letterlijk bedoeld, of toch niet zo letterlijk...
De evangelielezing uit Lukas begint vandaag ook met zo'n eerste verklaring; een verklaring van Jezus die voor het eerst in het openbaar iets gaat zeggen over wat Hij zou willen en over wat Hij belangrijk vindt. Een beginselverklaring, zou je kunnen zeggen. Iedereen is nieuwsgierig, benieuwd, heeft de oren gespitst: Wat gaat hij zeggen? Wat gaat Hij doen? Gaat er nu echt iets nieuws gebeuren?
En het meest opmerkelijke is dan dat Jezus in feite heel oude, bekende en vertrouwde woorden voorleest; woorden van de profeet Jesaja, die al eeuwenlang bekend waren bij het volk. Woorden die gaan over iemand die erop uit wordt gestuurd, die gegrepen is door de geest, die begeesterd is, bezield; en die een missie heeft om iets te gaan doen aan de situatie in onze wereld. En die missie heeft een heel concrete doelgroep: namelijk degenen die tot dan toe in de wereld aan het kortste eind hebben getrokken, de meest achtergestelden, de kwetsbaren in de samenleving, die tot dan toe kansloos zijn gebleven. Daar moet ie op af: heel concreet naar de armen (die geen cent te makken hebben), de gevangenen (die door de economische nood gedwongen een slavenbestaan hadden moeten aangaan), de blinden (die geen enkel perspectief meer hebben) en de onderdrukten (slachtoffers van machtswellust).
De eerste woorden die Jezus hier bij Lucas spreekt en die hij van toepassing vindt op zichzelf verwoorden concreet de missie die hij heeft en vinden hun oorsprong in de profetie van Jesaja. En dat deze missie van Jezus op de allereerste plaats te maken heeft met de onderkant van de samenleving, met de allerarmsten, de slachtoffers van de maatschappelijke en kerkelijke structuren. Voor die mensen is er een droom: dat zij een menswaardig bestaan zullen krijgen, hun vrijheid weer terug zullen krijgen.
Een prachtige, eeuwenoude droom, zo oud als er ooit profeten geweest zijn en zo vaak gehoord in de synagoge: ‘Ja ooit, ooit zal het er van komen dat mensen waardig leven mogen’. Een droom die dan ook nog eens wordt samengevat in die woorden over dat zogenaamde ‘jubeljaar’, ‘genadejaar van de Heer’. Een jaar dat op de grote verzoendag wordt aangekondigd met luid trompetgeschal. Elke 50 jaar kwam dat terug: en het moest een heilig jaar zijn: slaven moesten worden vrijgelaten, schulden moesten worden vereffend of kwijtgescholden. Een jaar om nou echt heel praktisch te doen wat al zo vaak gedacht, gezegd of verkondigd was. We gaan het doen: herstel van maatschappelijke ongelijkheid en allemaal met een schone lei beginnen... Een prachtig ideaal, een mooie droom... Want een droom bleef het vaak.
Het volk kwam er eigenlijk, in feite niet aan toe.
En dan ineens blijkt dit prachtige programma, dit oude visioen van Jesaja, van een enorme actuele kracht. Als alle oren gespitst zijn, komt het onverwachte, Jezus zegt: ‘Luister! Wat jullie nu allemaal gehoord hebben, ja, dat is vandaag in vervulling gegaan’, of zoals er letterlijk staat ‘is vandaag in jullie oren vervuld’. Horen jullie het? Dat wat je altijd gedroomd hebt over armen en verdrukten, dat gaat vandaag beginnen, ja hoor, hier en nu! Ik, wij - we gaan nu dóen wat we altijd gedroomd hebben, we gaan aan het werk!!! Nou geen uitvluchten meer, doen!! Knoop het in je oren! Letterlijk: de armsten krijgen nieuwe kansen, de gevangenen van het economisch systeem worden echt vrij gemaakt, kijk maar, ’t gaat gebeuren: gewoon heel letterlijk en concreet. Hier gaat evangelie beginnen, goed nieuws, blijde boodschap. En daarmee wordt de toon gezet voor de rest van het Lukasevangelie.
En dan kan het niet uitblijven en komen in het vervolg van het evangelie de reacties los. Verbazing en bewondering slaan weldra om in twijfel en zelfs haat (‘ik zeg jullie dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad’) ‘wat denkt die man wel, zoon van Jozef, we laten ons toch zeker door hem niet de les lezen!’ Maar Jezus kan niet zwijgen; spreekt duidelijke taal, zelfs op gevaar voor eigen leven. Maar Jezus laat zich er niet door van de wijs brengen...Hij trekt verder- zoals zal blijken: want de gang van dit goede nieuws is niet te stoppen, door niets en niemand niet!
Jezus voelt zich letterlijk geroepen: om iets te doen, om door het vuur te gaan voor de armsten, de kanslozen. Voor hen wil Hij zelf hoop, toekomst zijn, evangelie.
En aan mij, aan ons luidt gelijkelijk de vraag: hoe ga ik, hoe gaan wij om met de armsten, de geringsten, de kanslozen in onze samenleving? Zijn zij de sluitpost op de komende begroting? Of zeggen we heel eerlijk: nee, om hén gaat het, voor hen hebben we alles over? Heel letterlijk, heel concreet...
En als je ooit in deze wereld mensen tegenkomt die durven opkomen voor hen die dat zelf niet meer kunnen, die voor hen door het vuur durven gaan, de afgrond durven trotseren, als je ooit zo iets letterlijks ziet gebeuren, weet dan dat het evangelie daar echt begonnen is. Weet dan dat op die manier letterlijk en tastbaar hier en nu woorden in vervulling gaan, waar al eeuwenlang mensen van gedroomd hebben, dat daar Gods droom van een koninkrijk van gerechtigheid echt werkelijkheid wordt.
inleiding prof. dr. P.C. Beentjes
preekvoorbeeld Hans Lucassen
2 februari 2025
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 1,4-5.17-19; Ps. 71; 1 Kor. 12,31(13,4)-13,13; Luc. 4,21-30
Inleiding
Jeremia 1,4-5.17-19
De eerste verzen van dit profetenboek vertellen wat Jeremia voor iemand is: zoon van de priester Chilkia uit Anatot in het stamgebied van Benjamin, tijdens de regering van Josia en van diens zoon Jojakim, ongeveer in 627 vChr., aan de vooravond van de ballingschap.
Het roepings- of uitverkiezingsverhaal van Jeremia begint al vóór zijn geboorte: ‘Voordat ik je in de moederschoot vormde, kende ik je; voor je geboren werd heb ik je al bestemd om profeet te zijn voor de volken.’ Profeet zijn is dus absoluut geen persoonlijke keuze van Jeremia, het zit hem in de genen. Juist daarom is het hem zo moeilijk te leven met zijn profetenbestemming. Het overkomt hem als iets waar hij zelf geen beslissing over kan nemen. Maar eenvoudigweg tot God zeggen dat hij die roeping niet aanneemt, zo ver wil hij niet gaan en dus is een uitvlucht, zijns inziens, de enige manier om aan dat profetenlot te ontsnappen: ‘Nee, Heer, ik kan het woord niet voeren, ik ben nog te jong’ (v.6).
In wat volgt hoort Jeremia steeds dat hij geen angst hoeft te hebben om zijn taak uit te voeren, er kan hem niets gebeuren. God zal hem maken tot een sterke burcht in de strijd tegen kwaad, een ijzeren zuil en een bronzen muur om stand te houden. ‘Ze zullen je bestrijden, maar niet verslaan, want Ik zal je terzijde staan en je redden,’
Tot drie groepen personen moet Jeremia Gods vonnis aanzeggen: de koningen en de leiders van Juda, de priesters en het volk.
De koningen en de leiders: de groep die vaak absolutistisch de macht uitoefent ten nadele van de bevolking en alles in het werk stelt om die positie te behouden. De profeet zal van die kant dan ook sterke oppositie ondervinden.
De priesters: verantwoordelijken voor oriëntatie van het volk op godsdienstig gebied. Zij hebben echter niet voorkomen dat wierook werd gebrand voor andere goden en er geknield werd voor mensenmaaksels (v. 16).
Het volk: De Hebreeuwse tekst gebruikt hier de uitdrukking am ha arets wat meestal slaat op de plattelandsbevolking. Bij Jeremia gaat het veel meer om de eigenaars van het land, de grootgrondbezitters en zodoende de economische machthebbers.
Met zijn veroordeling van juist deze drie groepen zet de profeet de maatschappij van zijn dagen op losse schroeven. Zoals in het evangelie van deze zondag Jezus in Nazaret verklaart dat een profeet niet geaccepteerd wordt in zijn eigen stad, zo ondervindt ook Jeremia de oppositie van hen tegen wie hij profeteert. Hij wordt gevangen genomen op beschuldiging van landverraad (37,13).
Psalm 71
Het motief voor de keuze van deze psalm in de liturgie van deze zondag lijkt te liggen in vers 6: ‘Vanaf de moederschoot steun ik op U, Gij waart mijn beschermer sinds mijn geboorte’, woorden die doen denken aan het begin van de eerste lezing van vandaag. Psalm 71 is het gebed van een bejaarde. In zoverre moet de vermelding van de moederschoot in een ander perspectief gezien worden als in de eerste lezing waar de profeet blijkbaar nog een jonge man is. De oude man/vrouw kijkt in deze psalm, zeker in de eerste verzen, terug op zijn/haar leven en op God bij wie hij/zij altijd heeft mogen schuilen. Toch zijn er dreigingen die hem/haar doen bidden ‘blijf voor mij een vaste woning (v. 3) en laat mij niet in de handen vallen van slecht volk, van uitbuiters en onderdrukkers’ (v. 4). Zeker oude mensen kunnen gemakkelijk een prooi worden van dergelijk soort lieden en hebben dus Gods hulp meer dan hard nodig (vgl. v. 9).
1 Korintiërs 12,31(13,4)-13,13
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Evangelie: Lucas 4,21-30
De evangelielezing van deze zondag begint met dezelfde zin als waarmee verleden zondag het evangelie eindigde: Toen begon Hij hen toe te spreken: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan’. Het verknippen van bijbelteksten kan soms problemen opleveren bij de interpretatie van die teksten. De herhaling waarmee de lezing van vandaag begint ondervangt dat een beetje, want zo zal de attente lezer zich gedrongen kunnen voelen om eens te gaan kijken over welk Schriftwoord het gaat. Wanneer we dan merken dat het om een profetische uitspraak van Jesaja gaat kan het vervolg, de tekst van deze zondag, misschien duidelijker worden.
Thans, heden, nu
Thans, heden, nu is een woord dat bij Lucas vaak voorkomt. Door het hier te gebruiken drukt de auteur uit dat de mensen in Nazaret er zo aan herinnerd worden dat God handelt in de actualiteit, en dat zij zodoende bij dat handelen Gods betrokken zijn. Ze lijken daar aanvankelijk geen probleem mee te hebben. De tekst zegt duidelijk ‘Allen betuigden Hem hun instemming en verbaasden zich, dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden,’
De eerste zin van de lezing uit Jesaja spreekt over een profeet, gezalfd door de Geest des Heren. Voor Lucas is Jezus een profetenfiguur. Waar Matteüs Jezus als een nieuwe Mozes de berg laat opgaan voor de zogenaamde Bergrede, houdt Hij in het Lucasevangelie als profeet een veldrede. Lucas laat ook anderen Jezus als profeet kwalificeren. Na de opwekking van de jongeling van Naïn is de reactie: ‘een groot profeet is onder ons opgestaan’ (7,16). Evenzo voor de leerlingen van Emmaüs: ‘… Jezus van Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van heel het volk’ (24,19).
Door zijn commentaar op de Jesajatekst te beginnen met de verklaring dat het profetenwoord op dat moment (‘nu, thans’) in vervulling is gegaan, benadrukt Lucas niet alleen Gods heilswerking in het heden, maar laat hij ook Jezus zich identificeren met de profeet Jesaja.
Wonderen of profetenwoorden?
Ondanks de aanvankelijke instemming met Jezus’ woorden slaat de twijfel snel toe. En ofschoon de evangelist het niet met zoveel woorden zegt, heeft Jezus snel in de gaten dat zijn profeten-status vragen, twijfels en zelfs weerstand oproept bij zijn dorpsgenoten. Als Jezus alleen maar genezingen zou hebben verricht zouden ze daar geen probleem mee hebben. Gebedsgenezers, vaak heel eenvoudige mensen, liepen er meer rond. Maar hoe komt de zoon van Jozef ertoe zich als profeet aan te dienen? In zijn reactie op de vragen en twijfels van het volk loopt Lucas vooruit op vermeldingen van genezingen en wonderen. Tot nu toe heeft hij daar in zijn evangelie nog niet over geschreven, evenmin als van berichten die vanuit Kafarnaüm in Nazaret verspreid waren. Toch laat hij Jezus in zijn repliek spreken over genezingen in het stadje aan het meer waarvan men in Nazaret gehoord zou hebben. Jezus gaat er echter niet verder op in en vervolgt met de kwestie van zijn profetenstatus. Opvallend is hier dat Hij zich niet vergelijkt met de profeet Jesaja van wie Hij zojuist een tekst heeft voorgelezen, maar met Elia en Elisa, profeten waarvan geen geschreven woorden zijn bewaard, maar van wie de verhalen over hun wonderdaden algemeen bekend waren. Jezus begint zijn vermelding van dat profetenduo met de uitdrukking ‘voorwaar’ (ep’ aletheia) wat extra gewicht geeft aan hetgeen volgt. Zoals Elia en Elisa niet exclusief optraden ten bate van Israël, zo is ook Jezus’ zending niet exclusief voor Nazaret. Op deze manier beschuldigt Hij de bewoners van Nazaret van jaloerse bezitsdrang die tegen Gods bedoelingen ingaat. God immers wil ook aan anderen zijn weldaden mededelen.
Hij ging tussen hen door en vertrok
Lucas is niet erg op de hoogte van de geografische situatie in het Heilige Land. Nazaret is een plaatsje waar in heel de joodse Bijbel geen vermelding van wordt gemaakt. Lucas beeld zich de situatie van het gehucht dan ook in als een ‘stad’ gelegen op de steile helling van een berg, een prachtig scenario om te vervolgen dat ze Jezus in het ravijn willen gooien.
Onze perikoop eindigt met de vermelding dat Jezus tussen de mensen doorging en vertrok. Het originele Griekse woord dat hier gebruikt wordt kan beter vertaald worden met ‘hij trok weg vandaar’ of ‘hij nam een andere weg.’ Immers, zijn weg was niet zoals die van de bevolking van Nazaret.
Preekvoorbeeld
Jezus verkondigt de komst van het koninkrijk van God. Dat is wat gebeurt in zijn woorden en daden, gelijkenissen en aanrakingen: het koninkrijk van God komt dichterbij.
Er is een ander evangelie (dat van Johannes), waarin het koninkrijk van God nauwelijks genoemd wordt. Jezus verkondigt daar zichzelf: Ik ben de Goede Herder. Ik ben de weg de waarheid en het leven. Ik ben het licht der wereld. Ik ben het brood des levens
Nu in de lezing van vandaag, is de inhoud ook: Jezus zelf, Híj wordt geproclameerd.
Toch komt het woordje ‘ik’ er niet in voor, deze proclamatie zit ’m in de profeet Jesaja. Die wordt voorgelezen door Jezus zelf, en hij valt helemaal samen met die woorden. Ze gaan over hem.
Er staat niet ‘ik’, maar wel driemaal ‘mij’. Niet hijzelf is het onderwerp, de eigenlijke inspiratie, het gaat alles van de Geest uit: die heeft míj gezonden, die heeft míj gezalfd, die rust op míj.
Ik zal dus vanmorgen iets moeten zeggen over de Geest, over inspiratie en bezieling, wat het is dat je geïnspireerd leeft.
‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’
Het is zeldzaam als zo’n bijbelwoord samenvalt met wat zich hier onder ons voordoet, dat het zo evident is en lucide wordt.
Dat een tekst en iemand helemaal samenvallen: ik denk aan toen Martin Luther King was vermoord en begraven werd, Ralph Abernathy preekte bij zijn uitvaart over een tekst uit het Jozefverhaal: ‘Daar komt de meesterdromer aan, laten wij hem vermoorden, dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen uitkomt.’
Daar krijg ik kippenvel van. Alles valt op zijn plaats: I have a dream en wat er van die droom terecht komt.
Soms is het ons gegeven iemands leven samen te vatten in één beeld, een bijbelvers, een zin van pijn en hoop.
Dat gebeurt in dit evangelie. Jezus valt samen met wat hij daar opleest uit het oude Jesajaboek: ‘De Geest van de Heer rust op mij.’
Maar hier in het evangelie staat dit schriftcitaat niet aan het einde, zoals bij de begrafenis van Martin Luther King, met een tekst die heel zijn leven overziet, als terugblik. Hier staat het aan het prille begin, als een belofte voor de toekomst, als een programma dat zich nog ontvouwen moet, als een mission statement dat zal blijken.
Die gezalfde waar de profeet van spreekt, het wordt ons, daar in de synagoge van Nazaret, voorgelezen door hemzelf. Het geschrevene en de beschrevene vallen samen. De profeet, de gezalfde, Jezus en de Geest zijn één existentie aangegaan.
Het is als met een loep waarmee je de zonnestralen opvangt en samenbrengt op één brandpunt. Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan. In vervulling? Dat is toch wel wonderlijk.
‘Om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken.’ Zaten er daar gevangenen in de synagoge, gekluisterd in hun boeien, met een blok aan hun been? Niet een!
‘Om aan armen het goede nieuws te brengen.’ Waren het armen daar in de synagoge?
Paupers? Waren alle bedelaars en daklozen van Galilea naar de synagoge van Nazaret getrokken om zich daar het goede nieuws te laten aanzeggen? Nee, er bevonden zich in de synagoge van Nazaret niet noemenswaardig meer armen dan anders.
‘Aan blinden het herstel van hun zicht.’ Hadden de blinden van heinde en verre hun toevlucht gezocht in Nazaret om door hem genezen te worden?
Waren de verworpenen der aarde in het morgenrood van die sabbatdag naar de synagoge van Nazaret samengestroomd dat hij de onderdrukten der aarde vrijheid zou geven?
Hoe kan Jezus zeggen dat dit Schriftwoord vandaag in vervulling is gegaan? En nog wel zo dat ieder ervan onder de indruk is?
Hij las voor, hij ging weer zitten en zei: Vandaag! En ieder heeft in die schriftlezing de armen werkelijk gezien en de blinden en de gevangenen en de verdrukten, want ze komen altijd met Hem mee, ze zijn altijd bij Hem, en wat Hij zegt is geloofwaardig omdat Hij geloofwaardig is en de Geest des Heren rust op hem.
Zoals de Verenigde Naties 2025 hebben uitgeroepen tot het jaar van de Coöperaties, en de Rooms-Katholieke Kerk dit jaar viert als een Jubeljaar, een Heilig jaar, zo roept Jezus hier het genadejaar van de Heer uit,
Hoe werd dat verstaan, wat begreep men daaronder? Het jubeljaar was een heilig jaar uit de tijd van het Oude Testament. Het herinnerde de Israëlieten eraan dat zijzelf en hun grond van God waren. Dit bijzondere jaar vond ééns in de 49 jaar – zeven maal zeven – plaats: elk zevende jaar was er een sabbatsjaar, en na zeven keer zeven jaar brak het jubeljaar aan.
De naam ‘sabbatsjaar’ is afgeleid van de sabbat. De sabbat was vanaf de zesde eeuw voor Christus een wekelijkse rustdag met een religieuze functie. Diezelfde cyclus van zeven kwam tot uiting in het sabbatsjáár, dat dus eens in de zeven jaar plaatsvond.
De naam ‘jubeljaar’ komt van het Hebreeuwse woord joveel, dat ‘ram(shoorn)’ betekent. De naam heeft te maken met het begin dat werd aangekondigd door op een ramshoorn te blazen. Een jubeljaar begon op Grote Verzoendag. In de Tora zijn regels te vinden voor het sabbatsjaar en voor het jubeljaar.
Wat het sabbatsjaar betreft: elk zevende jaar moest de grond rust krijgen, braak liggen, dat jaar was bestemd voor God. Niemand mocht dan zaaien of oogsten.
Na zeven keer zeven jaar, was er dan dat extra bijzonder jaar: het jubeljaar. In dat jaar: moest de grond, net als in het sabbatsjaar, rust krijgen; moest de grond teruggegeven worden aan het oorspronkelijke stamgebied; hoefden schulden niet meer terugbetaald te worden; mochten slaven terugkeren naar hun eigen grondgebied en familie.
Het is niet zeker of het jubeljaar ooit daadwerkelijk in de praktijk gefunctioneerd heeft, waarschijnlijk niet, want het is economisch onuitvoerbaar.
Op den duur kreeg de term in de Bijbel een symbolische functie: het werd gezien als een genadejaar. Het werd de benaming van een tijd van geluk en vrede, een utopie, een welaangename onmogelijkheid
Jezus in de synagoge van Nazaret. En wie zitten daar? Niet de armen, blinden, gevangenen, verdrukten, maar gewoon dezelfde mensen als altijd. Wat hij aankondigt, het jubeljaar, is een onmogelijkheid die nooit gefunctioneerd heeft. ‘Vandaag hebben jullie dit Schriftwoord in vervulling horen gaan.’ Dan komt het wel heel erg aan op de inspiratie van de Messias!
‘De Geest des Heren rust op mij’, op z’n minst dát vindt vervulling daar op die gedenkwaardige sabbat.
Wat is dat, de inspiratie van de Messias? Die hebben wij nodig, want zonder die inspiratie zien wij enkel onmogelijkheden, bezwaren en gevaren, beren op de weg, zonder die inspiratie zijn wij aan onszelf overgeleverd, dit kleine kringetje dat in zichzelf ronddraait zonder de armen, de blinden, de gevangenen, de verdrukten. De inspiratie van de Messias, dat die ons bezielt!
Wat opvalt bij ons woord ‘inspiratie’, hoe wij het gebruiken, is dat die inspiratie gericht is op wat uit onze handen komt, wat wij nu weer moeten verzinnen, dus zitten wij gekluisterd aan ons writersblock, want we kunnen het niet bedenken.
Inspiratie, dat is wat wij de kunstenaar toedichten, het is zijn muze, zijn scheppend vermogen.
Maar de inspiratie van de Messias is niet wat hij nu weer bedacht heeft, verzonnen voor de broodnodige afwisseling, variété en divertissement. De inspiratie van de Messias is niet van postbode Siemen: ‘Wij vervelen ons, dus jij moet wat verzinnen.’
Nee, de verveling is van de duivel, de herhaling is van God. De inspiratie van de Messias gaat niet op in wat hij nu weer bedacht heeft. Wat hij doet is wat hij zegt, en wat hij zegt is wat hij doet en het is de Geest die hem dit ingeeft en die Geest zegt niet straks weer eens wat anders, nee, de Geest rúst op hem, de Geest heeft een zeer stabiel rustpunt gevonden.
De inspiratie van de Messias zit veel dieper dan ons gefladder, het is een inspiratie niet in wat hij bedenkt, maar in wat hij doet, bewerkstelligt, tot stand brengt, niet in de variatie maar in wat bestendig is, het is een inblazing door de Geest voor de lange adem.
Het evangelie is een zo grote schat, die kunnen wij niet zomaar toepassen of kleingeld maken in ons leven.
Maar wat ik er vandaag van meeneem:
- dat mijn inspiratie niet opgaat in kortademigheid, snel succes, effectbejag, maar dat inspiratie altijd samen opgaat met lankmoedigheid, geduld
- dat ik mij niet blindstaar op de feiten zoals ze nu eenmaal liggen, de realiteit, maar dat ik daarbij zoiets onpraktisch als het jubeljaar in de buurt moet houden: een onmogelijkheid, een wonder, een belofte
- en ook dat die inspiratie van mij pas wat is, als ze mij verbindt met heel het lichaam van Christus: de armen, de gevangenen. Dit clubje is de maatstaf niet, de synagoge van Nazaret is niet het criterium, deze parochie is niet de norm, maar waar zij voor openstaat en de solidariteit die zij betracht: ‘Als één lid lijdt, lijden alle leden’.
Wij menen vaak dat inspiratie is weggelegd voor vrije en ongebonden geesten. Bij Jezus Messias is vrijheid: dat jij kunt doen wat jij – als jouw roeping en bestemming – moet doen.
Dat de Geest van Jezus Messias ook op jou rust.
inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen
9 februari 2025
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 6,1-2a.3-8; Ps. 138; 1 Kor. 15,1(3-8.)-11; Luc. 5,1-11
Inleiding
Profeten-lezing: Jesaja 6,1-8
Zij riepen de barmhartige Heer aan
en hieven hun handen naar Hem op.
De Heilige in de hemel verhoorde hen snel
en redde hen door toedoen van Jesaja.
[Sirach 48,20]
Terwijl de profeet Jesaja, zoon van Amos (1,1), in de tempel is, heeft hij een visioen. Hij vertelt dit visioen om zijn geloofsbrieven te presenteren, om zijn roeping/zending te verantwoorden. In de bijbelse tijd kun je de wil van God op het spoor komen door naar een profeet te luisteren, een visioen te ontvangen of door het gooien van het lot (vlg. Jona).
In het sterfjaar van koning Uzzia ziet de profeet de Heer zitten op een hoogverheven troon, die lijkt op de troon van koning Salomo (1 Kon. 10,18-20). De zoom van zijn mantel vult de hele tempel. Hij wordt omgeven door serafs, een soort hemelse raadgevers, met wie Hij in gesprek is (6,2-3.8). De serafs bedekken met twee vleugels hun gezicht om JHWH niet te zien (Ex. 33,20), en met twee om het onderlichaam (= geslachtsdelen, vitaliteit, bron van toekomst) te bedekken. Zij zijn beweeglijk, met twee vleugels kunnen zij vliegen.
Zij zingen elkaar het Sanctus toe;
Heilig, heilig,
heilig is JHWH van de hemelse machten.
Heel de aarde is vervuld met zijn glanzende heerlijkheid.
Met deze lofzang vereren de serafs de Heilige, en openbaren zo wie Hij is: heilig, afgezonderd van allen en alles, afgezonderd om zó God met de mensen te kunnen zijn. Hij is de Heer van alle hemelse en aardse machten. De glanzende heerlijkheid (Zijn gewicht) vervult heel de aarde. Gezegend en geloofd zij de Heilige, God-met-ons.
Uit volle borst zingen de serafs: de deurpinnen in de dorpels schudden ervan en de tempel is vol (wie)rook.
De profeet Jesaja schrikt van wat hij ziet en hoort. In het licht van dit visioen van de Heer ontdekt hij wie hij is: een mens met onreine lippen, die leeft te midden van een volk dat onreine lippen heeft. Hij denkt dat hij verloren is, dat de Heer, de Gerechte, hem zal veroordelen.
Maar de Gerechte is ook de Barmhartige. Hij laat een seraf met een gloeiend kooltje van het altaar de mond en lippen van de profeet aanraken: zijn schuld en zijn zonden zijn tenietgedaan (door de Heer).
Jesaja hoort de stem van de Heer zeggen: Wie zal Ik sturen? Wie kan namens ons (God en zijn serafs)gaan?
Jesaja antwoordt: present, hier ben ik, stuur mij! Jesaja heeft de roep van de Heer gehoord en deze beantwoord met een volmondig JA. Hij is nu profeet van God, geroepen om te roepen (nabi).
Epistel-lezing: 1 Korintiërs 15,1-11
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Evangelie-lezing: Lucas 5,1-1
Tegen de achtergrond van de roeping tot profeet van Jesaja, klinkt onze perikoop (Luc. 5,1-11).
Jezus weet zich geroepen door God om het goede nieuws over het koninkrijk van God te brengen, want daarvoor ben Ik gezonden (4,43). Aan de oever van het Meer van Gennesaret verdringt het volk zich rond Jezus om naar van God te luisteren. Als een echte rabbi/leermeester is Hij op zoek naar leerlingen/gezellen die met Hem willen optrekken en Hem willen assisteren bij zijn opdracht.
Hij ziet vissers die hun netten aan het spoelen zijn. Hij stapt in de boot van Simon, vraagt hem om een eindje van het land weg te varen, gaat zitten en geeft de menigte onderricht vanuit de boot.
Wanneer het lernen is afgelopen, geeft Hij aan Simon de opdracht om naar diep water te varen en daar te gaan vissen. Na enige tegenspraak gaan Simon, Jakobus en Johannes aan de slag. Zij vangen zoveel vissen dat de netten dreigen te scheuren en de boten bijna zinken.
In het licht van Jezus ontdekt Simon Petrus wie hij is: ik ben een zondig mens (vlg. Jesaja). Op een verrassend wijze gaat Jezus op deze belijdenis van Petrus in: Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen! Met het enthousiasme en deskundigheid waarmee Petrus tot nu toe vissen heeft gevangen, zal hij nu mensen gaan vangen, door hen in contact te brengen met het goede nieuws over het koninkrijk van God dat Jezus Christus verkondigt.
Petrus en de andere vissers laten de boten en alles achter en… volgen Hem.
De ‘teamvorming’ van Jezus is geslaagd.
O, God
Aandachtig hebt U eeuwenlang mensen gevolgd,
U kunt uw ogen niet van ons afhouden.
Wij zijn uw oogappel.
Steeds opnieuw liet U dat weten.
Hadden wij ook maar wat aandacht gehad,
Maar voor U hadden wij geen oog.
Toch hebt U ons de rug niet toegekeerd.
Steeds opnieuw hebt U mensen apart genomen.
Door een engel die groetend binnenkomt:
met duidelijke stem tot een profeet in manchester pak,
uitdagend bij een flinke vrouw, Ruth, Ester, Maria;
alles vragend van een timmerman,
uw blijvende nabijheid bij ons.
En tussen hen door ontelbare mannen en vrouwen
Die uw woord hoorden, het herkenden en doorgaven.
Wij hebben ze nodig, Heer; we kunnen ze niet missen.
Heb medelijden met ons en
spreek mensen aan die onze ogen openen,
zodat wij U blijven herkennen als de barmhartige Vader.
Neem ook nu mensen apart,
wij kunnen niet zonder.
[Hans van Munster OFM, 2003]
Preekvoorbeeld
Veel mensen denken bij een profeet primair aan iemand die de toekomst kan voorspellen.
Wij hebben in onze taal ook spreekwoorden die daar naar verwijzen. Denkt u maar aan de uitdrukking ‘dat is ook maar een profeet die brood eet.’ Wij gebruiken dat gezegde als wij wat sceptisch zijn over iemand die een uitspraak over de toekomst heeft gedaan.
Volgens mij zijn de bijbelse profeten niet in de eerste plaats voorspellers van de toekomst. Veeleer kijken zij heel scherp naar het heden. Zij beoordelen de eigen tijd vanuit de waarden en normen die horen bij het verbond dat God met zijn volk heeft gesloten. En als de koningen of het volk van Israël aan het verbond voorbij leven, komt de profeet in actie. De profeet heeft dus een geweldig belangrijke taak binnen het oude Israël. Hij wil het volk bij God en bij het verbond houden.
Maar die opdracht is niet gemakkelijk. Het volk is weerbarstig en niet zelden ontrouw aan het verbond. En tegelijk beseft de profeet zijn eigen kleinheid en zondigheid in het licht van de grootheid van de heilige God. Wij hebben dat vandaag gezien bij de roeping van de profeet Jesaja. De profeet beseft voor het aangezicht van God zijn eigen schamelheid en gebrokenheid. Maar door de vergevende liefde van God wordt Jesaja gereinigd. De Heer geeft de profeet de kracht om zich te laten zenden. Namens Hem mag hij tot het volk spreken.
Iets dergelijks zien wij vandaag ook in het evangelie. Petrus heeft de hele nacht gevist maar had weinig succes. De netten zijn leeg gebleven. Maar op gezag van Jezus probeert Petrus het nog een keer. En dan zien wij een verbluffend resultaat. Dit keer zijn de netten overvol. Petrus is volstrekt uit het lood geslagen. Hij voelt zich beschaamd maar ook klein en zondig. Maar Jezus laat Petrus niet vallen, integendeel. De overvloedige vangst moet voor Petrus een teken zijn. Voortaan is hij geroepen om een visser van mensen te worden.
Een eenvoudige visser wordt uit de vissersboot weggehaald om mensen te winnen voor Christus en zijn evangelie. Heb ik het mis als ik zeg dat een aantal van u dat beeld van mensenvisser op het eerste gehoor onsympathiek vindt? Wij willen immers niet in netten verstrikt raken en gevangen worden. Moderne mensen willen leven in vrijheid, mondig en zelfstandig. Maar bij enig nadenken kunnen wij onze weerstand tegen het beeld van de mensenvisser overwinnen als wij onze eigen broosheid beseffen. Wij doen wel stoer en houden vaak de schijn op maar ondertussen weten wij diep in het hart van onze kwetsbaarheid. Wij kunnen op de zee van het leven gemakkelijk in problemen komen. Dan mogen wij dankbaar zijn voor mensen die ons weghalen uit die zee vol angst en duisternis. Vissers van mensen die, in het voetspoor van Petrus, ons brengen naar het land van het licht, naar Christus. Jezus laat ons de onvoorwaardelijke liefde van de Vader zien. In ons onveilig bestaan wil de Heer een toevlucht zijn waar wij kunnen schuilen en op adem komen.
Beste broeders en zusters, God kan kleine en falende mensen als Jesaja en Petrus gebruiken voor zijn dienst. Datzelfde geldt ook voor Paulus. Hij heeft de Kerk vervolgd maar de Heer heeft hem in zijn nekvel gegrepen en letterlijk omgekeerd. Van vervolger is Paulus missionaris geworden. En de kern van zijn boodschap hebben wij vandaag geboord in de tweede lezing uit de eerste brief aan de christenen van Korinte. Het vormt de boodschap van Pasen. De gekruisigde Christus is niet in de dood achter gebleven. Hij heeft nieuw leven ontvangen, leven waarop de dood geen greep meer heeft. Met alle energie die Paulus ter beschikking had heeft hij de levende Christus op zijn missiereizen bekend gemaakt.
Vandaag spreken wij veel over de synodale en missionaire Kerk. Als gedoopten zijn ook wij geroepen om in het voetspoor van Jesaja, Petrus en Paulus missionarissen te zijn. Mensen die door God zijn aangeraakt en gezonden om getuigen te zijn van de levende Christus. Concreet betekent dat, er zijn in de liturgie, zoals dit uur, maar ook door catechese en diaconie. Juist vandaag beseffen wij het belang om samen aan onze opdracht gestalte te geven. Wij kunnen, in een voor onze Kerk kwetsbare tijd, de netten blijven uitwerpen. Wij mogen leven van de belofte dat de Heer ons werk zal zegenen en vrucht zal laten dragen, hoe dan ook. Christus zelf staat daarvoor garant.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard de Korte
16 februari 2025
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 17,5-8; Ps. 1; 1 Kor. 15,12.16-20; Luc. 6,17.20-26
Inleiding
Jeremia 17,5-8 en Psalm 1
In het eerste hoofdstuk van het boek Jeremia wordt de roeping van deze profeet beschreven. Dan volgen in de hoofdstukken 2–25 onder meer vele aanklachten tegen het eigen volk. Zo ook in onze lezing, die behoort tot het grotere geheel van Jeremia 17,1-13 waarin een aantal vloek- en zegenspreuken bij elkaar staan. De tekst wordt omlijst door de term ‘schrijven’ (17,1.13) en verder komt het woord ‘hart’ een aantal keren voor (17,1.5.9 en 10). Het hart wordt onbetrouwbaar genoemd, de Heer echter doorgrondt het en beoordeelt iedereen naar zijn daden, naar de vrucht van zijn werk (17,9-10).
De aanklacht luidt dat Juda zich heeft afgekeerd van de Ene en dat komt hem duur te staan. Op poëtische wijze worden in onze lezing twee tegengestelde levenswijzen beschreven. De eerste is die van een ‘gabber’ zoals er in het Hebreeuws staat (17,5 en 7) die op mensen vertrouwt en zich heeft afgekeerd van de Heer. Hij wordt vervloekt en vergeleken met een kale struik in de steppe die nooit regen krijgt en onvruchtbaar is. Het is duidelijk dat hier Juda is bedoeld, dat immers de Heer, de bron van levend water heeft verlaten (17,13).
Maar er bestaat nog een andere manier van leven. De gabber die vertrouwt op de Heer en zich bij Hem veilig weet, ook als de omstandigheden tegenzitten, die gabber is een gezegend mens. Hij is als een boom aan de rivier met wortels tot in het water. Hitte en droogte deren hem niet, hij blijft vrucht dragen.
In Psalm 1 treffen we dezelfde beeldspraak aan, echter in omgekeerde volgorde. Hier wordt eerst de rechtschapen mens, die vreugde beleeft aan de wet van de Heer, gelukgewenst. Op hem is de beeldspraak van toepassing van de boom die geworteld is aan stromend water. Hij staat in flagrante tegenstelling tot de bozen die als kaf in de wind verwaaien. De weg van de bozen loopt uit op niets, de weg van de rechtvaardigen ligt in Gods hand.
1 Korintiërs. 15,12.16-20
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 6,17.20-26
In het zogeheten Magnificat prijst Maria de God van Israël met onder meer de onderstaande woorden:
Barmhartig is Hij, iedere generatie weer,
voor wie Hem eerbiedigen.
Hij heeft de kracht van zijn arm getoond,
Wie zich verheven waanden, heeft Hij uiteengeslagen.
Machthebbers heeft Hij van hun troon gehaald,
vernederden gaf Hij een hoge plaats.
Hongerigen overlaadde Hij met het beste,
rijken heeft Hij met lege handen weggestuurd.
Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht,
indachtig de barmhartigheid.
(1,50-54)
In een notendop vinden we hier de Lucaanse theologie die ook in het evangelie van vandaag duidelijk verwoord is: de barmhartige en sterke, machtige God staat aan de kant van de armen, de hongerigen en vernederden. Machthebbers en rijken hebben het nakijken.
Direct voorafgaand aan onze perikoop bidt Jezus de hele nacht op de berg. Als het dag wordt, roept Hij zijn leerlingen en kiest uit hen twaalf die Hij ook apostelen noemt (Luc. 6,12-16). De leerlingen worden nog tweemaal genoemd in onze lezing die het begin van de zogeheten Veldrede vormt (6,17.20). Deze rede is de (veel kortere) tegenhanger van de Bergrede in het evangelie van Matteüs. Gaat Jezus in Matteüs 5,1 de berg op, in Lucas 6,17 daalt Hij juist van de berg af naar een vlak terrein, vandaar dat deze toespraak de naam ‘Veldrede’ kreeg. De leerlingen waaronder de twaalf pas gekozen apostelen gaan met hem mee. Op de vlakte bevindt zich een grote menigte leerlingen en een grote schare volk uit heel het Joodse land en Jeruzalem, en uit het kustgebied van Tyrus en Sidon (6,17): zo geeft Lucas aan dat de boodschap van Jezus universele betekenis heeft voor zowel het Joodse volk als de heidenen.
De missie van Jezus werd al eerder duidelijk tijdens zijn bezoek aan de synagoge in Nazaret bij het voorlezen van de Jesajatekst: ‘De geest van de Heer rust op mij: daartoe heeft Hij mij gezalfd. Om aan armen de goede boodschap te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan, en een jaar af te kondigen dat de Heer welgevallig is’ (4,18v).
Jezus moet al de nodige faam hebben gehad want, zo staat er in de niet voorgelezen verzen 18-19: ‘Ze waren gekomen om Hem te horen en van hun ziekten te worden genezen. Ook zij die geplaagd werden door onreine geesten, werden genezen. En al die mensen probeerden Hem aan te raken, omdat er een kracht van Hem uitging die iedereen genas.’ Wat een feest en vreugde om al die genezingen moeten er op die vlakte hebben geheerst.
In die sfeer richt Jezus zich tot zijn leerlingen, maar over hun hoofden heen tot de veel wijdere kring van aanwezigen. In het voetspoor van de barmhartige en sterke God uit Lucas 1,50-54 heeft Hij uitdrukkelijk aandacht en oog voor de armen (vgl. ‘armen van geest’ in Mat. 5,3), de hongerigen, de vernederden en onderdrukten, maar ook – in negatieve zin – voor de rijken. ‘Rijk’ betekent veel meer dan enkel materieel bezit, het is vooral het zich totaal verlaten op dat materiële bezit. Een prachtige illustratie daarvan is de rijke man die zo’n enorme oogst had dat zijn schuren te klein waren. Hij besloot ze af te breken en grotere te bouwen. De dwaas, diezelfde nacht zou hij sterven. In plaats van schatten voor God te verzamelen, had hij ze voor zichzelf verzameld (12,16-21). De armen daarentegen kunnen zich alleen aan God vasthouden, Hij is hun enige schat en toeverlaat.
Dit gedeelte van het evangelie van vandaag omvat het begin van de toespraak en bestaat uit vier zogeheten makarismen oftewel zaligsprekingen, gelukwensen, en vier wee-spreuken; ze zijn antithetisch opgebouwd en bestaan steeds uit twee zinnen, de eerste zin is algemeen gesteld, de tweede is direct tot de leerlingen gericht (‘jullie’). Na de schets van de actuele negatieve situatie volgt die van de volledig veranderde toekomstige (eschatologische) situatie. De blik wordt gericht naar de hemel.
De vierde zaligspreking en de vierde wee-spreuk wijken enigszins af van dit patroon. Jezus spreekt de leerlingen direct aan: jullie zijn gelukkig, zalig, als de mensen je haten, buitensluiten, beschimpen, je naam zwart maken – ook dat is arm zijn - omwille van de Mensenzoon. Dat laatste is belangrijk en geeft het lijden zin. In de hemel wacht jullie een rijke beloning. In de vierde wee-spreuk daarentegen zal de rijken het lachen vergaan. Deze spreuken bevatten een verwijzing naar de profeten respectievelijk valse profeten. Lucas plaatst Jezus vanaf het begin van zijn evangelie in de lijn van de oudtestamentische profeten(1,69v). De keuze tussen ‘vloek en zegen’ die Jezus zijn gehoor voorhoudt, is duidelijk: word als de armen, dan staat God aan jouw kant.
Preekvoorbeeld
Wilt u in het Liedboek Psalm 1a opslaan? Daar vindt u zo letterlijk mogelijk de bijbeltekst zelf, dus onberijmd. De tekst begint met een zaligspreking: ‘Gelukkig is de mens die…’
Ergens in het boek Handelingen van de apostelen houdt Paulus een redevoering over de verrijzenis van Christus, waarin hij zegt: dat God Jezus tot leven heeft gewekt is reeds lang voorzegd: ‘Daarover staat in de eerste psalm geschreven: “Jij bent mijn zoon, ik heb je vandaag verwekt.”’
Maar als je dat opzoekt, dat staat dat er niet, niet hier in Psalm 1, dus bijna alle handschriften waarin dat boek Handelingen aan ons is overgeleverd hebben dat verbeterd: het staat in Psalm 2. Maar voor ons is interessant dat een paar handschriften de herinnering hebben bewaard aan de tijd dat Psalm 2 dus nog Psalm 1 was. Want ook het boek der Psalmen is geredigeerd, het bestaat uit vijf bundeltjes die bij elkaar zijn gevoegd en waaraan een motto (aan het begin) en een uitgeleide (aan het eind) zijn toegevoegd.
Dat motto, de introductie, de ouverture is Psalm 1 en wat eens Psalm 1 was, is Psalm 2 geworden. We zongen dus Psalm 1, de psalm van de zondag, die ons inleidt in het Psalmenboek, de psalm die de toon zet voor alle psalmen en we hebben de tekst voor onze neus: ‘Gelukkig de mens die…’
Welke mens wordt hier uitgetekend? Wiens profiel wordt hier geschetst? Het beeld van een tsaddiek, een rechtvaardige, die niet wegloopt met raad van kwaadwilligen, die niet staat op de weg der slechten, die niet zit bij al wie schamperen.
Het gaat van lopen naar stilstaan naar zich neergeven: niet bij de kwaadsprekerij, maar bij het richtinggevend woord van God en dat niet voor zoete koek aannemen, maar wikken en wegen: een rechtvaardige.
Een boom is hij aan de waterkant,
die vrucht geeft op zijn tijd
en zijn blad niet verliest:
wat hij ook doet,
het gaat hem goed af.
Gelukkig is die mens.
We lazen het bij de profeet Jeremia:
Gezegend wie op de heer vertrouwt,
wiens toeverlaat de heer is.
Hij is als een boom geplant aan water,
zijn wortels reiken tot in de rivier.
Hij merkt de komst van de hitte niet op,
zijn bladeren blijven altijd groen.
We hoorden het uit de mond van Jezus: Gelukkig jullie die arm zijn, die honger hebben, die huilen, die gehaat worden. Hier worden de rechtvaardigen zalig gesproken, gelukkig geprezen. Wat hij ook doet, het gaat hem goed af.
Dat zou je wel willen, een oude vertaling: ‘Al wat hij onderneemt gelukt’. Als dat zo zou zijn, dan ben je niet arm, hoef je geen honger te lijden, is er niets om over te huilen...
Maar de rechtvaardige krijgt dit soort vrome wensen en heilbeden mee, omdat er meer rechtvaardigen gevonden worden onder de armen dan onder de rijken, omdat het werk hem bij de handen afbreekt, omdat hij veel verdriet te verduren heeft en gehaat wordt. Het is geen succesformule.
Wij moeten goed onderscheiden tussen een rechtvaardige en iemand die succes heeft. Het grote verschil is dit: een rechtvaardige is niet handig, een rechtvaardige laat zich niet leiden door de resultaten die hij boekt, een rechtvaardige doet niet dit om dat te bereiken, een rechtvaardige is niet berekenend.
Ik moet dat uitleggen. Bijna onze hele samenleving is beïnvloed door de denkwijze van wetenschap, techniek en economie die middelen inzetten om resultaten te boeken, die een spierinkje uitgooien om een kabeljauw te vangen die een investering doen ter wille van het rendement.
Wij denken dus instrumenteel, daar hebben we onze welvaart aan te danken en de bloei van de wetenschappen: als ik dit doe, wat gebeurt er dan? Met dit instrument kan ik dat bereiken. Deze stoffen bij elkaar, daar komt dat product uit.
Instrumenteel denken. Maar soms slaat je de angst om het hart en vraag je je af: is er dan niets meer heilig? Moet het in alle regionen van het leven zo? Want je weet van het heilige, dat zich verzet tegen dit instrumentele denken.
Je bent immers een mens die liefheeft, en je weet van de liefde dat je die niet kunt inzetten om resultaten te boeken. Je hebt lief, niet ergens om. Niet om je doel te bereiken. Niet om er iets aan over te houden.
Liefde is belangeloos en onbaatzuchtig. Liefde is geen instrument maar is goed in zichzelf, wat er ook van komt, een intrinsiek goed, zij laat zich niet voor een karretje spannen.
O ja, er bestaat wel liefde waarmee je je zin probeert te krijgen, maar dat noemen we geen liefde maar manipulatie en er bestaat ook wel liefde die je inzet om er wat aan over te houden, maar dat noemen we prostitutie.
Wij weten dus dat er regionen in ons leven zijn, die niet geïnfecteerd mogen worden door het instrumentele denken.
Kunst bijvoorbeeld is een goed in zichzelf, daar knap je van op, er gaan horizonten voor je open, nieuwe werelden verwijden zich, je wordt er een ander mens van, verruimd, verrijkt.
Maar als kunst een instrument wordt om iets te bereiken is het propaganda geworden.
En humor is een goed in zichzelf, je hart springt op, maakt drie huppeltjes, het leven wordt even licht en vrolijk, blijdschap is de meest betrouwbare emotie ons gegeven. Maar als humor wordt ingezet voor iets anders, is het satire geworden, spot, pijnlijk, hele bevolkingsgroepen worden belachelijk gemaakt.
En religie is een goed in zichzelf, goed en schoon en waar, maar als religie wordt ingezet om een of ander doel te dienen wordt zij levensgevaarlijk, een ideologie.
Wij weten van het heilige. Wij weten van wat goed is in ons leven, onaantastbaar en broos, goed in zichzelf, niet om er iets anders mee uit te halen of je wil door te zetten, niet instrumenteel gedacht, maar intrinsiek goed: liefde, kunst, humor, religie, compassie.
Het is de rechtvaardige die dat weet, hij heeft een zuiver kompas. Maar of hij succesvol is, dat is een heel andere categorie.
Ik geef nog een voorbeeld. Bidden is een goed in zichzelf, je bent met je hart bij de Heer. Nu zijn er Amerikaanse boekjes: Hoe te bidden met succes. Dan is gebed het instrument geworden van een verwend en doordrammend kind. Dan ligt de waarde van het gebed niet in het bidden zelf, maar in de verhoring die wordt uitgelokt, dan ben je verzeild geraakt in de wereld van magie en bijgeloof. Nee, bidden is een goed in zichzelf: dat jij bij God bent en hij bij jou is, komen wat komt. De rechtvaardige doet niet iets ergens om, met een bijgedachte.
Jezus was een rechtvaardige. De Romeinse officier die bij zijn sterven stond te kijken, loofde God met de woorden: ‘Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige.’
En Jezus zegt ergens over ons doen en laten: Het is niet meteen kassa. ‘U zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’
Maar of je een rechtvaardige bent, dat weet je niet van jezelf. Dat jij een rechtvaardige bent, dat te weten zou je zomaar tegenover de anderen stellen, en je zou hovaardig denken in termen van soorten mensen: rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Nee, in de joodse traditie wordt verteld dat de wereld – door de eeuwen heen – toch nog enigszins in tact blijft door zesendertig rechtvaardigen, die zich er zelf volstrekt niet van bewust zijn dat zíj het zijn. Die ook van die anderen niet weten.
Maar God houdt de wereld niet overeind zonder deze zesendertig. En geen van hen wordt uit deze wereld weggenomen, zonder dat er opnieuw een rechtvaardige geboren is aan wie de mensheid kan worden toevertrouwd.
Zij zijn de redders in nood. De mensheid steunt op deze zesendertig. In hen wordt al ons verdriet uitgestort als in een kom. Zij dragen de zonden der wereld. Zij verduren de pijn, zij houden het uit.
Er wordt verteld dat sommigen van hen als ze ten hemel varen, van het leven hier op aarde zo koud zijn geworden, dat God hen duizend jaar in zijn handen moet verwarmen voordat hun ziel de gelukzaligheid van het Paradijs deelachtig kan zijn.
Literatuurtip
André Schwarz-Bart (1928-2006), Le Dernier des Justes (1959), Nederlandse vertaling: De laatste der rechtvaardigen, Bruna. 1959 / Meulenhoff 2006
Richard Osinga, Wie de Rechtvaardigen zoekt, Wereldbibliotheek 2019
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen
23 februari 2025
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 26,2.7-9.12-13.22-23; Ps. 103; 1 Kor. 15,45-49; Luc. 6,27-38
Inleiding
1 Samuel 26, 2.7-9.12-13.22-23
Koning Saul zat achter zijn mogelijke rivaal David aan. In deze Schriftlezing worden de rollen omgekeerd. Degene die vervolgd wordt, David, krijgt zijn vervolger, Saul, weerloos in handen. David echter grijpt die kans niet aan. Wij zouden dat tegenwoordig ‘edelmoedig’ noemen. David zelf noemt zijn manier van doen ‘gerechtigheid’ en ‘trouw’ (v. 23).
Dat zijn twee sleutelbegrippen in de ethiek van het Oude Testament. De Bijbel in Gewone Taal (2014) vertaalt die twee woorden met ‘eerlijkheid’ en ‘trouw’. Wellicht is ‘fatsoen’ en ‘standvastigheid’ een goed alternatief. Deze laatste term leeft in christelijke kring voort als ‘(geloofs)trouw’. Van ‘vijandsliefde’ is hier niet uitdrukkelijk sprake. Daarvoor moet je vooral bij Jezus zijn in het Nieuwe Testament.
1 Korintiërs 15,45-49
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 6,27-38
Onze evangelielezing gaat over de vraag hoe de leerlingen de weg van Jezus kunnen volgen. Het antwoord luidt: door middel van een nieuwe houding tegenover de medemens. Het meest opvallende is het advies van ‘het toekeren van je andere wang naar degene die je slaat’. De Joodse (!) nieuwtestamenticus Pinchas Lapide (1922-1997) noemt deze zin ‘de climax van de Bergrede’. Vandaar dat we ons hierop concentreren.
De gebruikelijke uitleg vertelt ons dat dit ‘toekeren van de andere wang’ dient om aan je vijand de kans te geven tot inkeer te komen en zijn agressie te overwinnen. Die ander moet er door tot bezinning gebracht worden. Daartoe zouden ook de concrete voorbeelden over diefstal van het bovenkleed en het gaan van de extra mijl kunnen helpen. Er is hier echter méér aan uitleg te melden: ‘Méér dan het gewone’ (Mat. 5,47) of liever ‘Anders dan het gewone’.
Het gaat hier niet over geboden die je te allen tijde precies zó letterlijk moet onderhouden. Het zijn praktische adviezen voor een geesteshouding, een geestelijke rompstand. Al naargelang de omstandigheden krijgen die telkens een andere invulling.
Jezus zelf protesteerde immers tegen de dienaar die Hem tijdens het verhoor door de hogepriester in het gezicht sloeg: ‘Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat ik heb gezegd, waarom slaat u me dan?’ (Joh. 18,23). Het is duidelijk: Jezus laat niet over zich héén lopen.
De apostel Paulus blijkt als Romeins staatsburger niet minder op zijn strepen te staan in Handelingen 16,37. Hij eist dat de stadsbestuurders hoogst persoonlijk komen om hem met alle égards uit de gevangenis vrij te laten. Paulus laat zich daarvoor niet in het geheim met een paar knechtjes afschepen.
Ook is de heilige Paulus, als hij terecht staat voor het Sanhedrin, bepaald niet op zijn mondje gevallen. Hij vervloekt degenen die hem op zijn gezicht slaan. Handelingen 23,2v vermeldt: ‘Ananias, de hogepriester, gaf degenen die naast hem stonden opdracht hem op zijn mond te slaan’. Daarop zei Paulus tegen hem: ‘God zal ú slaan, huichelaar! U zit daar om volgens de wet recht over mij te spreken, en toch overtreedt u zelf de wet door bevel te geven mij te slaan?’
Het gaat in onze evangelielezing om handelingsmodellen met een schokeffect dat bereikt wil worden door die opvallende, overdreven sterke bewoordingen.
Dit geldt ook van je rechteroog uitrukken en je rechterhand afhakken als die je tot zonde verleiden (Mat. 18,8v). Volgens de eerste kerkhistoricus, de bisschop van Caesarea Eusebius (circa 263-339) nam theoloog Origenes (185-253) de tekst van Matteüs 19,12 wél letterlijk ter harte om zijn seksuele problemen op te lossen. Hij sloeg de hand aan zichzelf en castreerde zich. (Dit is een drastische sanatio in radice, ‘genezing in de wortel’. (Dit is een term uit het kerkelijke huwelijksrecht om een onregelmatigheid uit de weg te ruimen).
Nou, deze fundamentalistische uitleg van Origenes was echt niet de bedoeling van Jezus.
De diepere strekking van het voorbeeld van het toekeren van de andere wang kunnen we zo samenvatten: ‘Laat je mentaliteit, je gezindheid, niet bepálen door je tegenstander of door het gedrag van je vijand’.
Een concrete invulling van ‘het toekeren van de andere wang’ doet zich vóór als jij in je gezicht geslagen wordt ómdat jij Jezus als de Messias belijdt. Dit zou een ritueel gebaar zijn om de excommunicatie uit de joodse gemeenschap kracht bij te zetten (das Wort vom Ketzerschlag, Joachim Jeremias [1900-1979]).
Die klap in je gezicht was niet zozeer bedoeld om je fysieke pijn te bezorgen. Het was een slag met de achterkant van de hand als teken van ultieme verachting. Tegenwoordig is dit gebaar in het Nabije Oosten nog steeds een vorm van uiterste belediging.
Door geheel onverwacht je andere wang toe te keren, kun je laten zien dat jij standvastig in je geloofsovertuiging blijft dat Jezus de Gezalfde Gods is. Het schijnt dat Lucas hier steunt op Jesaja 50,6. De profeet Jesaja zegt: ‘Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden’. Lucas wil zeggen: de volgelingen van Jezus staat het lot van de profeten te wachten.
Voorbeelden van gelovigen die in dit geseculariseerde Europa als ‘watjes’ behandeld worden, zijn gemakkelijk te vinden. Gelieve die zelf in te vullen.
Als je bovenstaande woorden van Jezus niet letterlijk hoeft te nemen, dan betekent dat niet dat deze evangelietekst eigenlijk niet zo serieus bedoeld is. Jezus doet hiermee wel degelijk een ernstig beroep op jouw creativiteit bij het vertalen van die evangelische geesteshouding naar jouw concrete situatie.
Kort en goed komt het woord van de Heer hierop neer: ‘Handel niet vanuit het weegschaalmodel’. Hiermee bedoelen we een ouderwetse weegschaal met ‘twee armen’ waarop dingen en gewichten in evenwicht gebracht worden. Dat weegschaalmodel betekent: ‘Jij doet me dít aan, dan doe ik jou dát aan’.
Jezus zegt: ‘Dat juridische weegschaalmodel leidt tot niets, brengt jou en de maatschappij niet verder’. Het gaat Jezus om die éne onderliggende centrale vraag: Geven wij bij alle wezenlijke beslissingen in ons leven prioriteit aan ‘het zoeken van het koninkrijk van God?’ Dat wil zeggen: ‘Hoe dragen wij bij aan de verwerkelijking van ‘Gods Nieuwe Wereld’?’
‘Is het een verdienste als je lief hebt wie jullie lief hebben? Want ook de zondaars hebben degenen lief die hen liefhebben’ (vers 32). Waar het gaat over positief goed doen laat Jezus ‘het weegschaalmodel’ lós. Belangrijk is hier het juiste begrip van de Bijbelse term ‘liefhebben’. In de heilige Schrift betekent ‘liefhebben’ niet steeds een gevoelige genegenheid er op na houden, niet noodzakelijk het koesteren van warme gevoelens. Die kun je niet bevelen of afdwingen.
Het betekent wél: positieve aandacht aan de ander besteden, de ander tot zijn/haar recht laten komen, de belangen van de ander behartigen. Je hoeft dus je vijand niet te knuffelen. Zelfs verliefde hedendaagse Romeinen raken nu nog, óók de kern van de liefde die Jezus preekt, als zij in graffiti op muren schrijven: Anna, ti voglio bene (letterlijk: ‘Anna, ik wil goeds voor jou’). In dit vers 32 en volgende schildert Jezus ons een totaal ánder leefpatroon dan de ‘heidenen’ in Zijn wereld er op na hielden. Jezus was ánders dan veel van zijn tijdgenoten. Hij zegt: ‘Wacht niet af. Als jij begint met geven zal de ander niet achterblijven, zal de ander zich niet laten kénnen’.
Preekvoorbeeld
Het zijn stevige evangeliewoorden die we vandaag te horen krijgen: ‘Bemin je vijanden’ en ‘Als je geslagen wordt ook je andere wang toekeren’. Het zijn wereldberoemde uitspraken van Jezus geworden en ze hebben, de eeuwen door, ook zeker de gemoederen beziggehouden. Hoe uitdagend en actueel ze zijn voelen we in onze dagen met dreigingen en wapengekletter op teveel plekken op onze aarde weer opnieuw aan den lijve. Je kan denk ik ook gerust zeggen dat om uitingen als deze en de houding die erbij hoort, het christendom in de wereldgeschiedenis zowel hemelhoog wordt geprezen als verguisd en afgewezen.
De vredesduiven smullen ervan en bejubelen de ethiek die begint te denken vanuit de ander, de mens tegenover je, en je verbondenheid met haar of hem en met de hele wereld.
Maar de verbale spierballen, de mannetjesputters, de haviken en machtsdenkers kunnen er niets mee en spreken smalend over een geloof voor watjes en losers. En ik zou ook niet graag de kerkgangers en de mensen die zich gelovig noemen de kost geven die hier niets van moeten hebben, nu niet en de hele traditie door – dat laten de wereldgeschiedenis en de kerkhistorie wel zien.
En wat dachten of voelden we vandaag zelf toen we het weer hoorden?... Dik kans dat dat ergens zat tussen ‘best mooi maar wel een heel hoog ideaal’ tot ‘onhaalbaar en niet-realistisch, gebruik je gezonde verstand’.
Toch komen die woorden van Jezus op ons af en als zijn gemeenschap die Hem na wil volgen, en gelooft dat zíjn weg zin heeft en leven geeft, zullen we er iets mee moeten…
Wat doet Jezus nu eigenlijk in dit stuk evangelie van Lucas dat de Veldrede wordt genoemd en dat je kan vergelijken met het gedeelte dat bij Matteüs als de Bergrede wordt betiteld? Het gaat dan om een pakket van spirituele adviezen en praktische leefregels die Jezus in de mond worden gelegd en die zijn volgelingen moeten kennen als ze met anderen in de jonge gemeente het spoor van Jezus willen volgen en voortzetten.
Wat Jezus hier behandelt zijn al die heel menselijke hobbels, schuurpunten en tekortkomingen die in het dagelijks omgaan van mensen met elkaar voortdurend ‘aan de orde’ zijn. We kennen ze wel. Het niet verder kijken dan je eigen kringetje. Het ‘eigen soort eerst’-denken. De ‘lik op stuk’ en ‘voor wat hoort wat…’-houding.
Wat Jezus onder de aandacht brengt is dat als we als mensen zo met elkaar blijven omgaan, dan schiet het niet op, dan kunnen we allemaal een leven in geluk, of zoals Jezus het noemt ‘het koninkrijk van God,’ op onze buik schrijven. De weg die Jezus uit onze alledaagse neigingen en impasse wijst, ligt, zoals ik het versta, in de zin die hij in dit evangeliegedeelte ook spreekt: ‘Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is’.
Hier neemt Jezus een wissel die mensen vrij maakt uit het kleinmenselijke denken en die er ander licht op laat schijnen. Als je je gaat realiseren dat jij als mens, alles, je bestaan, al je talenten en mogelijkheden en kansen geschonken krijgt; dat wat jij echt in je macht hebt en de omstandigheden die jij naar je hand kunt zetten en bepalen o zo schamel en futiel zijn (want dan gaat het over het merk koffie dat je koopt, de kleur van de auto, wel of geen witlof vandaag). Als dat tot je doordringt dan begin je kind van de Allerhoogste te zijn die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Dan ga je zien dat we als mensen allemaal in hetzelfde schuitje zitten en dus (als) zussen en broers zijn van elkaar en allemaal afhankelijk van God, die barmhartig is, eindeloos.
Dát is de kern van Jezus boodschap en zijn volgelingen roept hij op uit dit besef te leven en het voorbeeld te geven: ‘Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij ook hen behandelen’ – en geven wat je krijgt: barmhartigheid.
Hoe groots dat kan zijn mochten we even horen in het verhaal van David die Saul die aan de genade van David is overgeleverd, niet doodt. David misbruikt zijn macht niet, omdat hij God in het ‘spel’ betrokken heeft en weet dat ook hijzelf van genade leeft, al zit Saul hem genadeloos achterna. David doorbreekt de spiraal van geweld en vergelding en slaat een nieuwe weg in die toekomst is en licht.
Wij, geïnspireerd door het woord van Jezus, gelovigen, zoekers naar eeuwig leven, worden allemaal uitgenodigd initiatief te nemen. Doorbreek de cultuur van geweld, eigengewin, vergelding en dood – kies het leven…
De apostel Paulus is er in zijn woorden aan de gemeenteleden in Korinte best positief over dat het mensen kan lukken: zeker, we dragen allemaal het beeld van de aardse mens en die materie-kant hebben we met alle mensen gemeen – toch zal ieder die de Geest van Christus zoekt en in zich toelaat ook het beeld dragen van de hemelse Mens…
Hoe zou Zuid-Afrika er nu uitzien als Mandela en Tutu geen weet zouden hebben gehad van barmhartig zijn en niet vanuit die kracht gezocht zouden hebben naar oplossingen die ook recht konden doen aan de pijn die is geleden.
Voor het verder komen met veel grote en kleine problemen zal de barmhartige kijk en praktijk altijd nodig zijn.
Kan er in ons midden de kracht en de durf zijn om ‘zo barmhartig als God te zijn’, om onze vijanden lief te hebben, mensen te zegenen die niets met ons te maken willen hebben en om te bidden voor wie ons kwaad doen… want bedenken we ons… Als we ons mee laten sleuren door die al te menselijke neigingen en acties dreigen we die put te graven waar we zomaar zelf in kunnen vallen.
inleiding dr. Jan Holman
preekvoorbeeld Gerard Martens
Homiletische hulplijnen 112
Drie zinnen ter inleiding
Een voordeel van het oude missaal (tot 1969) was dat elk jaar dezelfde lezingen langskwamen, bekende lezingen, niet uit dat moeilijke Oude Testament (dat immers op de doordeweekse dagen was ingeroosterd). Tegenwoordig spreken we van elementaire bijbellezingen. Die ertoe doen. Waarvan het goed is dat je ze tussen je geestelijke bagage hebt gestoken. De verzameling elementaire bijbellezingen van nu, kan best anders uitpakken dan de lezingen die het oude missaal de eeuwen door te lezen gaf. Ze weerspiegelen verschuivingen in theologie en urgentie.
Nu sinds het Tweede Vaticaans Concilie de tafel van Gods woord zo rijkelijk gedekt staat, komen ook lezingen voorbij die van te voren een hint behoeven. Om de hoorders te helpen horen. Soms om een volstrekt onbegrijpelijke term te verhelderen, soms om weerstand weg te nemen.
Dat moet kort, voorafgaand aan de lezingen. De inleiding op kyrie en gloria is daartoe minder geschikt. Daarin wordt veelal ook de thematiek van de viering aangeduid, maar meer contemplatief, verinnerlijkend, voorbereidend op het onder ogen zien van onze tekortkomingen.
De communicatie die een enkel woord uit de lezingen wil verduidelijken is van andere aard. Meer gericht op begrip dan op gebed.
Ik geef een paar voorbeelden. Het eerste verduidelijkt een ontoegankelijke uitdrukking, het tweede poogt een diep geworteld innerlijk verzet weg te nemen.
Het eerste voorbeeld gaat in op wat in de NBV21 vertaald wordt als ‘de verwoestende gruwel’ (Mar. 13,14; Mat. 24,15).
Eén woord moet verduidelijkt worden:
in het evangelie is sprake van ‘de verwoestende gruwel’.
Dat is zowel verwoesting als gruwel,
het roept in herinnering dat in de tweede eeuw
de Syriërs in Jeruzalem een groot heidens beeld hebben neergezet
midden in de tempel – volstrekte ontwijding.
En het had ook een actualiteit,
want keizer Caligula was van plan hetzelfde te doen:
een groot beeld, maar dan van hemzelf, in de tempel.
Veel tumult, opnieuw de ontwijding van die heilige plek,
maar het ging niet door want Caligula stierf voortijdig (41).
‘De verwoestende gruwel’,
het meest onheilspellende wat een mens zich kon denken.
Het tweede voorbeeld is afkomstig uit de Pridedienst in de Oude Kerk van Amsterdam, waarin jaarlijks vogels van velerlei pluimage meevieren, een brede vertegenwoordiging van de lhbtiq+ gemeenschap die zich in een kerk niet bij voorbaat veilig voelt. De eerste lezing was Genesis 19,1-26, door de voorzitter van Pride Amsterdam uitgekozen. Zij zou erover preken. Het alleluia was Lucas 17,32v: ‘Denk aan de vrouw van Lot! Wie probeert zijn leven veilig te stellen, zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden.’
Ik heb de lezing zo ingeleid:
De eerste lezing gaat over Sodom en Gomorra,
het verhaal dat de eeuwen door
de Pridegemeenschap zóveel kwaad heeft berokkend,
dat sommigen hier uit eigen ervaring weten van:
uit je familie of uit de kerk te zijn gesodemieterd.
Maar let erop, het maakte die mannen van Sodom
geen sodemieter uit
of ze zich nu aan de gasten van Lot
of aan zijn dochters vergrepen.
Het gaat in dit verhaal niet over homoseksualiteit
maar over het schenden van het oud-Oosters gastrecht.
De sodomie is dat ze vreemdelingen behandelen
alsof het hun vijanden zijn, krijgsgevangenen,
en hen seksueel vernederen.
Deze tekst gaat over de Abu Ghraibgevangenis,
over verkrachting en seksueel geweld als oorlogswapen.
De lector werd erdoor geïnspireerd om de passages over gastvrijheid met verbeeldingskracht neer te zetten.
Beide voorbeelden zijn lang genoeg. Hoe korter hoe beter.
Het is nodig de hoorder tegemoet te komen. De predikant, de lector en de cantor hebben zich in de lezingen verdiept. De hoorder daarentegen hoort ze voor het eerst en staat daarmee op achterstand. Een paar zinnen ter inleiding kan ongelukken en vervreemding in hoofd en hart voorkomen.
drs. Klaas Touwen