Preek Sacramentsdag, C jaar, 22-6-2025

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 1
  • Bestandsgrootte 107.84 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 3 april 2025
  • Laatst geüpdatet 3 april 2025

Preek Sacramentsdag, C jaar, 22-6-2025

22 juni 2025
Sacramentsdag 

Lezingen: Gen. 14,18-20; Ps. 110; 1 Kor. 11,23-26; Luc. 9,11b-17 (C-jaar)

Inleiding

Genesis 14,18-20
Met twee verzen roept de liturgie een cruciale episode in de Abrahamcyclus (Gen. 12-22) in herinnering. Zegen is hier het kernmotief. Abraham, hier nog Abram genoemd, heeft zojuist de ‘vijf-koningen slag’ gewonnen tegen Kedorlaomer en diens bondgenoten. Hij is daarmee vier koningen van onder meer Sodom en Gomorra (!) te hulp geschoten. Dat deed hij puur om één reden: Kedorlamoer had Lot, ‘zoon van zijn vaders broer’ (v. 12) met diens have en familie gevangen genomen: ‘Een vluchteling bracht het nieuws aan Abram de Hebreeër; hij woonde op dat moment bij de eik van Mamre, de Amoriet, een broer van Eskol an Aner, beiden bondgenoten van Abram.’ Met slechts 318 strijders gaat hij succesvol het gevecht aan. De rabbijnse midrasj (Gen.R. 43,2) vermoedt hier de getalswaarde van Eliëzer, de knecht van Abram, maar evenzeer is het aantal een subtiele verwijzing naar de asymmetrische krachtsverhoudingen die de politieke geschiedenis van het volk zullen bepalen: denk aan Davids’ guerrilla legertje of de ‘Gideons bende’ (Recht. 7).
Gods zegen is de enige garantie, en ook nu komt aan het licht wat het betekent dat God Abram zegent, met hem allen die hem zegenen, maar allen vervloekt die hem vervloeken (Gen. 12,2v). Lot koos de rijke gebieden van Sodom en Gomorra maar eindigt krachteloos en onvruchtbaar (Gen. 30–36).
De priester-koning van Salem (Ps. 76,3 identificeert dit met Jeruzalem) met de Kanaänitische naam Malki-Tsèdek (‘Mijn koning is rechtvaardigheid’) brengt ‘brood en wijn’ en zegent Abram in de naam van de ‘allerhoogste God’: El Eljon, een Kanaänitische godsnaam die voorkomt in de teksten van Ugarit en bekend is in de Tenach (ondermeer Ps. 47,3). De zegen die Melchisedek uitspreekt onthult een zowel universele als een politieke dimensie: ‘Gezegend zij Abram door de allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, en gezegend zij de allerhoogste God, die uw vijand aan u heeft overgeleverd.’ De Ugaritische Godsnaam El verwijst naar Elohim, de God van de schepping (Gen. 1) en, zo de Rabbijnse lezing, naar God in zijn werkzaamheid als rechter over Israël en over de volkeren. In die zegen zal ook Melchisedek en diens stad gezegend zijn. Het verhaal is een etiologie: Abram erkent in het geven van de tienden ‘van al wat hij bezat’ (Gen 14,20; Deut. 12,11) diens rol als priester en Jeruzalem als locatie van de Tempel.

Psalm 110
De opening van deze raadselachtige Psalm heeft de uitlegtraditie beziggehouden: ‘Godsspraak van de Heer tot mijn heer: zit aan mijn rechterhand tot ik jouw vijanden zal plaatsen als jouw voetstoel’ (eigen vertaling). Er is een ‘heer’ tot wie de Godsspraak is gericht, er is een ik-persoon, David de Psalmist, en er is de Eeuwige zelf. De vijanden zullen, voor de heer geworpen, met hun rug als voetstoel fungeren, een bekend beeld in de materiële cultuur van het oude nabije Oosten. Deze persoon is als Melchisedek (v. 4), koning-priester voor altijd en een die vijanden verslaat. David zelf vervult soms priesterlijke handelingen (2 Sam. 6:14) en diens zonen worden priesters genoemd (2 Sam. 8:18), maar het beeld staat op gespannen voet met de bijbelse traditie die het priesterschap reserveert voor de zonen van Aäron. Prachtig is het slot: de koning-warrior drinkt uit een beek ‘op de juiste plek’, dat wil zeggen na het verslaan van de vijand. Hij heft zijn hoofd trots omhoog, het tegenbeeld van een voetstoel!

Psalm 110 wordt in de vroeg-christelijke traditie (vgl. Mar. 12,36v) aangehaald als verwijzend naar een Messias die juist niet de zoon van David is. De midrasj (Midrasj Tehillim 110,1) is die identificatie niet onbekend, maar ze identificeert de heer ook met Abraham en diens oorlog tegen de vijf koningen (Gen. 14). Prachtig is de uitleg die de voetstoel in spirituele zin duidt: Abraham ontvangt voorbijgangers in zijn herberg (pundaq) en voert die met zijn gastvrijheid onder de vleugelen van de Goddelijke Presentie, de Sjechina. Strijd tegen de vijanden is nu hun transformatie.

1 Korintiërs 11,23-26
In zijn brief aan de Korintiërs haalt Paulus twee keer een overlevering aan van de Heer, om kwesties op te helderen rond echtscheiding (1 Kor. 7,10.12) en de maaltijd. Hier gaat het om de etiquette waarmee de zegen over brood en wijn de start markeert. Voor de argeloze lezer is het niet helder dat voor Paulus de volgorde afwijkt van zijn eigen, farizees-Joodse traditie
(1 Kor. 10,16!) waar eerst over de wijn en vervolgens over het brood de zegen wordt uitgesproken (T.Berachot 4:8, vgl. ook Didache 9,2v!). In dezelfde beweging is daarmee de herinnering aan de laatste maaltijd van Jezus aan de orde. Eerder al had Paulus vastgesteld dat zoals offermaaltijden ‘gemeenschap’ met de ‘ demonen’ (1 Kor. 10,20) bewerkstelligt, hier de gemeenschap met de Heer op het spel staat (1 Kor. 10:21). Gelijkwaardigheid is essentieel voor de aard en het karakter van de maaltijd en de daardoor geconstitueerde gemeenschap.

Voorafgaand aan de zegen mag je wel kleine gerechten eten, al dan niet uitgeserveerd of, zoals 1 Kor. 11,22 laat zien, thuis genuttigd. Maar in Korinte loopt blijkbaar alles door elkaar heen. De maaltijd rond de gedachtenis aan Jezus dient echter de sociale verschillen die de gemeenschap zo teisteren te doorbreken, niet te bevestigen. Korinte was naast een welvarende stad, befaamd om haar luxe bordelen gewijd aan Aphrodite en haar symposia, ook een plaats van schrijnende tegenstellingen. Paulus benadrukt jezelf te onderzoeken (1 Kor. 11,27v) voorafgaand aan de maaltijd, wie dat niet doet veroordeelt zichzelf. Het gaat hier niet om zondebesef, maar om je fysieke behoeften. De maaltijd mocht zich immers niet als een gangbaar symposium voordoen waarbij bevrediging van honger en genot door het drinken van wijn de opmaat is van broederschap. Zo verschijnt eten en drinken als deelhebben aan het ‘lichaam van Christus’, bij Paulus is dat gemeenschap met Christus. Al zal er ook gewoon zijn gegeten en gedronken, de fysieke behoeften mogen sociale verbinding niet in de weg staan. Zo is de gedachtenis aan de dood van Jezus ‘totdat hij komt’, gemeenschap stichtend en verzoenend tussen mensen en tussen God en mens.

Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20152, 41-56

Lucas 9,11b-17
De perikoop gaat vooraf aan het reisverhaal in Lucas (9,51vv). Jezus heeft zijn leerlingen uitgezonden om het evangelie te verkondigen en hen kracht gegeven om te genezen (Luc. 9,1-6). Later zal hij op weg gaan om zijn uittocht (exodus) in Jeruzalem te voltooien (Luc. 9,31). Na een intermezzo rond Herodes en diens verbazing over wie Jezus is (Luc. 9,7-9), berichten de leerlingen Jezus van hun activiteiten en trekken ze zich terug in Betsaida, aan de noordoever van het meer van Galilea. De mensen komen hier achter en volgen zowel de leerlingen als Jezus (v. 11) die nu zelf het evangelie verkondigt en geneest. Daarmee is alle aandacht weer op Jezus zelf gericht: de leerlingen representeren hun meester en staan niet op zichzelf.
Die leerlingen roepen Jezus wel op om de mensen weg te sturen om ze voedsel te laten vergaren, maar Jezus antwoordt simpelweg: ‘Jullie moeten hen te eten geven’ (v. 13). Op de kennisgeving dat men niet meer dan vijf broden en twee vissen heeft krijgen de leerlingen opdracht de menigte van 5000 man te verdelen in groepen van ‘ongeveer vijftig.’
Vervolgens spreekt Jezus de zegen (eulogesen, equivalent van Hebreeuws lebarech) uit over broden en vissen, met de ogen opgeslagen naar de hemel (God). Wat wordt gezegend is niet het brood of de wijn maar God. Zegenen en breken is een hendiadys, een enkelvoudige rite in twee handelingen, de Joodse rite waarbij Jezus ongeveer dezelfde spreuk hanteerde als heden het geval is: ‘Gezegend Gij (…) die brood uit de aarde doet voortkomen/de vrucht van de wijnstok heeft geschapen’ (Ps. 104!). Enkele manuscripten lezen elogesen epi autous, vreemd Grieks maar een goede weergave van lebarech al hapat, zegenen (van God) over het brood. Ieder blijkt voldoende te hebben. Sterker nog, er blijven twaalf manden over.

Het wonder roept de twintig gerstebroden in herinnering, waarmee Elisja 100 man voedt
(2 Kon. 4,42vv) en eveneens over houdt. De 12 manden verwijzen mogelijk naar de twaalf stammen, de vijf broden die 5000 mensen voeden brengen de groei van het Koninkrijk in herinnering. Die groei berust op een simpele opdracht: humas fagein, ‘jullie moeten ze voeden’ (Luc. 9,13). Slechts daarvan hangt Gods zegen af.


Preekvoorbeeld

We zijn hier vandaag samengekomen niet met vijfduizend mensen, maar wel met een groep mensen, om samen Sacramentsdag te vieren. Wat heeft u hierheen gebracht? Misschien moest u hier zijn? Zingen in het koor, een taak in de liturgie? Of verlangt u wellicht ook hier gevoed en aangeraakt te worden? Misschien ben je ergens ook pelgrim, een mens onderweg met verlangen? Snak je net als de mensen in het evangelie naar een teken van een ander leven, naar brood dat uit de hemel neerdaalt...

Abraham - in de eerste lezing - is het prototype, het beeld van de pelgrim. Hij heeft zijn vertrouwde omgeving, zijn familie, zijn land achter zich gelaten. Hij is, toen God hem riep, op weg gegaan naar nieuw land, een land van melk en honing, van belofte… Abrahams tocht gaat niet over rozen, hij moet door de woestijn. Hij ontmoet tegenslag, de weerbarstige natuur, allerlei stamhoofden die hem er niet door willen laten. Het beloofde land lijkt ver.
En dan ineens onderweg, midden op zijn tocht staat daar op een heuvel Melchisedek. Koning, van gerechtigheid betekent dat. Uit het niets doemt hij op. Hij is daar met brood en met wijn. Brood en wijn in woestijn, als zegen van de Allerhoogste. Het beloofde land is ver weg, en toch is het in Melchisedek met zijn brood en wijn al aanwezig. Abraham is het prototype van de pelgrim, Melchisedek wordt gezien als beeld van de Christus. Ook van de kerk en de eucharistie, die we vandaag op Sacramentsdag vieren.

Zijn we niet allemaal pelgrims? Velen in onze wereld zijn letterlijk pelgrim, maar zijn we ergens niet allemaal onderweg? Is ons leven niet een zoektocht naar geluk, naar liefde, naar vrede, naar een plek die echt van jou is, waarin je vrij kunt lopen en ademen, waar je gekend wordt, waar je je beschermd weet. Je bent een pelgrim, zelfs als je nooit de deur uitkomt. Misschien dan wel het meest.
Onze tocht als pelgrim in de woestijn is minder zichtbaar dan die van Abraham, maar ik kom zelden mensen tegen, bij wie alles in het leven gladjes verloopt. Ook al beweren ze in eerste instantie: ‘Ja hoor, lekker, niets te klagen, bij ons gaat alles allemaal fantastisch…’

Ken je het lied  'Pelgrimstocht der mensen' nog?

Pelgrimstocht der mensen, veertig jaar woestijn,
onvervulde wensen, het land zal heerlijk zijn.

Wat een tekst en wat is dat waar. Onze levensweg is een weg van onvervulde wensen. En wat mooi als op je weg toch de poppetjes in je ogen bewaart, het vertrouwen, dat je op weg bent naar goed land, naar goede toekomst?!

Op die tocht komen we zo nu en dan in de kerk. Of we doen dat niet. Maar de kerk die is er wel... Een huis met open deuren, waar we welkom zijn, en daar staat op een verhoging, een herder, een pastor, met brood en wijn, het teken van de Messias, de Christus, die jou op je weg tegemoet komt. Je ervaart dat niet altijd zo. Het is ook gewoonte geworden. Een goede gewoonte, zoals alle gewoontes aan slijtage onderhevig. Daarom vieren we vandaag Sacramentsdag. Om het kostbare geheim opnieuw te beleven.
Goed om samen devoot en stil te zijn, die oude vertrouwde woorden te horen: ‘In de nacht waarin Hij werd over geleverd, nam Hij het brood, en na gedankt te hebben brak hij het, en zei: Dit is mijn lichaam voor u. Doe dit tot mijn gedachtenis…’
En dan klinkt het belletje. Even is het stil. In die stilte mag je weten: Hij komt je tegemoet, met brood en wijn. Hij is er voor ons, voor jou met zijn Lichaam en Bloed, met zijn Liefde.

In het evangelie is er diezelfde beweging. Op een eenzame plek heeft zich een menigte verzameld, een menigte op zoek naar genezing, naar heling. ‘Als het donker wordt’ – hoe veelzeggend die woorden - willen de leerlingen de mensen wegsturen. Eten, voedsel, waar je echt van kunt leven, is bij Hem niet te halen denken ze. Maar Jezus zegt: Geven jullie hen maar te eten.
De twaalf denken, dat ze niets in huis hebben. Vijf broden en twee vissen, wat kun je daar mee beginnen? Voor vijfduizend mensen! Dat is toch niets.
Maar dat is het wonder. Het weinige dat er is, neemt Jezus aan, het nietige. Hij dankt de hemel daarvoor, breekt het. Als de leerlingen het ronddelen, blijkt het meer dan voldoende.

Wat heb jij te bieden, wat heb jij te geven, hier aan die mensen om je heen? Heb je brood bij je of vis? Iets wat we kunnen delen? Een goed woord, een hand, een lach, je inzet, je tranen, het zijn maar vijf broden en twee vissen… Zo dadelijk bij de offerande: bieden we onze gaven aan: de collecte, brood en wijn. Het zijn ook tekenen van alle gaven die we Hem en elkaar kunnen geven. Namens de Barmhartige neemt de voorganger ze aan, breekt en deelt ze…

inleiding dr. Eric Ottenheijm
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer