Preek Petrus en Paulus, C jaar, 29-6-2025

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 1
  • Bestandsgrootte 107.26 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 3 april 2025
  • Laatst geüpdatet 3 april 2025

Preek Petrus en Paulus, C jaar, 29-6-2025

29 juni 2025
Petrus en Paulus

Lezingen: Hand. 12,1-11; Ps. 34; 2 Tim. 4,6-8 en17-18; Mat. 16,13-19 (C-jaar)

Inleiding

De figuur van Petrus staat centraal, 29 juni is de feestdag van Petrus en Paulus. De spanning tussen beide leiders staat in de lezingen niet centraal, wel het gezagvolle spreken inzake praktische religieuze kwesties. Naast deze beide leiders hebben we de laatste decennia meer oog gekregen voor de leider van de Jeruzalemse gemeente, Jacobus, die een getrouw houden van de Tora combineerde met volgeling van Jezus zijn. We zullen zien dat Petrus in deze tussen Paulus en Jacobus valt te situeren.

Handelingen 12,1-11
In de Handelingenlezing horen we hoe koning Herodes enkele leden van de vroegchristelijke gemeente gevangen zette. Jakobus (niet die van de Jeruzalemse gemeente, zie Hand. 12,17), wel de Meerdere genoemd omdat hij chronologisch als eerste Jakobus optreedt (zie Mar. 3,17), wordt zelfs ter dood veroordeeld. Het Jodendom in die tijd was verdeeld in partijen die op gespannen voet met elkaar stonden: Farizeeën tegenover Sadduceeën, die beiden in het Sanhedrin vertegenwoordigd waren, maar elkaar bestreden (vgl. Hand. 5). De Farizeeën hadden meer aanhang onder het volk, terwijl de Sadduceeën meer met de heersende klasse verbonden waren. Het ligt dan ook voor de hand om de Herodianen niet met Farizeeën, maar met Sadduceeën te verbinden (vgl. Luc. 13,31). Het Nieuwe Testament weet die groepen niet altijd uit elkaar te houden en hanteert daarnaast nogal categorisch de term ‘het volk.’ Dat geldt ook voor onze tekst waarin ‘het volk’ gunstig reageerde op de executie van Jacobus door Herodes! Het verhaal van Petrus heeft ten doel de bijzondere goddelijke bescherming door een ‘engel des Heren’ (vgl. Ps. 34,8) van deze leider te benadrukken, tevens een echo van het lijdensverhaal dat eveneens op of vlak in de buurt van het feest van de Ongedesemde Broden, dus Pesach plaatsvond. Dit feest van bevrijding uit de slavernij wordt gesymboliseerd doordat de ketenen van Petrus afvielen: keti koti! Wie verder leest ontdekt bovendien dat mensen op aarde een dubbelganger hebben, een engelbewaarder.

Dat Herodes gruwelijk aan zijn aan zijn einde kwam (Hand. 12,23) komt overeen met hoe Joodse en christelijke bronnen over tirannen schrijven: Keizer Titus werd door een mug in zijn hoofd leeg gevreten, Nebukadnessar eindigde als een rund die gras eet. Lactantius (rond 300 nChr.) wijdt er zelfs een heel boek aan: Over de dood van de vervolgers. Hier geen verzachtende omstandigheden!

Matteüs 16,13-19
Deze overbekende tekst wordt vaak misverstaan, alsof het hier een absoluut goddelijk gezag geldt dat exclusief aan Petrus wordt toebedeeld. Het verdere verloop van het evangelie (Mat. 16,23!) kan ons tot voorzichtigheid manen om Petrus’ gezag zo absoluut te stellen. Het evangelie begint met de vraag van Jezus wie de mensen zeggen dat de Mensenzoon is. Dat Jezus wel gezien werd als de wedergekomen Johannes de Doper wisten we al van Herodes (Mat. 14,1). Omdat Johannes de Doper als voorloper ook wel werd gezien als de eindtijdelijke profeet Elia die zou terugkeren (Mal. 3,23), ligt ook die profeet als verborgen identiteit van Jezus voor de hand. Uiteindelijk verklaart Petrus (als eerste als we de demonen niet meerekenen) dat Jezus de Zoon is van de levende God, de Messias. Jezus’ antwoord is plechtig: ‘Simon bar (=zoon van) Jona’, Jona waarschijnlijk een afkorting van Jochanan (vgl. Joh. 1,42). De uitdrukking ‘vlees en bloed’ komt veel voor in de rabbijnse literatuur, vooral in parabels waar een koning van vlees en bloed wordt gecontrasteerd met God. Precies dat is hier ook het geval: Petrus getuigt van een goddelijke openbaring.

Petrus ontvangt een gelijkluidende zinsnede: ‘Gij zijt de Christus’ echoot in: ‘gij zijt Petrus.’ De juiste vertaling zou echter zijn: ‘Jij, ja jij, Petrus, op deze rots…’ De naam Petrus had hij namelijk al eerder, maar nu handelt hij overeenkomstig die naam, die zoals zo vaak in de Bijbel tevens een levensprogram behelst.

Het bouwen is een bekende metafoor die ook wel als woordspeling wordt gebruikt: Lees niet ‘zonen’ (bonaich), maar ‘bouwlieden’ (banaich). De mens is medebouwer aan Gods wereld, een gedachte die vanaf Bezalel, de bouwer van het tabernakel naar kosmisch plan, tot aan de Vrijmetselarij vertrouwd is. Sleutels passen bij die beeldspraak: daarmee wordt de poort geopend en overdrachtelijk: daarmee ontvangt de sleuteldrager de opdracht ‘van hogerhand.’ Koning David had reeds sleutels ontvangen die ook weer worden doorgegeven en die gezag symboliseren (Jes. 22,22). De profeet Elia (alweer!) kreeg volgens de Talmoed de sleutels van de regen en volgens sommigen zelfs die van het doen herleven van de dode (1 Kon. 17). Maar de sleutelmetafoor kan ook betrekking hebben op een individu: wie geleerd is in de Tora maar geen ontzag voor God heeft is als een schatbewaarder die wel de sleutel van de schatkist heeft, maar niet die van de schatkamer!

In het nabijbelse Jodendom kreeg deze uitdrukking een halachische betekenis: de religieuze gedragsregels werden bepaald door de Schriftgeleerden, zeker na de val van de tempel in het jaar 70 nChr. Het lijkt er op dat deze betekenis ook in onze tekst meespeelt, zeker het daarop volgende: ‘Wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ Algemene voorschriften in de Tora, toepasbaar (gebonden) of niet toepasbaar (ontbonden) in concrete situaties. Het gaat dan niet om een absoluut persoonlijk gezag, maar om een gezag – of liever nog: een debat – dat is toevertrouwd aan de gemeente, de qahal. De aggada, de verhalende traditie, staat meer vrijheid toe en onbeslistheden, maar de halacha, de religieuze gedragsregels vraagt om een eenduidige richtlijn voor de geloofsgemeenschap. Wel blijven sommige debatten in de rabbijnse traditie onbeslist en wordt Elia als eindtijdelijke profeet genoemd als degene die het pleit zal beslechten. Bij halachische beslissingen gaat het echter niet om de absolute waarheid, immers een minderheidsstandpunt kan later toch beter blijken te zijn. Dat geldt zelfs in een goede democratie! Een strikter standpunt is soms niet haalbaar, maar dient wel te worden onthouden om de discussie te begrijpen en om toekomstige toepassing mogelijk te maken ‘als de mensen er aan toe zijn.’ Een wonderlijke regel: men legt de gemeenschap geen verplichting op die door de meerderheid niet kan worden gehouden! Maar men mag wel op betere tijden hopen… Feitelijk benadrukt onze tekst het gezag van heel de gemeente en het verbaast dan ook niet dat dezelfde tekst even verder voorkomt en dan betrekking heeft op heel de gemeenschap (Mat. 18,18). Deze laatste tekst (18,15-20) is wellicht de meest halachische in het Nieuwe Testament en daarom wellicht weinig bekend.

Deze wijze van beslissen vormt een revolutie ten opzichte van de Hebreeuwse Bijbel, waarin de profeten zich niet bekommeren om zoiets als een beslissing volgens de meerderheid. De rabbijnen deinzen er niet voor terug dat democratische principe te ondersteunen met een bijbeltekst die het tegenovergestelde lijkt te benadrukken! (Ex. 23,2: ‘Je zult de meerderheid in het kwade niet volgen’.) Akkoord, zo kan men de rabbijnen weergeven, in het kwade niet, maar wel in het goede. Maar hoe weten we wat goed is? Hoe dan ook, het lijkt duidelijk dat het in onze bijbeltekst gaat om een gezag dat niet aan een autocratisch leider, maar aan de gelovige gemeenschap is toevertrouwd en dat het aansluiten aan die gemeenschap van levensbelang is. Dat aansluiten aan die gemeenschap mag niet worden verward met: je aansluiten bij waar je je goed bij voelt, waarmee je het bij voorbaat eens bent, of waar het ontbreken van ethische standpunten als weldadig wordt ervaren. Het lijkt wel alsof de brief aan Timoteüs (2 Tim. 4,3) daarvoor waarschuwt: ‘Er komt een tijd dat de mensen de heilzame leer niet meer verdragen, maar leraren om zich heen verzamelen die aan hun verlangens tegemoet komen en hun naar de mond praten. Ze zullen niet meer naar de waarheid luisteren, maar naar verzinsels’ (2 Tim. 4,3v).
Het gaat om een religieuze identiteit waarvoor je bereid zou moeten zijn je leven te geven. Dat is wat de vroegchristelijke gemeente ons wil vertellen. En dat is wat in grote delen van de wereld realiteit is.


Preekvoorbeeld

Als wij de belijdenis van Petrus horen uit het evangelie van vandaag, dan hebben sommigen onder ons al snel de neiging, om te denken: nou, dat zijn ook niet van die bijzondere woorden. ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’: die woorden zijn ondertussen zo gewoon geworden.

Om te zien, wat Petrus doet in zijn belijdenis, moet je vooral letten op de lidwoorden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ Ik bedoel: het woord ‘Christus’ werd veel gebruikt in die tijd; de titel ‘Zoon van God’ werd ook voor meerdere doelen gebruikt. Maar die twee lidwoorden erbij, zijn het speciale van Petrus.

‘Christus’ is het Griekse woord voor Messias, voor Gezalfde, Koninklijke. Wij hebben wel eens de indruk, dat de Joden al eeuwen zaten te wachten op de Messias, maar die indruk klopt niet. De Joden verwachtten redding, bevrijding en als iemand iets van die redding en bevrijding vertegenwoordigde, dan heette hij al gauw ‘een Messiaanse figuur.’ Ten tijde van Jezus liepen er een aantal figuren rond, waarvan men vond, dat er in elk geval een Messiaans luchtje aan zat. En 100 jaar na Jezus dood wordt over de leider van de opstand tegen de Romeinen, bar Kochba, opnieuw gezegd, dat hij een Messias is.

Hetzelfde met ‘Zoon van God.’ Het is een titel, die in Israël aan de koningen werd gegeven. De koning was een adoptief-zoon van God: bij zijn troonsbestijging werd tegen hem namens God gezegd ‘Gij zijt mijn zoon, heden heb ik U verwekt.’ Later werd het woord ook gebruikt als titel voor heel Israël. En als er in Israël iemand rondliep, van wie de mensen dachten: ‘als die eens koning over ons zou kunnen zijn’, dan konden ze zeggen: Hij is als een zoon Gods in ons midden.

Beide woorden duiden dus best iets bijzonders aan, maar tegelijk zijn ze nou ook weer niet volstrekt ongewoon. Als Petrus nu gezegd had: ‘U bent een soort Christus, zoiets als een zoon Gods’, dan had hij heel goed verwoord, wat er zo rondom Jezus over Hem gedacht werd. En tegelijk had hij zich toch ook weer niet helemaal vastgelegd. Als hij later was weggelopen, achter een andere meester aan, had hij nog altijd kunnen zeggen: ‘Ja, ik zag in Jezus echt wel iets bijzonders, maar toen kwam ik een andere messiaanse figuur tegen, een andere koninklijke gestalte en toen ben ik geswitcht.’

Maar Petrus zegt meer: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. U valt buiten alle categorieën, U bent uniek. U bent de samenvatting plus nog meer van wat we verwachtten. U bent een Messias, die alle verdere Messiassen overbodig maakt, U bent een zoon Gods, na wie niks hogers meer kan komen. U bent zo, dat ik zeker weet, dat ik met U heel mijn leven toe kan. Als ik bij U weg zou lopen, zou ik het voor minder doen dan U. Petrus spreekt een belijdenis uit, waarin hij zichzelf overlevert aan wie Hij als de Heer erkent. Hij erkent Jezus als iemand, bij wie hij niet meer kan selecteren. Ik bedoel: ik heb een meester gehad, die ik nog steeds hoog heb. Ik heb veel van hem geleerd, maar op een paar punten denk ik nu anders dan hij. Een paar dingen pik ik niet meer. Maar wanneer je, zoals Petrus, Jezus de Heer noemt, dan betekent het, dat je door de knieën gaat: Uw woord zal me altijd wet zijn, want U bent me te groot dan dat ik over wat U zegt als een soort rechter zou gaan oordelen zo van ‘dit is goed, dit is aardig, dit lijkt me niks.’

Niet de woorden op zich zijn nieuw in zijn belijdenis, maar het door de knieën gaan, dat is het eigene, dat is het gelovige erin. Ik bedoel: wij mogen in elke generatie Jezus met andere woorden benoemen, die uit onze eigen tijd komen; daar gaat het op zich niet om. Waar het om gaat, is: of het knielen er nog in zit, het buigen voor het geheim dat jou zelf te boven gaat. In een tijd van influencers, zou je Jezus ook als een soort influencer kunnen zien, wiens blog het nog steeds verrassend goed doet. Maar durf je ook te zeggen: Hij is voor mij de influencer, de enige echte?

De woorden ‘Christus, Zoon van God’ had Jezus waarschijnlijk wel vaker gehoord over zichzelf, maar wanneer Hij het gelovige zich toevertrouwen van Petrus hoort, dan zegt Hij ineens: ‘Zalig zijt gij, Simon bar Jona, want niet vlees en bloed hebben U dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is.’ Vlees en bloed: dat staat voor mensenverstand en mensenberekening. Maar wat Petrus gezegd heeft, dat is niet een leuk ideetje, daar zit geen berekening achter: zoals Petrus zich overgeeft, dat heeft iets van pure liefde, van het er helemaal op wagen met één. En waar dat gebeurt, daar heeft een mens niet iets verzonnen of bedacht, daar is hij getrokken, overweldigd. Dit is je door mijn Vader gegeven. Ik bedoel: als je een jongen vraagt, wat hij van een meisje vindt en hij noemt een aantal dingen voor en tegen, dan kun je zeggen: nou je hebt het goed bekeken, het is een heel verstandig oordeel, het klopt. ‘Vlees en bloed’ hebben je dit geopenbaard: je hebt goed uit je ogen gekeken. Maar als hij begint te stotteren en er breekt een soort loflied los, dan zeggen we: ‘ze heeft je aardig te pakken.’ Het is niet gewoon een mening, die je bij een kop koffie kunt debiteren, je bent geraakt, er is je een licht opgegaan, je bent verkocht. Zoiets bedoelt Jezus, als hij zegt: dit is je van omhoog gegeven. Je bent schijnbaar zo geraakt in je hart, dat je nu met heel je hart spreekt.

En dan gaat Jezus door: Simon, ik stel je hierbij aan tot Petrus, tot rots. Jij hebt mijn hart gezien, het geheim dat Ik ben. Jij mag voortaan onder mijn leerlingen peilen, of ze met hun geloof diep genoeg gaan. Want inderdaad: onder het niveau van wat jij gezegd hebt, mogen jullie als kerk niet meer gaan. Niet dat Petrus de enige echte gelovige is: ook aan anderen zal God zijn Geest geven, ook zij zullen met hun hele hart gaan antwoorden. Soms zullen zij ook Petrus weer op zijn plaats moeten zetten. Maar als er gescheidsrechterd moet worden, dan moeten ze naar Petrus. Die zal best wel eens fouten maken, maar als je echt een beroep op hem doet, als je hem herinnert aan wat hij eens gezegd heeft, dan weet hij weer, waar het om gaat.

Dat is eigenlijk nog steeds de rol van Petrus in de kerk, van de bisschop van Rome, de paus. Hij scheidsrechtert, soms goed, soms slecht, maar goed: er moet iemand scheidsrechteren. En nog steeds wordt de gemeenschap met de paus gezien als een teken ervan, dat we samen nog steeds van diezelfde belijdenis zijn als die toen door Petrus is uitgesproken. Daarom noemen we in het Eucharistisch gebed ook steeds de naam van de paus. Dat heeft er niet mee van doen, of je een fan bent van de paus of niet. Zoals het er toen niet toe deed, of je Petrus nou sympathieker vond dan de andere leerlingen. Nee, het gaat erom, dat we samen zeggen: we willen met Petrus de Heer belijden als de Heer. Zo houden we als kerk elkaar vast, in goede en slechte dagen. Moge de Heer ons dat doen volhouden.

inleiding prof. dr. Marcel Poorthuis
preekvoorbeeld prof. dr. Jozef Wissink