- Versie
- Downloaden 0
- Bestandsgrootte 189.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 3 april 2025
- Laatst geüpdatet 3 april 2025
Preek 7e zondag Pasen, C jaar, 1-6-2025
1 juni 2025
Zevende zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 7,55-60; Ps. 97; Apok. 22,12-14.16-17.20; Joh. 17,20-26 (C-jaar)
Inleiding
De lezingen van deze zondag stellen op de een of andere wijze de verkondiging van God centraal. Stefanus doet het in een lange toespraak, die hij met de dood zal bekopen. De psalmist laat de hemel over Gods gerechtigheid vertellen en looft hem als de allerhoogste. De auteur van Apocalyps laat Jezus zichzelf verkondigen als de alfa en de omega, de eerste en de laatste. In het Johannesevangelie tenslotte bidt Jezus voor eenheid onder allen die van hem getuigenis afleggen.
‘Reken hun deze zonde niet aan’ (Handelingen 7,60)
Handelingen 7,55-60 zijn de laatste verzen van een passage die aanvangt in hoofdstuk 6. Hier is verhaald hoe er op een gegeven ogenblik onenigheid ontstaat tussen de ‘Hellenisten’ en de ‘Hebreeërs’ – de NBV21 vertaalt de Griekse termen als ‘Griekstaligen’ en ‘Hebreeuwssprekenden.’ De Hellenisten waren wellicht Griekssprekende joden die uit de diaspora naar Jeruzalem waren teruggekeerd, terwijl de ‘Hebreeërs’ hoogstwaarschijnlijk Palestijnse, Hebreeuws of Aramees sprekende joden waren. De onenigheid heeft klaarblijkelijk te maken met het feit dat de Hellenisten zich benadeeld voelen omdat in de dagelijkse ondersteuning – de Griekse tekst gebruikt de term diakonia – de weduwen van hun groep klaarblijkelijk achtergesteld werden ten aanzien van de weduwen van de Hebreeërs. De twaalf apostelen zullen de zaak trachten op te lossen, waardoor men ervan kan uitgaan dat beide groepen zich als vroege christenen bekenden. Ze roepen de hele gemeenschap bijeen en stellen hen voor dat er zeven ‘wijze mannen’ (Hand. 6,3) moeten worden gekozen die zich in het bijzonder zullen bezighouden met de gemeenschappelijke ‘tafeldienst’ (letterlijk: het dienen van de tafelen, diakonein trapedzais). Dat moet de apostelen toelaten zich helemaal te kunnen toeleggen op het gebed en de ‘bediening’ (diakonia) van de verkondiging. Een zekere Stefanus is een van de zeven die worden uitgekozen. Opvallend evenwel is dat we in Handelingen nergens lezen dat Stefanus, zomin als de zes anderen, hoewel uitverkozen voor de tafeldienst, tafeldienst verrichten. Integendeel, Stefanus ‘verricht wonderen en tekenen’ (Hand. 6,8). Het mag niet verwonderen dat dit sommige joden tegen de borst stuit. De gelijkenis met Jezus’ lotgevallen is nu reeds duidelijk. De lezer voelt dan ook in Handelingen 6 reeds aankomen wat er aan het einde van hoofdstuk 7 te gebeuren staat. Stefanus staat hetzelfde lot te wachten als Jezus.
Op basis van valse getuigenissen – Stefanus zou zich steeds opnieuw tegen de tempel en de wet keren (Hand. 6,13) – neemt men hem gevangen en brengt men hem voor het Sanhedrin, net zoals men dat met Jezus gedaan had. Stefanus houdt er een lange redevoering, waarin hij de lotgevallen van Israël in herinnering roept (Hand. 7,2-53). Door het navertellen van Israëls lotgevallen houdt hij zijn joodse tegenstanders een spiegel voor. Meer nog, hij past veroordelende passages uit het Oude Testament rechtstreeks op hen toe: in Handelingen 7,51 verwijt de auteur – Lucas – hen dat ze even ‘halsstarrig’ zijn als de Israëlieten die het gouden kalf aanbaden (Stefanus gebruikt dezelfde Griekse term als in de Griekse versie van Ex. 33,3.5 en Deut. 9,13) en dat ze ‘onbesneden van hart en van oren’ zijn (vergelijk met Jer. 6,10). Zoals hun voorouders die de profeten vervolgden (Hand. 7,52) hebben ze Johannes de Doper gedood, en zelfs ‘de rechtvaardige (Stefanus doelt op Jezus) verraden en vermoord.’
En waartoe de opstandigheid van hun voorouders heeft geleid weten de joden maar al te goed: de profeet Ezechiël had hun immers meer dan duidelijk gemaakt dat de verwoesting van Jeruzalem en de Babylonische ballingschap er het gevolg van waren geweest (Ezech. 20,5-44).
Dit nemen de hogepriester en de leden van het Sanhedrin niet. Ze barsten in woede uit (Hand. 7,54). Maar Stefanus gaat verder. Hij verkondigt hen zijn visioen (vv. 55-56): ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensenzoon, die aan Gods rechterhand staat’ (Hand. 7,56). Ook al heeft de term ‘Mensenzoon’ wellicht geen messiaanse connotatie, het feit dat Stefanus zegt dat hij Jezus in de hemel aan Gods rechterhand ziet doet de joden ongetwijfeld denken aan Elia, die eveneens ten hemel was opgenomen (1 Kon. 2,11) en in het jodendom van de Tweede Tempel wel met de Messias werd geassocieerd. Dit is onverteerbaar voor de joden. Ze stormen op Stefanus af en drijven hem de stad uit om hem te stenigen. Wie God lasterde – hetgeen Stefanus in Handelingen 6,12 reeds was verweten – moet gestenigd worden. Zo schreef Leviticus 24,14-16 het immers voor.
Stefanus volgt Jezus tot het bittere einde: hij knielt neer (v. 60; vergelijk met Luc. 22,41). Ook zijn laatste woorden (vv. 59-60) – ‘Heer, ontvang mijn geest’ en ‘Reken hun deze zonde niet aan’ – doen ontegenzeglijk aan Jezus’ laatste woorden denken (vergelijk met Luc. 23,46.34). Daarop ‘ontslaapt’ Stefanus onder een regen van stenen (Hand. 7,60). Laconiek voegt de auteur eraan toe dat een zekere Saulus de mantel van de getuigen in bewaring neemt (Hand. 7,58) en de moord op Stefanus goedkeurt (Hand. 8,1). De steniging van Stefanus betekent een keerpunt in het verloop van het boek Handelingen. Tot nu toe speelde alles zich af in Jeruzalem. Met de vervolging die op Stefanus’ moord, waarin de zojuist genoemde Saulus klaarblijkelijk een rol vervulde (Hand. 8,3) volgde, vluchtten de eerste christenen – met uitzondering van de apostelen – weg naar Judea en Samaria om daar Jezus en zijn boodschap te verkondigen.
‘Haat het kwade’ (Psalm 97,10)
Psalm 97 is een zogenoemde koningspsalm, die nauw verwant is met andere Psalmen waarin Gods koningschap wordt bezongen (Ps. 93; 96; 98). Veel exegeten hebben deze psalm als een eschatologisch lied beschouwd, waarin wordt bezongen hoe God over de wereld zal oordelen. Maar het is evengoed mogelijk dat de psalmist terugblikt op een historisch feit waarbij men Gods macht en heerlijkheid heeft ervaren, zoals bij de terugkeer uit de Babylonische ballingschap.
De psalmist focust op Gods geweldig koningschap over de wereld – over zijn rol bij de schepping wordt niet gesproken: vuur en bliksem gaan voor God uit, bergen smelten als was voor hem, de hemel verkondigt zijn rechtvaardigheid en zelfs goden – die eigenlijk niets meer dan beelden zijn – buigen zich voor hem neer wanneer ze zijn heerlijkheid zien. De psalm mondt uit in een oproep om het kwade te haten (v. 10).
‘Ik kom spoedig’ (Apokalyps 22,12)
De tweede nieuwtestamentische lezing komt uit het laatste hoofdstuk van het boek Openbaring. Het zijn er zelfs de laatste verzen van. De spoedige wederkomst van Christus staat er centraal – het is ook Hij die zich rechtstreeks tot de lezer richt, Hij die ‘de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde’ (Apok. 22,13) is. Ondanks de schijn van het tegendeel – de christenen lijden onder de vervolgingen door de Romeinen (Apok. 13) en de joodse vijandigheid jegens hen (Apok. 2,9), en ze hebben te kampen met interne verdeeldheid (Apok. 3,17-18) – is er hoop.
Dat brengt de auteur er ook toe, helemaal aan het einde van het boek, een zaligspreking neer te schrijven: ‘Gelukkig zij die hun kleren wassen.’ Hen is het gegeven over ‘de levensboom’ te beschikken en ‘de stad door de poorten’ binnen te gaan, terwijl ‘de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met moord en afgodendienst’ (v. 15) buiten de stad – het hemelse Jeruzalem – moeten blijven. Dit is de zevende en laatste zaligspreking in het boek Apokalyps (1,3; 14,13; 16,15; 19,9; 20,6; 22,7). Door zichzelf te karakteriseren als ‘telg van David’ en ‘morgenster’ (v. 16) presenteert Jezus zich, helemaal aan het einde van het Nieuwe Testament, zonder meer als de Messias.
Vers 17 bevatten het antwoord van de gelovigen. Zij roepen Jezus toe om te komen, waarop Jezus in vers 20 met de kernachtige belofte reageert: ‘Ja, ik kom spoedig.’
‘Laat allen die Mij verkondigen één zijn’ (Johannes 17,20)
De evangelielezing omvat de laatste verzen van het zogenoemde hogepriesterlijk gebed in het Johannesevangelie, een benaming die teruggaat tot de 16de eeuw. In het ganse hoofdstuk 17 bidt Jezus, net voor zijn gevangenneming, tot God. Als een hogepriester zal Jezus het offer voltrekken; in zijn geval zal hij evenwel zichzelf offeren en weerkeren naar zijn Vader. Voor deze verheerlijking bidt hij God in de verzen 1-5. In de verzen 6-19 bidt Jezus opdat datgene wat is begonnen tijdens zijn aardse leven verdergezet mag worden door zijn leerlingen (vv. 6-19). Tenslotte bidt Jezus in de laatste verzen van het hoofdstuk voor de Kerk (vv. 20-26). Dankzij de verkondiging van de leerlingen zullen ook andere mensen in Jezus geloven. En voor hen spreekt Hij de diepe wens uit dat zij allen één zijn. Die eenheid zal een aardse afstraling zijn van de eenheid tussen Jezus en zijn Vader. Wanneer de gelovigen één zijn, zal ook de wereld geloven dat Jezus door God is gezonden.
In de verzen 24-26 lijkt Jezus zich niet alleen over het ondermaanse te bekommeren, maar ook het hiernamaals te anticiperen, wanneer Hij bidt dat zijn volgelingen mogen zijn waar Hij is en met hem verheerlijkt mogen worden. Dankzij hun getuigenis zullen de liefde waarmee God Jezus heeft liefgehad – en Jezus zelf – in hen zijn.
Preekvoorbeeld
Op deze zondag treedt opeens de heilige Stefanus ten tonele, protomartelaar en aartsdiaken. Zijn heiligendag wordt gevierd op 27 december, Tweede Kerstdag. Wat doet hij nu hier? Op de zondag na Hemelvaart?
Dat is om een zinnetje in de geloofsbelijdenis waarmee wij van Jezus belijden: ‘opgevaren ten hemel, zittend aan de rechterhand van God de Almachtige Vader.’
Het zinnetje is rechtstreeks ontleend aan een psalm, waarin de Heer tot de Messiaanse koning zegt: ‘Ga zitten aan mijn rechterhand’. Dat is het beeld dat ons voor ogen wordt geschetst: Jezus’ hemelvaart is zijn troonsbestijging. Zo zingt de hymne Coelos ascendit hodie:
Ten hemel opgevaren is, halleluja,
Christus die Heer en koning is, halleluja.
Nu zit Hij aan Gods rechterhand, halleluja,
heerst over hemel, zee en land, halleluja.
Zie nu hoe in vervulling gaat, halleluja,
wat in de psalm geschreven staat, halleluja.
De Heer verleent zijn majesteit, halleluja,
aan Davids Zoon in eeuwigheid, halleluja.
(Gezangen voor Liturgie 521, Laus Deo 912)
Het lijkt een gesteldheid te zijn, een onveranderlijke toestand, een eeuwig rustpunt: Jezus als gezeten burger in het koninkrijk der hemelen. Maar nu verandert de heilige Stefanus dat beeld. In zijn stervensuur, als ze hem dood gooien, ziet hij de hemelen geopend en daar is Jezus ter rechterhand Gods opgestaan! Stefanus roept het uit: ‘Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand.’ Niet een eeuwig onbeweeglijk tronen, Christus staat hem bij!
Bij Christus’ hemelvaart denken wij al gauw aan afscheid en gemis. We hebben daar teveel van meegemaakt en het stapelt zich op: dat je aan een sterfbed zit, dat je rouwt. En nu is Christus ook al gaan hemelen, ver heen.
Maar de Bijbel en de liturgie verzetten zich ertegen dat je zijn hemelvaart met rouwranden omgeeft. Zijn hemelvaart is zijn troonsbestijging. In eeuwenoude mozaïeken zie je Hem afgebeeld als de Pantokrator, de Albeheerser, Christus regeert. En Stefanus ziet: als het erop aankomt, staat Hij op, Hij staat je bij.
Er is een hemelvaartlied dat niet zingt van ‘hier al in dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer’, maar van zijn nabijheid:
Ten troon verheven, ons nabij,
staat Gij ons in de strijd terzij.
(Liedboek 380:4)
Op deze zondag na Hemelvaartsdag leren we dat hemel en aarde niet twee totaal verschillende domeinen zijn, oneindig ver van elkaar verwijderd. Nee, ze zijn één scheppingswerk, één koninkrijk, één ruimte die wij delen met de verhoogde Christus.
De hemel waarin Hij is opgenomen is niet de sky maar Heaven, niet een kosmologische maar een mystieke werkelijkheid. In het evangelie noemt Jezus die ruimte een bestaan ìn Hem. Hij zegt: ‘dat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn’. Dat moet je zo ruimtelijk mogelijk verstaan, als een bestaan ìn Christus die hemel en aarde omvat, en als een bestaan in God, een mystieke ruimte.
Als Jezus bidt ‘dat zij allen één mogen zijn’, bidt hij niet om de verwerkelijking van een ideaal ooit in een ver verschiet.
Waar Jezus op doelt in zijn gebed voor allen die geloven, is de eenheid van de Vader en de Zoon, een voorgegeven eenheid die erop uit is gemeenschap te stichten, telkens weer. Jezus zegt daarmee dat eenheid niet een utopie is om naar te streven, maar een ruimte die ons hier en nu in zich opneemt. Zij moeten ‘in Ons’ zijn, bidt Hij.
De eenheid van de Vader en de Zoon is niet een missie die het christenvolk op aarde nog eens volbrengen zal. De eenheid van de Vader en de Zoon is nu net níet van jou afhankelijk en ook niet van de Kerk. De eenheid van de Vader en de Zoon is gegeven als de grondslag waar heel de wereld op rust. Daar hoef je niet manmoedig aan te gaan staan, je bevindt je er al in.
De eenheid die Christus de mensen toebidt, is niet een ideaal maar een ruimte. De Vader en de Zoon hebben deze ruimte uitgespannen als een netwerk van betrouwbare relaties middenin deze verdeelde wereld.
De eenheid van de Vader en de Zoon ligt niet miljarden lichtjaren ver, ergens hoog en droog, enkel in de hemel voor handen, maar is hier tussen de uiteinden van de regenboog ìn deze wereld geopenbaard. De eenheid van de Vader en de Zoon is de ruimte waarin jij leeft.
‘Gij in Mij en Ik in U’, bidt Jezus tot de Vader, ‘en zij in Ons.’
In die ruimte leef je niet alleen. En je kunt ook niet menen dat de Vader en de Zoon nog ergens elders een andere ruimte hebben uitgespannen voor de mensen die anders geloven dan jij of met wie jij het moeilijk hebt.
Als Jezus bidt dat God je moge behoeden voor alle kwaad is dat geen vrome frase, maar nodig, want zoals de eenheid de ruimte is waar het geloof je instelt, zo zijn ook de haat en het kwaad dichtbij. De heilige Stefanus heeft het aan den lijve ondervonden. Nee, de eenheid is niet ideaal, maar je staat er midden in. Het is de aan jou en al die anderen toegemeten ruimte.
Daarin heeft Stafanus de eeuwigheid gezien – als een altijddurende bijstand.
inleiding prof. dr. Hans Ausloos
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen