- Versie
- Downloaden 2
- Bestandsgrootte 102.07 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 10 juni 2025
- Laatst geüpdatet 10 juni 2025
Preek 15e zondag dhj, C jaar, 13-7-2025
13 juli 2025
Vijftiende zondag door het jaar
Lezingen: Deut. 30,10-14; Ps. 69; Kol. 1,15-20; Luc. 10,25-37 (C-jaar)
Inleiding
‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand en uw naaste als uzelf’ (Luc. 10,27). Aldus vat een wetgeleerde voor Jezus de Wet samen. Vervolgens focust de evangelietekst van deze zondag op ‘uw naaste beminnen’ uitmondend in de oproep van Jezus aan de wetgeleerde om barmhartig te zijn: ‘ga dan en doet gij evenzo’ (Luc. 10,37). In de eerste lezing uit Deuteronomium spreekt Mozes over de Wet als een opdracht die niet te zwaar is. ‘Gij kunt het dus volbrengen’ (Deut. 30,14).
Deuteronomium 30,10-14
Het laatste boek van de Tora is een grote uiteenzetting over de wetsregels die God via Mozes aan het volk op weg naar het beloofde land geeft. De hoofdstukken 27–30 vormen een groots slot van het boek èn de Tora. Allereerst wordt er zegen en vloek uitgesproken. Zegen zal er zijn als de Wet gevolgd wordt, de vervloekingen zullen werkelijkheid worden als de Wet genegeerd wordt. Vervolgens hernieuwt God het verbond dat al eerder gesloten werd bij de berg Sinai. In de perikoop van deze zondag wordt vervolgens betoogd dat de Wet dragelijk en uitvoerbaar is.
In vers 10 spreekt Mozes het volk toe dat ze aan JHWH moeten gehoorzamen en met heel hun hart en ziel naar Hem moeten terugkeren. Het herinnert aan het begin van het boek Deuteronomium waar het volk wordt opgeroepen naar God te luisteren: ‘Luister Israël! JHWH is onze God, JHWH is de Enige. U zult JHWH uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten’ (6,4-5). In de evangelieperikoop van deze zondag zullen we dit vers – het begin van het Sjema – weer terug horen. Vervolgens wordt er in een poëtische tekst gezegd dat de geboden van de Wet niet te moeilijk en niet te zwaar zijn. Daarnaast is het helder wat de geboden zijn – ze staan immers in de Wet geschreven – en dat je je niet hoeft af te vragen wat God vraagt. Door het horen en herhalen van de Wet is het zelfs iets van binnen geworden. Als het goed is zal de gelovige de Wet internaliseren en er als vanzelf uit leven: ‘Het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Gij kunt het dus volbrengen’ (6,4).
Lucas 10,25-37
De parabel van de barmhartige Samaritaan is een iconisch verhaal voor het Christendom. Het stelt de naastenliefde in het centrum en breekt het begrip naaste open. Het gevaar is dat we het verhaal al kennen voor we het weer horen. Het loont de moeite om het telkens weer zorgvuldig te lezen vanwege de vele perspectieven die het biedt. Opvallend is de opening waarin een wetgeleerde Jezus op de proef wil stellen. De wetgeleerde vraagt Jezus naar de wijze waarop hij het heil – eeuwig leven – kan verwerven. Jezus kaatst de bal echter terug door de wetgeleerde te vragen wat erover in de wet geschreven staat! De wetgeleerde antwoordt dan met het citeren van twee passages uit de wet. Het eerste is het begin van het Sjema Israël, dat tot kern van de dagelijkse Joodse gebeden behoort, dat dagelijks twee keer gereciteerd wordt. Opmerkelijk genoeg laat de wetgeleerde de eerste zin weg, namelijk ‘Luister Israël, De heer is onze God, de heer is de enige’ en citeert hij het gebod om God te beminnen met hart, ziel, krachten en verstand (Deut. 6,4v). Hij koppelt hieraan onmiddellijk een regel uit Leviticus 19,18: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf.’ Voorafgaand aan dit zinnetje staan synoniemen van naaste; uw broeder en een volksgenoot. In de wet is de naaste duidelijk nog de eigen volksgenoot. In vergelijking met Marcus 12,29vv en Matteüs 22,37vv valt op dat daar Jezus zelf de geboden noemt en niet zijn gesprekspartner. Daar ontbreekt echter de parabel waarin het begrip naaste toegelicht wordt. Jezus onderstreept hier nadrukkelijk de toelichting van de wetgeleerde. Hij antwoordt juist en moet het als richtlijn nemen voor zijn leven. ‘Ge zult leven’ (10,28) rijmt op de vraag naar het eeuwig leven (10,25). Het gaat hierbij om het leven in verbondenheid met God door trouw aan zijn geboden. Hiermee lijkt de kous af, maar de wetgeleerde stelt de vraag naar de naaste. ‘Wie is mijn naaste?’(10,29). De algemene opvatting in de tijd van Jezus was dat de naaste de mede-joden waren en de vreemdelingen die zich blijvend aan hadden gesloten bij de Joodse gebruiken. Met zijn parabel van de barmhartige Samaritaan kiest Jezus een andere positie door het begrip naaste dynamisch te interpreteren.
Het gaat over zomaar een mens, iemand. Dus kan het over ons allen gaan. Deze toevallige mens wordt overvallen en blijft halfdood langs de weg liggen. Zowel de priester als de Leviet die langskomen (terugkerend van hun tempeldienst in Jeruzalem) negeren de gewonde man. Er is wel geopperd dat ze zich niet wilden verontreinigen door mogelijk een gestorvenen aan te raken. Zelfs als dat het geval is zijn ze nalatig door geen hulp te bieden aan de man langs de weg. Vervolgens voert Jezus een Samaritaan ten tonele. De Samaritanen waren in de ogen van vrome Joden afvallige en ketterse gelovigen met wie men niet omging. Zij hielden zich overigens wel aan de Tora! Uitgerekend deze Samaritaan bekommert zich om de halfdode man. Zijn reactie wordt niet als wetsgetrouw gekarakteriseerd, maar als intuïtief behulpzaam: ‘Hij zag hem en kreeg medelijden’ (10,33). Het Griekse woord voor ‘medelijden’ betekent zoveel als ‘tot in zijn ingewanden geraakt worden.’ Het is de vertaling van het Hebreeuwse ‘barmhartig’ dat op zijn beurt als kern heeft ‘tot in de moederschoot geraakt worden.’ Het lijden van de ander raakt jou onmiddellijk zoals een moeder geraakt wordt door het verdriet of de pijn van haar kind. Deze moederliefde is een kenmerk van God zelf. Zo openbaart God zich namelijk aan Mozes: ‘JHWH daalde neer in een wolk, kwam bij hem staan en riep de naam JHWH uit. JHWH ging hem voorbij en riep: JHWH! JHWH is een barmhartige en genadige God, geduldig, groot in liefde en trouw’ (Ex. 34,5v). De Samaritaan weerspiegelt in zijn handelen Gods barmhartigheid.
Na de parabel vraagt Jezus aan de wetgeleerde wie van de drie – priester, Leviet of Samaritaan – hem nu de naaste lijkt te zijn van de gewonde man. Voor de wetgeleerde is er geen ontkomen aan. Hij krijgt echter niet ‘de Samaritaan’ over zijn lippen, maar antwoordt: ‘Die hem barmhartigheid betoond heeft’ (10,37). En precies hier zit de dynamische opvatting van Jezus over de naaste. Het gaat niet over een categorie of begrensde groep mensen èn ook niet over het onbegrensde iedereen, maar om het worden van naaste. Jezus gaat uit van de gewonde man en laat zien dat de Samaritaan door barmhartig te handelen de naaste wordt. Naaste-zijn is dus telkens concreet en uit zich in het barmhartig handelen door het appel dat op ons gedaan wordt. De afsluitende woorden zijn binnen de context van het verhaal tot de wetgeleerde gericht, maar via hem onmiddellijk tot ons allen: ‘Ga dan en doe evenzo’ (10,37). Al eerder in het Lucasevangelie had Jezus de volgende ontzagwekkende oproep gedaan: ‘Wees barmhartig, zoals jullie Vader barmhartig is’ (6,36). Deze oproep maken we waar als we ons laten raken door de nood of het lijden van een ander en concreet behulpzaam zijn.
Preekvoorbeeld
Als je wilt weten wie je naaste is – dat kan niemand je vertellen. Niemand kan met de Bijbel in de hand naast je komen staan en zeggen: zij wel, hij niet, die daarginds weer wel. Wie je naaste is, daar kom je gaandeweg achter. Gaandeweg letterlijk: door onderweg te zijn, en dan overkomt het je. Je kiest je naaste niet uit, je loopt er onverwachts tegenaan, je naaste komt op jouw pad. Of nog waarschijnlijker: je naaste loopt tegen jou aan, zij of hij vindt jou.
Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf – dat is het dubbele gebod dat volgens het Evangelie geldt als samenvatting van alle geboden van God. Heb God lief boven alles, dat is een zin uit Deuteronomium. Heb je naaste lief als jezelf, dat is een zin uit Leviticus. Samen vormen ze het grote liefdegebod: bejegen God, de ander en jezelf met een liefhebbend hart en met liefhebbende handen.
In het verhaal van Lucas wil de schriftgeleerde nog graag een extra aanwijzing. Wie hij zelf is, dat weet hij wel, en wie God is, de Eeuwige, daar heeft hij ook wel een idee van. Maar je naaste, hoe identificeer je die? Hoe baken je dat af? Naar wie moet mijn liefdevolle handelen uitgaan? Volksgenoten? Medegelovigen? Familie en vrienden? Vreemdelingen en daklozen? Wie is mijn naaste?
Jezus vertelt als antwoord het verhaal dat wij kennen als ‘de barmhartige Samaritaan’. Voor de hoofdpersonen uit dat verhaal geldt: je bent onderweg en dan gebeurt er van alles. Het overkomt je, het komt op je pad. En dan blijk je elkaars naaste te zijn. Je hebt hooguit de keuze om je dan ook als naaste te gedrágen. Hooguit, zeg ik, want als je knock-out op de weg ligt, heb je die keuze niet. Dan kan het zomaar zijn dat een volslagen vreemdeling opeens je allernaaste blijkt te zijn, terwijl de mensen van je eigen soort met hun hoofd en hun hart heel ergens anders blijken te zitten en met een boogje om je heen lopen. Het is een ervaring van alle tijden.
Je kunt dus niet van tevoren op een briefje schrijven wie je naasten zijn. Je weet niet wie of wat er op je weg gaat komen, maar de uitnodiging van Jezus is: neem serieus wat er op je pad komt. Wees open voor wat je overkomt. Het overkwam die joodse man dat hij als slachtoffer van een overval geholpen werd door de vreemde voorbijganger en niet door zijn volksgenoten. Maar het overkwam ook de vreemdeling dat hij die gewonde man zag liggen en, zoals de oude taal zegt, met ontferming werd bewogen. Het raakte hem in zijn binnenste, hij kon zich er niet voor afsluiten. Misschien aarzelde zijn hoofd nog wel: wat háál je je op de hals, en nog wel in dit land waar de meeste mensen een hekel aan je hebben. Maar compassie komt uit je buik, niet uit je hoofd. Je wórdt bewogen met ontferming. De bijbelse taal zegt dan: je ingewanden roeren zich.
De priester en de Leviet in het verhaal – misschien zaten die wel teveel in hun hoofd om de ontferming in hun ingewanden te kunnen voelen. Vol van overtuigingen of redeneringen, plannen of verplichtingen. Ze gingen met een boogje heen om wat er op hun pad kwam, en zo misten ze hun naaste – en volgens mij liepen ze op dat moment ook zichzelf mis en ook God. Want in de ontmoeting die ze oversloegen, zouden die drie bij elkaar gekomen zijn: God, de naaste en zijzelf.
Ik vrees dat er in mijn eigen leven ook veel van die misgelopen ontmoetingen zijn, omdat ik zo vaak, met van alles in en aan mijn hoofd, wegloop voor wat er zich voordoet of wegkijk van wat er op mijn weg komt. En ik vrees ook dat ik daarmee geen uitzondering ben.
Het grote gebod: God liefhebben boven alles en mijn naaste als mijzelf – het is een uitnodiging om diepte te ontdekken en vervulling te vinden in wat er op ons pad komt en in wat ons overkomt. Iemand wórdt pas je naaste in die ontmoeting onderweg, en in die ontmoeting wórd jij pas jezelf en wordt God pas de dragende kracht die alles verbindt. De uitnodiging luidt: laat het gebeuren!
inleiding drs. Marc Brinkhuis
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen