- Versie
- Downloaden 2
- Bestandsgrootte 158.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 april 2024
- Laatst geüpdatet 7 april 2024
Pinksteren, 19-5-2024
19 mei 2024
Pinksteren
Lezingen: Hand. 2,1-11; Ps. 104; Gal. 5,16-25; Joh. 15,26-27;16,12-15 (B-jaar)
Inleiding
Pinksteren is het hoogfeest waarmee de kerk Gods gave van de Heilige Geest ten volle viert. De lezingen vandaag proberen aan de hand van de ervaringen die de leerlingen hebben opgedaan, iets te zeggen over het werken van Gods Geest in de wereld.
Handelingen 2,1-11
Handelingen 2 verhaalt van de wonderlijke gebeurtenis die plaatsvindt als de Heilige Geest aan de leerlingen wordt gezonden, over de verandering van hun spraakvermogen die hen in staat stelt en plein public vrijmoedig en voor alle aanwezigen verstaanbaar te spreken over ‘de grootse daden van God’ (magnalia Dei, 2,11). Het verhaal zoals het in de Griekse brontekst tot ons is gekomen, is zelf een pareltje van vertelkunst.|
Het verhaal is opgebouwd uit twee delen bestaande uit een binnen- en een buitenperspectief. Het eerste deel van de perikoop (vv. 2,1-4) verhaalt de epifanie van de Heilige Geest aan de leerlingen van Jezus (binnenperspectief); het tweede deel beschrijft de reactie van de joodse gemeenschap in Jeruzalem op deze gebeurtenis (vv. 2,5-13; buitenperspectief). In de beschrijving van de epifanie, bestaande uit een auditieve en een visuele component, vinden we een gelijkenis tussen de zintuiglijke waarnemingen van de leerlingen en het effect dat wordt bewerkstelligd: de leerlingen horen het geluid van een aanstormende windvlaag (pnoè) en zij raken vervuld met heilige geest (pneuma). Pneuma is een gedeeltelijk synoniem van pnoè omdat het naast ‘geest’ ook ‘wind’ en ‘adem’ betekent, een vertaling van het Hebreeuwse woord roeach. Deze verschillende betekenissen weerspiegelen het oudtestamentisch verstaan van Gods aanwezigheid in de wereld in het onzichtbare en ongrijpbare wezen van de wind en de levengevende kracht van adem. En zo is er ook een gelijkenis tussen ‘tongen als van vuur’ (glossai) die de leerlingen zien en de transformatie in spraakvermogen van de leerlingen: zij begonnen ‘te spreken in verschillende tongen’ (glossai).
Het kernthema van dit eerste deel is het geheel en al vervuld zijn (v. 1, 2b, 4a). Dit vervuld raken met heilige geest leidt tot een verandering in dynamiek: de eerst nog passieve leerlingen die dit alles overkomt – weerspiegeld in de statische formulering van de situatie – veranderen in actief handelende personen: zij beginnen te spreken (v. 4b). Nadrukkelijk wordt gesteld dat het spreken met een andere tong iets is dat hen gegeven is door de Heilige Geest. Het is hen ook niet zomaar gegeven, maar met een doel: om zich luid en duidelijk uit te spreken, om bezield te spreken. Het betreffende werkwoord wordt gebruikt in een context waarin mensen met begeestering spreken, bijvoorbeeld als het gaat om orakels, waarzeggers, profeten etc. Waarover de leerlingen spreken, blijft vooralsnog onbenoemd.
In de tweede helft verschuift het perspectief naar de joodse gemeenschap in Jeruzalem. Deze groep wordt geïntroduceerd aan de hand van twee kenmerken: het gaat om eerbiedwaardige, dat wil zeggen godvrezende, joodse mannen afkomstig uit alle naties en landstreken van de wereld (2,5). Ze hebben dus allen een andere omgangstaal. Beide kenmerken zijn een belangrijk gegeven voor het verloop van het verhaal. Deze mannen komen bijeen, nadat zij het geluid gehoord hebben (2,6), maar om welk geluid het gaat, blijft ambivalent: hebben de joden het geluid van de heftige windvlaag gehoord of komen zij af op het luide, bezielde spreken van de leerlingen? Met een subtiele woordspeling wordt de situatie weergegeven. De menigte is bijeengekomen, maar tegelijkertijd is zij verward (letterlijk: door elkaar gegooid). De reden daarvan is dat de mannen ieder voor zich de leerlingen horen spreken ‘in de eigen omgangstaal’ (dialektói). Zij brengen – door het gebruik van de directe rede – de verbijstering die zij ervaren zelf onder woorden door elkaar een retorische vraag te stellen: Het zijn toch allemaal Galileeërs? Hoe is het dan mogelijk dat wij hen horen ieder in de eigen omgangstaal? Zij zijn het ook zelf die opsommen waar zij allemaal vandaan komen en op die manier uitdrukken hoe uitzonderlijk en verwonderlijk het fenomeen is waarmee zij worden geconfronteerd. Bovendien duiden zij de inhoud van wat zij horen: de leerlingen spreken niet over het minste of geringste, maar over ‘de grootse daden van God’ (magnalia Dei, 2,11). Dat het om eerbiedwaardige mannen gaat, draagt bij aan de betrouwbaarheid van hun getuigenis.
Het consequente gebruik van de formulering ‘spreken in verschillende tongen’ voor de leerlingen enerzijds en de formulering ‘horen ieder in de eigen omgangstaal’ voor het uitdrukken van de ervaring van de joodse mannen anderzijds, laat op woordniveau zien hoe verschillend de positie van beide groepen is. De joodse mannen raken buiten zichzelf, ze snappen er niks van en vragen elkaar ook ‘Wat heeft dit te betekenen?’ (2,12). Zij kunnen de situatie niet duiden, omdat zij de visuele verschijningen van de Epifanie niet hebben gezien. Wat voor de leerlingen en voor de toehoorder van het verhaal wel duidelijk is, is aan hen niet bekend, namelijk dat dit mogelijk is doordat de leerlingen zijn vervuld van heilige geest. Dat ze te maken hebben met een bijzondere en grootste gebeurtenis is de joodse mannen wel duidelijk, maar zij tasten in het duister waar het om een verklaring gaat.
De lezing van vandaag eindigt bij de climax, de magnalia Dei, maar de clou van het verhaal wordt gegeven in vers 13. Het betreft een wat abrupte zin die begint met ‘Maar anderen zeiden spottend: “Ze zullen wel dronken zijn.”’ In het Grieks staat er letterlijk: ze zullen wel vol/gevuld zijn (memestómevoi). Er wordt dus een synoniem gebruikt voor het vol/vervuld worden (eplèsthèsan) uit vers 4 waar het om heilige geest ging. Het deel van de joodse mannen dat zich spottend uitliet, zit zonder het zelf te beseffen dichter bij de juiste verklaring dan zij zelf in de gaten hebben (verg. Joh. 11,50). Namelijk dat de leerlingen bij machte zijn om zo vrijmoedig en op een voor hen verstaanbare manier te spreken, doordat zij zijn vervuld met iets dat hen van buitenaf is toegekomen. Tegelijkertijd is het voor de toehoorder volstrekt duidelijk dat de verklaring van deze joodse mannen slechts een onbeholpen poging is om de situatie redelijkerwijs te verklaren, want dronkenmanspraat staat volstrekt haaks op de eerdere getuigenis dat de leerlingen spraken over de ‘grootse daden van God’. Kennelijk was het voor een deel van de joodse mannen in de menigte, hoe godvrezend ook, moeilijk om de gebeurtenis te ontvangen als iets dat niet te verklaren is op grond van wereldse wetmatigheden, maar als een wonder van Godswege.
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73
Galaten 5,16-25
In de woorden die voorafgaan aan de tekstlezing herinnert Paulus de adressanten van zijn brief, de christenen in Galatië, eraan dat zij geroepen zijn om vrij te zijn. Deze vrijheid is bedoeld om elkaar in liefde te dienen, maar zij kan ook misbruikt worden voor bevrediging van de eigen verlangens (5,13). Vanaf vers 16 werkt Paulus deze kerngedachte verder uit door de geest (pneuma) en het vlees (sarx) als twee tegenpolen neer te zetten. Centraal staat de oproep om te wandelen in de geest, met andere woorden te leven in navolging van de geest.
Het woord ‘vlees’ wordt tot drie keer toe gekoppeld aan ‘verlangen’ (vv. 16.17.24). Leven vanuit het vlees is gericht op het nastreven van de eigen wensen, begeerten en verlangens, op de eigen wil. Leven vanuit de geest is een leven gericht op Christus die, zoals Hij gedurende zijn leven in woord en daad en in zijn lijden en sterven heeft laten zien, gericht was op het nastreven van Gods wil. Paulus verbindt deze innerlijke gerichtheid – zonder deze veronderstelling te expliciteren – aan het handelen van mensen. Gerichtheid is niet zichtbaar voor de buitenwereld, maar het handelen van een persoon is dat wel. In het handelen komt aan het licht door welke gerichtheid de persoon wordt gedreven.
Paulus somt veertien concrete gedragingen op, die gericht zijn op bevrediging van eigen verlangens (vv. 19b-21a). Daaraan voegt hij toe dat andere gedragingen die daarop lijken, net zo goed onder deze opsomming vallen (v. 21a). Paulus waarschuwt uitdrukkelijk dat deze gedragingen, ‘werken van het vlees’ (v. 19a), niet verenigbaar zijn met het koninkrijk van God. Het zijn alle gedragingen die omwille van de eigen begeertes de onderlinge relaties tussen mensen beschadigen. Ze leiden dan misschien wel tot het bevredigen van de verlangens in het hier en nu, maar zetten het verkrijgen van toegang tot het Koninkrijk Gods op het spel.
Paulus noemt vervolgens een negental waarden en eigenschappen die getuigen van een innerlijke levenshouding die gericht is op het navolgen van de geest. Het spreken over ‘vruchten’ van de geest appelleert aan de uitspraak ‘aan de vruchten herken je de boom’ in de evangeliën (Mat. 12,33-37 en Luc. 6,43vv) die net als Paulus’ redenering uitdrukking geeft aan de grondgedachte dat innerlijke gerichtheid en uiterlijke gedragingen niet los van elkaar staan. Paulus spreekt nu over ‘vruchten’ niet over ‘werken’ van de geest (verg. 19a). Het verschil in woordkeuze weerspiegelt het onderscheid tussen vlees en geest. Vlees is datgene dat eigen is aan de mens, dat wat hij zelf bewerkstelligt, zoals bijvoorbeeld het onderhouden van de voorschriften van de Wet. Vruchten daarentegen hebben de connotatie van een gave. De negen vruchten van de geest die Paulus noemt, zijn alle relationele eigenschappen die van belang zijn voor een goede relatie met de ander.
Paulus sluit zijn betoog af door uit te leggen wat de innerlijke gerichtheid van doen heeft met Jezus Christus. Christus navolgen, betekent rigoureus afzien van het nastreven van de eigen verlangens (v. 24), een keuze dus tegen het vlees en daarmee dus voor een innerlijke gerichtheid op de geest. Christus navolgen is leven in navolging van de geest.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Johannes 15,26-27 en 16,12-15
Het Johannesevangelie schetst een beeld van de Heilige Geest als een persoonlijke helper die bijstand verleent. In totaal kent het Johannesevangelie vijf uitspraken over de Heilige Geest als paraklêtos dat zowel pleitbezorger, als helper en trooster betekent (14,16v, 25v; 15,26v, 16,7-11, 12-15). Deze uitspraken maken deel uit van de afscheidsgesprekken die Jezus met zijn leerlingen voert. De vijf uitspraken brengen verschillende aspecten van de Heilige Geest en haar rol in de heilsgeschiedenis naar voren. In de tekstlezing van vandaag zijn de derde en de vijfde uitspraak achter elkaar geplaatst.
In 15,26v wordt de rol van de Heilige Geest met betrekking tot getuigenis afleggen gethematiseerd. De komst van de Heilige Geest heeft tot doel om over Jezus Christus te getuigen (v. 26). Deze rol is echter niet toebedeeld aan de Heilige Geest alleen: Jezus zegt tegen zijn leerlingen ‘ook jullie moeten getuigen’ (v. 27a). Als reden daarvoor voert hij aan dat zij zelf al vanaf het begin van zijn optreden intensief met hem zijn opgetrokken. Zij hebben daarom alles gehoord en gezien wat Jezus gedaan heeft. De leerlingen dragen daarom als getuigen van Jezus` woorden en daden ook een eigen verantwoordelijkheid. Maar zij hoeven het afleggen van hun getuigenis niet alleen en ook niet volledig op eigen kracht te doen. De Heilige Geest zal hen als pleitbezorger van Godswege, als Geest van de Waarheid, bijstaan in deze taak.
De karakterisering van de Heilige Geest als ‘Geest van de Waarheid’ wordt opgepakt en verder uitgewerkt in 16,12-15: de Heilige Geest heeft een openbarende functie. Jezus onderkent dat de leerlingen op het moment dat hij hen als afscheid toespreekt nog onvoldoende draagkracht hebben om de volle waarheid aan te kunnen. Ze kunnen dus nog niet alles dragen wat Jezus hun eigenlijk zou willen vertellen. Daarom zal de Heilige Geest in zijn hoedanigheid als Geest van Waarheid, de leerlingen op een later moment verder inwijden in de waarheid, als Jezus zelf niet meer lijfelijk onder de leerlingen aanwezig is. Als waarborg voor het waarheidsgehalte van datgene wat de Heilige Geest aan de leerlingen openbaart, voert Jezus de relationele verbinding tussen de Heilige Geest, zichzelf en God de Vader aan. Deze relatie garandeert dat het om de waarheid gaat, de voortzetting van Jezus` eigen openbaring, omdat de Heilige Geest niet zal spreken op persoonlijke titel, maar enkel kan bekend maken wat hij van Jezus Christus – die in alles verbonden is met de Vader – te horen krijgt.
Preekvoorbeeld
De leerlingen van Jezus zitten na zijn dood als bange wezels bij elkaar. Ze zijn in de rouw en verdrietig, omdat hun vriend er niet meer is. Ze begrijpen niet dat alles zo gelopen is. Ze zijn onzeker over hun toekomst. Hoe moeten ze nu verder? En is er wel een verder?
Zoals dat gebeurt bij rouwende mensen voeren ze hele gesprekken over Jezus, over alles wat Hij heeft gezegd en gedaan. En al pratend begint het tot hen door te dringen, wat Hij allemaal heeft bedoeld met zijn woorden en daden.
Zij komen steeds meer tot de conclusie dat zij de taak hebben om zijn Boodschap verder te dragen en om te getuigen van zijn grote daden. Zijn kruisdood was niet het einde. Het was een en al liefde, toen Hij de Geest gaf. Met zijn verrijzenis werd dit door God bezegeld. Vanaf dit moment zijn de leerlingen als de getuigen van Jezus’ verrijzenis de straat opgegaan.
In het Pinksterverhaal horen we hoe de heilige Geest als een vurige zon weer nieuw leven in de brouwerij brengt. Als een stormwind, als een vuurbal komt de heilige Geest over de leerlingen en van verpieterde dooie ongelovigen, die de moed hadden opgegeven en overal bang voor waren, veranderen ze in vurige gelovigen.
Niet bij de pakken neerzitten. Niet binnen blijven met de deuren op slot, maar naar buiten toe en verder gaan met wat Hij begonnen is. En wat begon als een aarzelende gedachte groeide uit tot enthousiasme.
Ze waren er zo vol van dat ze de stad in gingen om iedereen te vertellen over hun Jezus.
Op een gegeven ogenblik krijgen ze letterlijk de Geest en raken in vuur en vlam van de Geest van Jezus. Het leek wel of ze te veel op hadden. Hun enthousiasme gaat als een lopend vuurtje door de stad, omdat de een de ander aansteekt. Het leek wel of ze aangestoken waren door spiritus, maar in feite kwam het door de Spiritus met een hoofdletter.
En het eigenaardige bij alles is: iedereen verstaat de taal van de heilige Geest en iedereen raakt er vol van. Het is één groot zomerfeest, zoals je dat ook nu nog vaak ziet bij festivals op Pinksterdagen. De Geest werkt als prachtige muziek. Waar de mensen ook vandaan komen, ze voelen zich allemaal met elkaar verbonden en aangesproken door de verhalen over Gods grote daden.
Waar de Geest van God heerst, krijg je een nieuwe wereld van mensen die elkaar weer verstaan, een nieuwe wereld van vrede en vergeving, waar mensen, hoe verschillend ook, elkaar de ruimte geven om te leven. In die wereld is de een niet meer dan de ander. Zoals de zon er is voor iedereen, zo is ook de liefde van God er voor alle mensen.
In een egoïstische verwarrende wereld, waarin iedereen zijn eigen taal spreekt, waarin net als in Babel de mensen weigeren te luisteren naar elkaar en naar God, brengt de liefde van God alle mensen bij elkaar.
De Geest van God, de liefde van God, zo hebben de eerste christenen ervaren, beperkt zich niet tot een taal of volk.
Ze is er voor alle mensen, ook voor de vreemdelingen.
Wat wij met Pinksteren horen, lijkt wel een paradijsverhaal over een ideale wereld, over een nieuwe schepping zoals Jezus die voor ogen stond. Uit het leven van Jezus weten we – en ook dagelijks ervaren we dat – dat er niet alleen een goede Geest van God is, maar dat ook de geest van het kwaad actief is.
Het heeft zelfs Jezus zijn leven gekost en vele, vele anderen die in het spoor van Jezus opkwamen voor het goede.
Naast het licht, naast de vruchten van de Geest zoals enthousiasme, liefde en vergevingsgezindheid tref je ook de schaduw aan van haat, pessimisme en onrecht. We zijn vaak veel te bang en angstig. Maar laten we het niet opgeven in Jezus' geest verder te gaan. Laat het ook in ons weer Pinksteren worden.
Jezus is voor alle mensen gestorven. Uit liefde voor ons mensen heeft Hij zijn leven gegeven. Aan het kruis gaf Hij letterlijk de Geest. Voor Hem zijn we allemaal kinderen van dezelfde Vader. Voor Hem is niemand een vreemde.
Waar de Geest van God heerst, krijg je een nieuwe wereld van mensen die elkaar weer verstaan, een nieuwe wereld van vrede en verzoening, waar mensen elkaar de ruimte geven om te leven. Meer dan ooit hebben wij te midden van oorlogen en gruwelijke gewelddadige conflicten behoefte aan die Geest.
Van die Geest mogen ook wij vandaag getuigen en bidden om zijn hulp.
In het evangelie horen wij vandaag, dat Jezus zijn leerlingen waarschuwt voor soms moeilijke tijden, die na zijn heengaan zullen aanbreken. Maar bij alles belooft hij hulp. De Geest zal optreden als een pleitbezorger en vooral ook als een helper. Je bent nooit alleen. De Geest zal bij jullie zijn. Ook in onze tijd.
De tijd dat op Pinksteren alle aandacht ging naar onze missionarissen in het buitenland is ingehaald door een andere tijd, die meer aandacht besteedt aan de missionaire opdracht van elke parochie of geloofsgemeenschap. Wij zijn geroepen om in de wereld van vandaag missionaris te zijn, om getuige te zijn van Jezus Christus, de gekruisigde en verrezen Christus.
In onze tijd en in onze westerse maatschappij is de inspiratie van de christelijke boodschap voor veel mensen zoek geraakt.
Meer dan ooit is de bezieling van de geest nodig om christenen met nieuw enthousiasme toe te rusten, zodat ook onze plaatselijke geloofsgemeenschappen weer plekken van hoop worden waartoe ook jonge mensen en mensen van buitenaf zich opnieuw aangetrokken voelen.
Het gaat dan niet om grote spectaculaire dingen. Uiteindelijk zal ons leven gewogen worden door kleine daden van menselijkheid ten opzichte van ‘de minsten der Mijnen’.
Laten we elkaar een Zalig Pinksteren toe wensen en moge de Geest van Jezus ons steeds meer bezielen.
inleiding Fleur Vroege-Crijns BA
preekvoorbeeld Jan Kortstee