7e zondag Pasen, 12-5-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 14
  • Bestandsgrootte 159.19 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 7 april 2024
  • Laatst geüpdatet 7 april 2024

7e zondag Pasen, 12-5-2024

12 mei 2024
Zevende zondag van Pasen

Lezingen: Hand. 1,15-17.20a.20c-26; Ps. 103; 1 Joh. 4,11-16; Joh. 17,11b-19 (B-jaar)

  

Inleiding

Handelingen 1,15-17.20a.20c-26
Met de woorden ‘In die dagen…’ wordt Handelingen 1,15-26 ingeleid. Het zijn de dagen na de dood en verrijzenis van Jezus, waarin Jezus herhaaldelijk aan de apostelen verschijnt als teken dat Hij leeft. Het zijn ook de dagen, waarin Hij de apostelen opdracht geeft, Jeruzalem niet te verlaten en te wachten op de komst van de heilige Geest. Want ‘wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen om mijn getuigen te zijn… Toen Hij dit gezegd had, werd Hij voor hun ogen omhoog geheven en opgenomen in een wolk...’ (Luc. 1,8v).
De apostelen gaan van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. Ze worden bij name genoemd: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot, en Judas, de zoon van Jakobus (1,13). Eén van de twaalf die Jezus zelf had aangesteld (Luc. 6,13-16), ontbreekt hier, Judas Iskariot.
De apostelen ‘wijdden zich eensgezind aan het gebed, samen met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers’ (Hand. 1,14).
In onze lezing staat Petrus op (in het Grieks staat hier hetzelfde werkwoord als bij de verrijzenis van Jezus, Luc. 24,7!) en hij begint met een toespraak tot zijn broeders en zusters. Vervolgens is deze perikoop als volgt in te delen:

Handelingen 1,16-20b           verraad en dood van Judas
Handelingen 1,20c-26            vervanging van Judas door Mattias.

Petrus neemt de rol van leider op zich en spreekt hier voor het eerst in Handelingen. Hij schetst hoe Judas, één van de twaalf, Jezus aan de autoriteiten heeft prijsgegeven. Hij heeft geen spijt van zijn daad (vgl. Mat. 27,3-10!) en koopt voor de zilverlingen die hij als beloning ontvangt, een stuk grond, waar hij echter op zeer onfortuinlijke wijze sterft. Judas is dus voor het geld gegaan en niet voor de Messias (2,42-47), een keuze voor de dood in plaats van voor het leven. Hoe erger de daad, hoe tragischer en verschrikkelijker de dood zal zijn (vgl. 12,20-23).
In zijn rede beroept Petrus zich tweemaal op het gezag van de Schrift om duidelijk te maken dat er, nu Judas weggevallen is, een nieuwe apostel moet worden gekozen zodat zij weer met twaalf zijn (Luc. 22,28vv). In 1,16 doet hij dit met het woordje dei dat aanduidt dat iets van Godswege moet geschieden. Zo ook in 1,20 waar hij op grond van Psalm 69,26 en 109,8 stelt dat een ander het ambt van Judas moet overnemen.
In het evangelie van Lucas heeft Jezus de twaalf apostelen zelf uitgekozen en bij name genoemd. Het getal twaalf verwijst naar de twaalf stammen van Israël, naar heel Israël. Het gehoor van Petrus bestaat uit zo’n honderdtwintig mensen, een veelvoud van het getal twaalf.
Petrus verbindt voorwaarden aan de kandidaat-apostel: hij moet vanaf het begin, vanaf de doop van Jezus door Johannes en gedurende zijn hele openbare optreden tot de dag waarop Jezus werd weggenomen, bij hen zijn geweest. Hij zal met de andere apostelen getuige zijn van de verrijzenis van Jezus.
Twee mannen worden naar voren geschoven, Justus en Mattias. Het is geen kwestie van de meeste stemmen gelden, er wordt gebeden tot de Heer, of Hij degene wil aanwijzen die het ambt van de diaconie (vv. 17 en 25) en het apostelschap op zich zal nemen. Vervolgens valt het lot op Mattias, er is sprake van samenwerking tussen God en de apostelen.

1 Johannes 4,11-16

Ubi caritas et amor,
Deus ibi est.

Na de uitweiding over het gebod van de liefde waarschuwt Johannes zijn gemeente voor valse profeten en geeft een praktische richtlijn om tot onderscheiding van de geest van waarheid en van dwaling te kunnen komen: iedereen die erkent dat Jezus Christus mens is geworden, komt van God; wie dat niet erkent, is de antichrist (vgl. 3,23). Johannes bemoedigt zijn gemeente en zegt dat zij bij God hoort en sterker is dan de valse profeten. Die horen immers bij de wereld, ‘maar wij horen bij God, en wie God werkelijk kent, luistert naar ons’ (4,6). Johannes staat op vertrouwde voet met God, geen spoor van twijfel.
Al gauw keert hij terug naar het thema liefde dat hier een hoogtepunt bereikt. Wat is die liefde dan wel? In 2,3-11 noemt de schrijver de onderlinge liefde een gebod dat oud is maar toch ook weer nieuw. ‘Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en komt niet ten val’. Na de broederliefde spreekt hij vervolgens over ‘de boodschap die u vanaf het begin gehoord hebt: dat wij elkaar moeten liefhebben’ (3,11). Hier staat Jezus model voor de liefde, terwijl in onze perikoop God zelf model staat voor de liefde. 1 Johannes 4,7 begint met de oproep elkaar lief te hebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft, is uit God geboren, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde (4,8). En nog eens, in 4,16: ‘God is liefde, wie in de liefde woont, woont in God en God is met hem’.
Dat God liefde is, is een ferme uitspraak die we alleen in deze brief vinden. De liefde van God is de diepste grond van ons handelen, zij vraagt om een antwoord. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. Er is sprake van wederkerigheid. Dat God liefde is, is in Jezus aan het licht gekomen, ópdat we door Hem zouden leven’ (4,9).

Johannes 17,11b-19
Het hoogtepunt van Jezus’ afscheid van zijn leerlingen vindt plaats in de vorm van een gebed. Dat is niet vreemd, want zowel in de Joodse als in de Hellenistische literatuur van die tijd was het niet ongebruikelijk dat men in de mond van een stervende een toespraak of afscheidsrede legde die dan vaak afgesloten werd met een gebed voor de achterblijvers (zie bijv. het afscheid van Jakob van zijn twaalf zonen in Gen. 49,1-28).
Vandaag lezen we het tweede deel van dit zogeheten hogepriesterlijk gebed dat Jezus uitspreekt na de afscheidsrede (Joh. 13,31–16,33) en vóór het begin van het lijdensverhaal (18–19).
In het eerste gedeelte van dit gebed (17,1-11a) staat het sleutelwoord ‘verheerlijken / heerlijkheid’ centraal, het Griekse doxa, dat op zijn beurt de vertaling is van het Hebreeuwse kawod, dat het gewicht, de aanwezigheid van God aangeeft, bijvoorbeeld in de vorm van een wolk of een vuurkolom (Ex. 40,34).
Johannes schildert het hele leven van Jezus als het verheerlijken van de Zoon door de Vader en vice versa, het verheerlijken van de Vader door de Zoon. Dat de Vader de Zoon verheerlijkt, blijkt uit de tekenen die Jezus krachtens de Vader doet. Die heerlijkheid, die aanwezigheid van de Vader in Hem, zal volkomen worden in zijn dood en verrijzenis.
Omgekeerd heeft Jezus de Vader verheerlijkt, Hij heeft immers de Naam van de Vader geopenbaard aan de mensen die Hem door de Vader zijn toevertrouwd en zijn opdracht voltooid.

Onze evangelielezing borduurt verder op het thema van de Naam van de Vader.
Johannes 17,11b begint met de woorden: ‘Heilige Vader, bewaar hen in uw Naam, die u mij hebt toevertrouwd, opdat zij één mogen zijn zoals wij.’ Met die woorden geeft Jezus de door hem voltooide opdracht terug aan de Vader.
Eénheid tussen Vader en Zoon, eenheid van de leerlingen met de Vader en met Jezus, eenheid van de leerlingen onderling, daar gaat het om.
In de johanneïsche gemeente is die onderlinge eenheid problematisch. De gemeente heeft zich losgemaakt, respectievelijk is afgesneden, van de synagoge. Verder zijn er niet alleen in de gemeente van Johannes maar ook in andere gemeenten problemen tussen de volgelingen van Jezus die uit de joodse traditie afkomstig zijn en hen die van buitenaf toegetreden zijn. Ook in de verschillende gemeenten die geloven in Jezus, is onderlinge eenheid vaak ver te zoeken.

De eenheid van de Vader en de Zoon betekent niet dat zij identiek zijn, de Vader blijft de Vader, de Zoon blijft de Zoon, zij vallen niet samen.
Johannes cirkelt rond het geheim van die eenheid die alles met liefde te maken heeft (zie de tweede lezing van vandaag). Dat wordt duidelijk in het niet gelezen vers 26: ‘Uw Naam heb Ik hun bekendgemaakt en dat zal Ik blijven doen, opdat de liefde die U Mij hebt toegedragen, in hen mag zijn’. Gods liefde die in Jezus is, is dan ook in ons. Dat is hetzelfde als Jezus in ons.
Jezus legt de toekomst van zijn volgelingen in Gods hand. En ook de toekomst van hen die door het woord van zijn volgelingen in hem geloven: dat zij allen één mogen zijn (17,20v). Het gaat om hen die geloven dat Jezus van God komt en dat die door Jezus geopenbaarde Naam samenvalt met de liefde zelf, dat God hen liefheeft zoals Hij Jezus liefheeft (17,24.26).

In Johannes 17,11b bidt Jezus tot zijn heilige Vader. Het werkwoord heiligen komt aan het slot van dit evangelie driemaal voor net als de term waarheid (vv. 17 en 19). Heilig betekent apart van de wereld, afgescheiden zijn van het gewone, het seculiere. Alleen God is heilig. In de Schrift is ‘de Heilige’ een titel voor God die vaak voorkomt (Jes. 6,3). Leviticus 11,44-45 roept het volk tot tweemaal toe op tot navolging: ‘… Wees heilig, omdat Ik heilig ben …’.
Jezus bidt dat zijn leerlingen worden geheiligd in de waarheid, het woord van de Vader is waarheid. De heiliging in de waarheid betekent dat de leerlingen de opdracht krijgen om te getuigen van de waarheid. Zij moeten dus doorgaan met de zending van Jezus.
In deze tekst wordt vaak gesproken over de ‘wereld’. Hier staat de wereld voor hen die niet geloven in de Zoon van de Vader. Daarom zijn de leerlingen juist niet van de wereld. Jezus bidt voor hen dat zij zich staande zullen weten te houden in de wereld die hen vijandig gezind is, dat zij behoed worden voor het kwaad (vgl. Mat. 6,13 en Luc. 11,4).

Literatuur
Jan Nieuwenhuis, Johannes de Ziener, Kampen 2004

 

Preekvoorbeeld

Nadat Jezus in woord en daad heeft laten zien dat het koninkrijk van God dichtbij is gekomen en na alle disputen, heeft hij zich nu voor het laatst met zijn kleine groep leerlingen teruggetrokken. Hij neemt afscheid van hen en hij bidt. Het is alsof hij plechtig een punt wil zetten achter zijn leven. Want nu zijn zijn dagen geteld. En de leerlingen weten het. Ze zien er enorm tegen op. Ze voelen zich heel onzeker en angstig. Dat is Jezus niet ontgaan, en dat brengt hen nog dichter bij elkaar. Maar ze vrezen dat ze helemaal alleen zullen komen te staan. En wat hen nog het meest beangstigt, is dat God niet ingrijpt. God zwijgt en laat niets van zich horen of zien. En, inderdaad, God redde Jezus niet van wat mensen hem aandoen en kwam niet tussenbeide. Zoals Hij niet tussenbeide komt wanneer vandaag zoveel mensen onnoemlijk veel lijden. Dat God zwijgt en niet tussenbeide komt is voor ons echt een mysterie. En het maakt het vandaag voor velen moeilijk te geloven dat God Liefde is...

Jezus, van zijn kant, spreekt uit wat hem nu het meest na aan het hart ligt. Hij ziet hen daar aan tafel aanliggen, een kleine kudde, huiverig voor wat komen gaat. Hij probeert hun onzekerheid weg te nemen en hen moed in te spreken. Maar zijn uur is gekomen. Hij moet hen achterlaten en hopen dat ze sterk genoeg zullen zijn wanneer hij na zijn dood niet meer in levende lijve maar op een heel ándere manier bij hen zal zijn. Nu eindigt van alles, maar begint ook van alles níeuw. Hij zendt hen naar de wereld, want wat hij begonnen is, zal doorgaan. Als gist in het deeg en als licht boven op de kandelaar zullen ze wonen en werken in de wereld, generatie na generatie, jaar in jaar uit, eeuw na eeuw.

Daarom bidt Jezus. Maar nu, op deze laatste avond, bidt hij plechtig en onomwonden. Iedereen mag het horen. Jaren later heeft de christengemeenschap rond de evangelist dat gebed tot een slotakkoord van zijn hele leven gemaakt: Heilige Vader, bewaar hen..., dat ze het volhouden in dat spanningsveld tussen in de wereld leven en niet bij de wereld horen. Ze staan aan jouw kant, eeuwige God, heilige Vader; niet aan de kant van onderdrukkers, uitbuiters en bedriegers. Ze horen niet bij een duistere en verstoorde samenleving maar bij jou, Vader, want ze hebben uw woord aanvaard en zullen mijn weg gaan. Maar ze zijn zo kwetsbaar. En al horen ze niet bij de boze wereld, ze moeten jouw werken wel in de wereld volbrengen: ze zullen werken aan eenheid en vrede, barmhartigheid, nabijheid, genegenheid, geduld en nog zoveel meer...; dat maakt hen tot vreemdelingen in deze wereld. Maak dat ze weerbaar en betrouwbaar zijn, hemelse Vader, maak dat u op hen kan rekenen... Laat henin al hun verscheidenheid – toch één zijn zoals Wij één zijn.

Die eenheid is wat Jezus het nauwst aan het hart ligt, geen eenheid van gelijken, maar een eenheid van verschillenden. God wil immers geen uniformiteit, geen eenheid zonder verschillen. Mensen verschillen van elkaar zoals in afkomst, huidskleur, cultuur, levensopvatting en godsdienst. Die verscheidenheid is gewoon de realiteit. Zo snappen partners niet altijd hoe de ene die muziek mooi kan vinden of hoe de andere zo enthousiast kan zijn over die voetbalploeg. Maar toch gunnen ze elkaar, in al hun verscheidenheid, het beste. Of je nu arm of rijk bent, ongeletterd of heel geleerd, blank of zwart, hetero of homo, autochtoon of allochtoon, gelovig of ongelovig…; voor God telt iedereen mee, iedereen is Hem even dierbaar. Mensen kunnen God afwijzen maar God sluit niemand uit.

Als christenen zijn we niet vanzelfsprekend – en ook niet vanzelf – met elkaar verbonden, maar we zijn mensen die zich willen láten verbinden. En als we – hoe verschillend we ook zijn – in liefde met elkander verbonden zijn, dan zijn we verbonden met God. We leven heel dicht naar God toe als we groeien in medemenselijkheid, beetje bij beetje, van dag tot dag: in een klein gebaar, een goed woord; kortom, in wat meer menselijkheid. God rekent erop dat we – dankzij onze verbondenheid met Hem en met elkander – het mogelijk maken dat Hij God-midden-onder-ons kan zijn.
Maar God kan slechts God onder ons en voor ons zijn, als wij er zijn voor elkaar. Hijzelf is het die ons daartoe in staat stelt. Ons geloof is ons antwoord op zijn Liefde. Want we worden geen christenen door te geloven dat God bestaat, maar door te geloven in zijn Liefde. Zonder te vervallen in een moraal met allerlei regeltjes, wetten en voorschriften, is christelijk geloven toch allereerst een manier van leven. Als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons volkomen. Daarmee is het slotakkoord gevallen waar het Jezus gans zijn leven om te doen was. Het gaat hem om een diepe verbondenheid met God die niemand uitsluit.

  

inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld Paul Heysse