Paasmaandag, jaar B, 1-4-2024

By 20 februari 2024 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 34
  • Bestandsgrootte 83.17 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 20 februari 2024
  • Laatst geüpdatet 20 februari 2024

Paasmaandag, jaar B, 1-4-2024

1 april 2024

Paasmaandag

Lezingen: Hand. 2,14.22-32; Ps. 16; Mat. 28,8-15 (B-jaar)

Inleiding
De lezingen van Paasmaandag sluiten inhoudelijk aan op die van Pasen. Tijdens het B-jaar wordt op Pasen uit het evangelie Johannes 20,1-9 gelezen: Maria Magdalena en de andere leerlingen vinden het graf leeg want Jezus is uit de dood opgestaan. En als eerste lezing hebben we dan: Handelingen 10,34a.37-43, de toespraak van Petrus tot Cornelius waarin hij het openbare leven van Jezus kort beschrijft tot en met zijn verrijzenis en de opdracht die Hij gaf aan de apostelen om hiervan te getuigen.

Handelingen 2,14.22-32
De eerste lezing van Paasmaandag is genomen uit Handelingen 2, dat is de Pinksterperikoop.
Op het feest van Pinksteren zelf, 50 dagen na Pasen, worden de verzen 1-11 gelezen: het Pinksterwonder, het verlenen van de Heilige Geest en het zgn. talenwonder: alle aanwezigen horen de apostelen spreken in hun eigen taal.

Op Paasmaandag 1 april 2024 lezen we de redevoering die Petrus houdt nadat het Pinksterwonder had plaats gevonden. Zoals gewoonlijk geeft Lucas hier een theologische uiteenzetting door de mond van een van de hoofdpersonages van het boek, in dit geval Petrus. Uit deze rede wordt in onze perikoop alleen het tweede deel gegeven. In het eerste deel, Handelingen 2,14-21 geeft Petrus een verklaring van wat er zojuist is gebeurd: dat spreken in talen is profetie (dat wil zeggen: verkondiging), zoals door de profeet Joël 2,28-32 was aangekondigd.

Het tweede deel van Petrus’ rede (vv. 22-36) gaat over: wie was die Jezus dan waarover de apostelen nu ‘in alle talen’ verkondigen? Vooreerst verwijst Petrus – dat is dus Lucas door zijn mond – naar de wonderen en tekenen die Jezus onder de mensen deed maar zonder twijfel zijn dat wonderdaden van God (v. 22). Als tweede punt verwijst Petrus naar Jezus’ dood waarvoor drie instanties verantwoordelijk worden gesteld: de ‘wetteloze mannen’ die Hem aan het kruis nagelden, als tweede: de toehoorders van Petrus, dat zijn de mensen van Juda en Jeruzalem, die Jezus aan de wettelozen uitleverden en als laatste: God die dat alles in zijn raadsbesluit had gepland.

Maar die dood van Jezus had niet het laatste woord; daarover is Petrus heel duidelijk: het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden (v. 24). Hiervoor haalt Petrus een schriftbewijs aan, een citaat uit Psalm 16,8-11. Psalm 16 is de psalmlezing van deze Paasmaandag (vgl. infra). In deze Psalm, die aan David wordt toegeschreven, zegt de psalmist: Want Gij geeft mij niet prijs aan de dood, geen graf geeft Gij uw vrome voor ogen (Ps. 16,10). Lucas citeert die Psalm uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, die vaak wat afwijkt van de Hebreeuwse tekst. Ook hier zijn er zulke verschillen maar de strekking is wel dezelfde: de psalmist hoopt dat hij niet in het graf zal vergaan, maar door God daaruit zal worden gered.

Petrus die, de traditie volgend, de psalm aan David toeschrijft, meent dat David hier niet over zichzelf kan gesproken hebben want David is begraven in de Davidsburcht. Daarom kan Petrus zeggen: we hebben immers zijn (= Davids) graf bij ons tot op deze dag (v. 29), dat wil zeggen recht onder hem. Als de psalm niet over David handelt, dan is – volgens Petrus­ – een messiaanse interpretatie de enige juiste. Het is over Jezus dat Psalm 16 spreekt: Hij is uit de dood opgestaan en Zijn lichaam heeft het bederf van het graf niet gekend. De ‘voorspelling’ in deze psalm over Jezus,geeft dan bewijskracht aan wat de apostelen nu, op basis van eigen ervaring, verkondigen:Jezus is door God uit de dood ten leven opgewekt.

Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112

Psalm 16
Deze Psalm is zeer moeilijk te interpreteren omdat de tekst op vele punten duister is en de algemene strekking op verschillende manieren kan worden uitgelegd. Meestal wordt de psalm als een gebed van godsvertrouwen gelezen. Dat is ook de lijn die de Willibrordbijbel heeft gevolgd in zijn vertaling. De psalmist begint met zijn vertrouwen in God uit te spreken (v. 2) en zet zich af tegen degenen die afgoden of aardse machten vereren (vv. 3-4). Voor hem geldt alleen de Heer, die hem alles garandeert wat hij nodig heeft (vv. 5-6). Hij volgt de goddelijke leiding want dan is hij veilig: God is altijd bij hem (vv. 7-9).

In de laatste twee verzen spreekt de psalmist zijn vertrouwen uit dat God hem ook van de dood zal redden. We zagen hoger dat Petrus deze verzen in Handelingen 2 aanhaalde omdat ze volgens hem over de verrijzenis van Jezus handelen. Deze messiaanse interpretatie in Handelingen is zeker niet de oorspronkelijke betekenis van deze woorden maar het blijft onduidelijk wat ze dan wel bedoelen. Betekent Gij geeft mij niet prijs aan de dood dat de psalmist hoopt op leven over de dood heen. Dat zou zeer uitzonderlijk zijn want geloof in de verrijzenis komt in het Oude Testament zeer zelden en slechts in zeer late teksten voor (Dan. 12,2-3; 2 Makk. 7,23). Het is dan zeer de vraag of dat hier in Psalm 16 ook zo is. Wil de psalmist daarmee eerder zeggen dat God hem in zijn benarde situatie zal beschermen, zelfs als dat gaat om doodsbedreigingen? Dat kan, maar die benarde situatie wordt dan niet duidelijk beschreven: dat er mensen zijn die in aardse machten of afgoden geloven (vv. 3-4) wordt niet als doodbedreigend voorgesteld. Of meende de psalmist dat toch zo?

Matteüs 28,8-15
De evangelielezing sluit nauw aan bij de lezing van Pasen, Johannes 20,1-9 het evangelie van de dag daarvoor en bij de lezing van Handelingen 2, de redevoering van Petrus over de verrijzenis van Jezus (vgl. supra). De evangelielezing van vandaag maakt deel uit van Matteüs 28,1-15 dat handelt over de verrijzenis van Jezus. De verrijzenis zelf wordt evenwel niet beschreven. In plaats daarvan komen een onnatuurlijk fenomeen (de aardbeving) en de verschijning van een engel, die verkondigt dat Jezus is verrezen (vv. 1-8). Dit wordt gevolgd door een verschijning van Jezus zelf (vv. 9-10) en een beschrijving van hoe de Romeinen en de Joodse leiders het feit dat grafleeg is, willen verdoezelen door onwaarheden te vertellen.
Het is opvallend dat de wedervaren van de twee groepen (de vrouwen en de bewakers van het graf) zeer parallel lopen: beide verzamelen zich bij het graf (vv. 1.4), beide zien de verschijning van de engel (vv. 2.5) en beide hebben grote vrees (vv. 4.8). Beide groepen verlaten het graf om te melden wat ze zagen (vv. 8.11) en beide krijgen de opdracht van anderen om te verkondingen wat er is gebeurd (de engel aan de vrouwen in v. 7; herhaald door Jezus in v. 10; de bewakers in v. 13-14). Het grote verschil is dat de vrouwen de waarheid moeten vertellen terwijl de bewakers wordt opgedragen te liegen.

Waarom de vrouwen naar het graf komen kijken op de eerste dag van de week wordt niet gezegd maar het was zeer waarschijnlijk een joods gebruik om tot de derde dag na het overlijden het graf te bezoeken om zeker te zijn dat men niemand levend had begraven. Ironisch genoeg treffen de vrouwen niet het dode lichaam van Jezus aan maar wel een engel, en daarna Jezus zelf die hen verzekeren dat hij nu leeft. De vrouwen wilden vaststellen dat Jezus wel degelijk dood was maar kregen tekenen van (nieuw) leven. Dit is een bijkomend contrast met de bewakers die van angst ‘werden als doden’ (v. 4 in Willibrord vrij vertaald met ‘het leven scheen uit hen geweken’).

Het laatste deel van de perikoop (vv. 11-15) verhaalt hoe zij die niet geloven in de verrijzenis van Jezus met die feiten omgaan: ze fabriceren een leugen over diefstal van het lichaam en het ‘in scène te zetten’ van Jezus’ verrijzenis. Matteüs en zijn gemeenschap hadden zeker met zulke insinuaties te doen. Dit wordt hier als een flagrante leugen de kop in gedrukt.

Preekvoorbeeld
Eitjes, gele narcissen, lieve dons-pluizige kuikentjes… dat zijn voor veel van ons dé symbolen van Pasen. Het zijn mooie vreugdevolle tekenen van nieuw leven, van lente. Wat lijken ze ver af te staan van de verhalen die we met Pasen in onze kerken horen. We horen van vrouwen die schrikken van een opengebroken graf. We horen van hun angst, dat Jezus’ vijanden hun geliefde Heer zelfs in het graf geen rust gunnen.

Vandaag op tweede Paasdag horen we hoe de vrouwen met schrik en vreugde op weg gaan naar de leerlingen om hun het nieuws te brengen, dat Jezus leeft! En terwijl ze op weg zijn, komt Hijzelf hen tegemoet. Ze omklemmen zijn getekende voeten. Bang, zo lijkt het, want Jezus zegt hen: ‘Wees niet bang! Ga aan mijn broeders zeggen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien!’ Veel banger nog zijn de hogepriesters, als ze horen dat Jezus leeft. Dit verhaal moet zo snel mogelijk de kop worden ingedrukt. Ze hebben er zelfs een flinke zak geld voor over, als de soldaten overal gaan rondvertellen, dat Jezus’ lichaam door de leerlingen uit het graf is geroofd. Ze hebben er alles voor over. Geld, leugens, dít mag niet waar zijn!

Hoe het historisch na Jezus’ kruisiging precies is gegaan, weten we niet. Wat wel uit alle getuigenissen spreekt, is de angst bij de machthebbers, bij de leiders van tempel en synagoge. Lucas getuigt in het boek Handelingen – de eerste lezing – over de moed van Petrus en de leerlingen. De moed, waarmee ze de Judeeërs, dat in onze vertaling wat ongelukkig met ‘Joodse mannen’ wordt vertaald, laten weten, dat Jezus’ kracht en liefde zich door niets en niemand laat tegen houden. Hij laat zich niet binden, zelfs niet door de dood. Is niet juist die moed en het vertrouwen van Jezus’ volgelingen het teken dat Jezus leeft, dat hij door niets en niemand was tegen te houden?
Dat er vandaag de dag nog steeds mensen zijn die ondanks de schijn van het tegendeel laten zien en voorleven, dat Hij, de Verrezene er is: werkelijk aanwezig.

Ik vertel u een heiligenverhaal, een heiligenverhaal uit onze recente geschiedenis. Het gaat over bisschop Oscar Romero. Hij was tot 1980 de sociaal bewogen bisschop in El Salvador. Hij kwam op voor het arme en verdrukte volk van El Salvador en was een schrik voor het militaire regime, dat hij openlijk durfde aan te klagen. Tijdens een preek op Witte Donderdag is hij door de soldaten van de toenmalige dictator doodgeschoten. Het bloed uit zijn hart, waarop de kogel was gericht, vloeide over de altaartrappen naar beneden.
Een paar dagen later vond onder grote belangstelling de begrafenis plaats. De soldaten durfden niet in te grijpen. Ze stond erbij en keken ernaar. Toen de stoet zich van de kerk naar de begraafplaats begaf, riep iemand uit de massa: Romero?! Waarop eerst één iemand antwoordde: Presente! Aanwezig! Hij is er! Daarna klonk het opnieuw: Romero? Steeds meer mensen antwoorden: Presente! Aanwezig. De soldaten keken angstig en boos, ze konden, durfden niet te schieten. Zelfs zij waren onder de indruk van de verrijzeniskracht van de arme gelovigen…

Zalig Pasen.

inleiding prof. dr. Erik Eynikel
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer