Paaszondag, jaar, 31-3-2024

By 20 februari 2024 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 56
  • Bestandsgrootte 186.40 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 20 februari 2024
  • Laatst geüpdatet 20 februari 2024

Paaszondag, jaar, 31-3-2024

31 maart 2024

Paaszondag

Lezingen: Hand. 10,34a.37-43; Ps. 118; Kol. 3,1-4 (1 Kor. 5,6b-8); Joh. 20,1-9 (B-jaar)

Inleiding

De boodschap van Pasen is de verkondiging dat het leven de dood overwint: Christus vincit! ‘Niet in het graf van voorbij’, niet de laatste rustplaats als het definitieve woord over deze Zoon van God. Je zou dat het mission statement van de lezingen voor Paaszondag kunnen noemen. Het zijn dus duidelijk kerugmatische teksten die allereerst de bedoeling hebben om een uitgesproken overtuiging te communiceren. Dat inzicht is van groot belang voor een goed begrip van de lezingen.

Handelingen 10, 34a.37-43: Omkeer en doorbraak
Nadat in hoofdstuk 9 de bekering van Paulus verhaald werd, komt in Handelingen 10 de bekering van Petrus aan de orde. Het is wel duidelijk dat de auteur van het bijbelboek, mogelijk dezelfde als van het Lucas-evangelie, veel waarde hecht aan de dubbele doorbraak die gegeven is met beide bekeringsverhalen. De persoonlijke lotgevallen van Paulus en Petrus, toch de twee belangrijkste verhaalfiguren van het boek, zijn van doorslaggevende betekenis voor de verkondiging van het evangelie en daarmee voor de uitbreiding van de kerk.

De omkeer die Paulus doormaakt is er een van tegenstander van het evangelie naar medestander, een gebeurtenis die in het begin nogal wat twijfels opriep (vergelijk 9,13v.26). De omkeer van Petrus heeft betrekking op het inzicht dat de boodschap van het evangelie ook bestemd is voor de niet-Joodse wereld. Het wordt ingegeven door de geschiedenis van de centurio Cornelius, een godvrezende, een niet-Jood. Maar ook Petrus heeft aanvankelijk zo zijn twijfels bij de juistheid van deze doorbraak (vergelijk 10,14.17; 11,8). Kan hij zich als wetsgetrouw Jood ongestraft inlaten met niet-Joden door omgang met hen te hebben? De vraag is acuut aangezien deze Cornelius Petrus laat halen om door hem onderricht te worden (10,22). Maar kan of mag Petrus wel op dit verzoek ingaan? Pas wanneer hij bij Cornelius in Caesarea aankomt en ziet hoe groot het verlangen is om deel te krijgen aan de genade van het evangelie, komt hij tot de beslissende interpretatie van het visioen dat hij enige dagen eerder in Joppe ontvangen had. Ook de niet-Joodse wereld is adressant van het goede nieuws omtrent Jezus van Nazaret (10,28.34b). Precies op dit punt zet de eerste lezing in: ‘Nu weet ik zeker dat God…’

Handelingen 10,34-43 is een redevoering van Petrus zoals er wel meer gevonden worden in dit bijbelboek. Met name een vergelijking met Petrus’ redevoering op de dag van Pinksteren is de moeite waard, zoals we hieronder nog zullen zien. In Handelingen 10 betreft het Petrus’ catechese voor Cornelius en de zijnen in Caesarea. Zijn onderricht resulteert uiteindelijk in de gave van de Geest aan deze niet-Joodse catechumenen. Men zou deze gebeurtenis in zekere zin een tweede Pinksterfeest kunnen noemen (vergelijk ook de verbazing van de omstanders en het spreken in talen met 2,6-8). Aansluitend volgt de doop in de naam van Jezus Christus (10,48). Het is duidelijk wat hier gezegd wil zijn: de doorbraak naar de niet-Joodse wereld wordt gesanctioneerd door de heilige Geest zélf! Deze geschiedenis zal later op het Apostelconcilie (Hand. 15) een niet onbelangrijke rol spelen. Blijkt er niet uit dat de opname van niet-Joden in de gemeente van Christus kan geschieden zonder hen eerst verplicht te onderwerpen aan de naleving van de Wet van Mozes, lees: de besnijdenis? Met name 15,8.28 is een duidelijke verwijzing naar de geschiedenis van Cornelius (zie 10,44v).

Petrus getuigt
In zijn catechese geeft Petrus een korte samenvatting van Jezus’ leven en werken. Globaal gesproken kunnen er drie fasen in onderscheiden worden: 1. nadat God hem aangesteld heeft voor een bijzondere opdracht gaat Jezus weldoende rond door het Joodse land; 2. Hij wordt door de leiders van het volk om het leven gebracht door de dood aan het kruis; 3. maar God heeft hem opgewekt uit de doden en hiervan wordt getuigenis afgelegd door zijn leerlingen die dit alles van nabij meegemaakt hebben. De inhoud van dit gedeelte van de toespraak tot Cornelius stemt nagenoeg geheel overeen met de inhoud van de rede van Petrus op de dag van Pinksteren tot de inwoners van Jeruzalem, zij het ook dat deze aanzienlijk langer is (vergelijk respectievelijk 2,22; 2,23 en 2,32). Ook de zondenvergevende kracht van het geloof in Jezus (10,43) respectievelijk de doop in de naam van Jezus Christus (2,38) is een nadere aanwijzing voor een relatie met het feest van Pinksteren.
Opmerkelijk is wel dat Petrus in zijn toespraak enige kennis omtrent het leven van Jezus veronderstelt bij zijn toehoorders, getuige vers 37: ‘U weet wat er gebeurd is…’ Uit de voorgeschiedenis blijkt slechts dat Cornelius Petrus laat ontbieden om te horen wat deze te zeggen had (10,5.22.32). De wij-vorm van de toespraak moet wel verband houden met het feit dat Petrus zichzelf ziet als één van de geloofsgetuigen (10,39.41). Evenals in Handelingen 1,2 ligt hier enige nadruk op het uitverkoren zijn als getuige. Verder: het thema van de maaltijdgemeenschap met de verrezen Heer (vergelijk 10,41b met 1,4a) had Lucas reeds eerder in zijn evangelie verwerkt (Luc. 24,30.35.41).

Psalm 118: Het werk van God
Begin en einde van Psalm 118 (bijzonder dierbaar voor de kerkhervormer Maarten Luther vanwege het sprekende getuigenis dat God zegeviert over menselijke machtsaanspraken) staan in het teken van de dankzegging: het loven van de Heer om zijn eeuwige genade en trouw. Tussen begin en einde getuigt de psalmist van zijn geloof in de machtige werken die God verricht heeft. Voor hem staat het besef centraal dat het behouden leven toegeschreven moet worden aan het daadwerkelijk ingrijpen van de Heer zelf (v. 17). De psalm is daarmee een zegelied na het doorstaan van een crisis.
Het is mogelijk dat er oorspronkelijk een verband bestaat met een ritueel waarbij de overwinning van een Davidische koning op zijn tegenstanders herdacht en gevierd werd – jaarlijks feest van de troonsbestijging? De psalmist is dan de koning die zijn vertrouwen in de Heer onder woorden brengt.

Johannes 20,1-9: Maria boodschapt
In alle opstandingsverhalen zoals die aangetroffen worden in de vier evangeliën speelt Maria Magdalena een prominente en vooraanstaande rol. Een vrouw als allereerste getuige van de opstanding – dat is toch veelzeggend. Het meest nadrukkelijk is Maria wel in het vierde evangelie aanwezig in deze rol. Vergeleken met de synoptici richt Johannes alle aandacht eerst en vooral op háár. Zij is het die op de eerste dag van de week het graf van Jezus komt bezoeken. Johannes 20,1 wekt de indruk dat ze alleen gekomen is (vergelijk hiermee Mat. 28,1; Mar. 16,1 en Luc. 24,1.10). Alleen het meervoud in het volgende vers (oek oidamen = wij weten niet…) verraadt mogelijk dat er nog anderen bij aanwezig waren, hoogstwaarschijnlijk toch andere vrouwen. We kunnen daarbij denken aan de namen van 19,25v, aangezien de geliefde leerling ook daar genoemd wordt, vooropgesteld dat de ‘andere leerling’ van 20,3-5.8 met de geliefde leerling geïdentificeerd moet worden.

Een tweede aanwijzing voor de prominente plaats van Maria Magdalena in het johanneïsche opstandingsverhaal valt op te maken uit 20,11-18, het tweede paneel van het zorgvuldig samengestelde tweeluik van 20,1-18. Daarin heeft zij als eerste een ontmoeting met de opgestane Heer, een ‘gebeurtenis’ (de historiciteit van de opstandingsverhalen is een veelbesproken kwestie!) waarvan ook het zogenaamde langere Marcusslot lijkt te getuigen (16,9). Terwijl Petrus en de geliefde leerling na afloop van de grafinspectie stilzwijgend huiswaarts keren (20,10; volgens het voorgaande vers is de betekenis van het lege graf nog niet écht tot hen doorgedrongen), wordt Maria na afloop van haar ontmoeting met de opgestane Heer een gezondene, een apostel in de ware zin des woords. Zij brengt het goede nieuws van de opstanding over aan de leerlingen (angellousa 20,8 – het eu van euangellion ontbreekt nog maar!). Beoogt de evangelist aldus een contrast aan te brengen tussen de reactiewijze van de geliefde leerling (in de johanneïsche gemeente wellicht in de Petrusrol van de primus inter pares) en Petrus enerzijds en Maria Magdalena anderzijds? In dit verband is het goed om er op te wijzen dat het kai eiden kai episteusan van 20,8 (het zien en geloven van de geliefde leerling) niet zozeer betrekking heeft op de betekenis van het lege graf, namelijk dat Jezus uit de doden opgestaan moet zijn, als wel op de verificatie van Maria’s bewering dat de Heer uit het graf weggenomen is (20,2). Het blijkt echt te kloppen wat Maria beweerd had.

De rol van vrouwen
Wanneer men aldus weet heeft van de plaats die vrouwen in het algemeen en Maria Magdalena in het bijzonder innemen bij de opstandingsverhalen, dan valt het des te meer op dat de vrouwen níet genoemd worden in sommige andere berichten, zoals bijvoorbeeld in de eerste lezing (Hand. 10,41: Jezus is niet aan het gehele volk verschenen, maar slechts aan enkele getuigen die door God uitgekozen waren, namelijk degenen die met Jezus gegeten en gedronken hebben na zijn opstanding waarmee volgens Hand. 1,4 de elf leerlingen bedoeld moeten zijn). Ook Paulus blijkt volgens 1 Korintiërs 15,5-8 niets te weten van een eerste verschijning van de verrezen Heer aan vrouwen. Hier ligt een duidelijke spanning tussen een vroege literaire neerslag als van 1 Korintiërs 15 en een latere synoptische casu quo johanneïsche neerslag als in Johannes 20. Het is in dit verband overigens wel de vraag of een beginsel van anciënniteit een betrouwbaar criterium kan zijn voor een reconstructie van de gebeurtenissen rondom de ontdekking van het lege graf. Dankzij de feministische theologie mag het inmiddels gemeengoed geworden zijn dat de rol van vrouwen in de vroegchristelijke gemeente gemarginaliseerd is in de literaire tradities van het Nieuwe Testament.

Preekvoorbeeld
In oktober 2023 werd me gevraagd om een preekvoorbeeld te schrijven voor Pasen 2024.
Ik had al een concept in mijn hoofd toen de hel in Israël losbarstte.
Afschuwelijke beelden en verhalen bereikten ons. Baby’s onthoofd, oma’s in rolstoelen gegijzeld, verkrachting op grote schaal en lachende terroristen die hun heldendaden via sociale media de wereld in slingerden. Je draait je hoofd weg om het niet te zien en je vraagt je af… wat moet het worden.
Wraak is een woord dat alom genoemd wordt. En dan is er ook nog de vraag wat dit betekent voor al die onschuldige Palestijnse vaders en moeders die al jaren verdrukt en onderdrukt worden. Zelfs een derde wereldoorlog is niet uitgesloten.

Verschillende mensen die ik sprak, ik hoor daar zelf ook bij, krijgen depressieve gevoelens en de Godsvraag ‘Waar blijf je met je wonderen’ wordt stil gezegd… De afwezige God, terwijl we Hem of Haar zo hard nodig hebben.
Toen ik wat verder dacht kwam het beeld naar boven dat datgene wat met Jezus gebeurde nu op grote schaal gebeurt. Een onschuldige man gemarteld gekruisigd en gedood.
‘Einde verhaal’ zou je denken. Zijn vrienden en vriendinnen en ook zijn moeder verstopten zich in huizen vol afschuw en terneergeslagen, Weg droom, weg toekomst.

Ik herinnerde me dat ik ooit in groep 5 van de basisschool kruiswegstaties heb laten zien.
Geen abstracte maar zeer realistische beelden. De leerlingen waren diep onder de indruk en het werd doodstil in de klas toen het beeld verscheen dat Jezus stierf aan het kruis.
Ik had het vervolg niet voorbereid maar ineens kwamen de woorden:

‘Veronderstel dat jij God bent en je ziet dit gebeuren bij iemand waar je heel veel van houdt, wat zou je dan doen?’ Na enige aarzeling kwamen er vingers. ‘Wraak’ was een opmerking, kwaad met kwaad vergelden. Een meisje zei: ‘God kan er ook niets aan doen’. Er kwam ook een vinger van een jongen die zei: ‘Ik zou hem laten opstaan dan zouden ze gek staan te kijken’.
k was verrast en ontroerd door die opmerking. Het was het verrijzenisverhaal in een notendop.
Ik stelde het me voor… het gemartelde gezicht van de dode wordt een levende werkelijkheid en toont zich aan de dader. Misschien is dat wel wat er in een laatste oordeel gebeurt.
De spiegel van gerechtigheid die ons vroeg of laat wordt voorgehouden.

Ik weet niet hoe de wereld er in april 2024 voorstaat maar ik houd mijn hart vast.
De vraag is: Hoe houden we de hoop levend?

[Na deze inleiding de preek die ik in mijn hoofd heb. Misschien kan de inleiding met enige aanpassing en afhankelijk van de actualiteit een plekje krijgen.]

Een leraar vertelde in de klas het Paasverhaal, het verhaal van het lege graf, het verhaal dat Jezus uit de dood opstond. Hij vertelde het aan een klas pubers, 14-15 jarige jongens en meiden die onderuit gezakt in de klas luisterden naar wat de godsdienstleraar te vertellen had.
Een kenmerk van pubers is dat ze zo lekker direct kunnen reageren. Nadat de leraar het Paasverhaal verteld had zei een jongen: ‘Geloof je het zelf?’
Hij flapte het eruit zonder dat hij het in de gaten had. De woorden kwamen als vanzelf.
Een directere vraag kunnen we ons nauwelijks voorstellen. Geloof je het zelf?
Geloven wij wat we zojuist in de verhalen gehoord hebben, dat Jezus is opgestaan uit de dood?

Ik moet u zeggen dat dit een vraag is die heel moeilijk met ja of nee te beantwoorden is.
1. Veronderstel dat je de vraag met ja beantwoordt, dan is de volgende vraag: hoe kan dat dan, is het een hocus pocus verhaal? Voor een klas pubers werk je je vervolgens geweldig in de nesten als je wilt bewijzen dat dit verhaal echt gebeurd is.
2. Veronderstel dat je de vraag met nee beantwoordt, dan verwijs je vervolgens al die prachtige verhalen die gaan over wat mensen ten diepste hebben mee gemaakt en hebben beleefd, naar het land der fabels.

Leuke verhalen, hoor ik de klas zeggen, maar niet voor ons, die tijd hebben we gehad.
Tussen het ja en het nee ligt echter een hele wereld, een onontgonnen terrein.
Niet de vraag of dit verhaal echt nu zo gebeurd is, is interessant, veel interessanter is de vraag: wat hebben de mensen die deze verhalen hebben opgeschreven ons te vertellen, wat hebben ze willen uitdrukken?
Als kinderen ongelovige gezichten zetten bij het horen van een bijbelverhaal, dan zeg ik vaak: Als je de verhalen niet snapt, dan moet je vragen: Wat zouden ze ermee bedoelen?
In de eerste plaats vertellen alle verrijzenisverhalen dat de leerlingen het zelf nauwelijks konden geloven. We hebben het zo juist gehoord: ‘Ze hebben hem weggehaald en ik weet niet waar ze hebben neergelegd.’ Grafschennis was een eerste reactie.
Tomas zei later: ‘eerst zien en dan geloven.’ ‘Ongelovige Tomas’ wordt hij zelfs genoemd. NB ‘Geloof je het zelf’ is nog niet zo’n gekke vraag.

Vervolgens zie je in de evangelieverhalen heel langzaam gebeuren dat er twijfel ontstaatten aanzien van het ongeloof.

  • Zou het dan toch waar zijn dat de dood niet het laatste woord heeft, dat onrecht het laatste woord heeft?
  • Zou het dan toch waar zijn dat het zaad eerst moet sterven om vrucht te dragen?
  • Zou het dan toch waar zijn dat hij zich aan zijn woord houdt en voor ons een plaats bereidt bij God?

In alle verhalen zien we dat proces: mensen gaan twijfelen aan hun eigen ongeloof.
Ik moet u zeggen: het geeft een geweldige dynamiek aan het leven als je gaat geloven in opstandingverhalen. Het is een omgekeerde wereld.

  • Want als deze verhalen waar zijn, dan verandert dat ons denken, dan heeft de dood niet het laatste woord, dan wint het kwaad niet van het goede, dan is er een plaats waar recht wordt gedaan aan mensen gekruisigd, vertrapt, vermoord.
  • Als deze verhalen waar zijn, dan doorbreekt God het fatale denken dat zich uit in woorden als ‘laat maar, er is toch niets aan te doen, het is altijd al zo geweest en het zal altijd zo blijven’… einde verhaal.
  • Als je gelooft dat de opstandingverhalen waar zijn dan betekent dat dat het christelijk geloof veranderingsgeloof is. Het betekent dat je gelooft dat mensen ten goede kunnen veranderen dat ze door de dood heen kunnen gaan.

Het is heel verleidelijk om daarin te geloven, vooral als je onderdrukt wordt, geknecht wordt, als een kruis zwaar op je schouder drukt.

Als we naar de mensen in het evangelie kijken dan zien we een groeiproces in het geloven. Dat proces gaat van ongeloof naar geloof en tenslotte naar een overtuiging die aanzet tot daden van gerechtigheid. Waar haalt Petrus de moed vandaan om vol vuur in een vijandige wereld te vertellen wat hem is overkomen? (Handelingen)

De kerkvader Augustinus heeft eens gezegd: als Christus duizendmaal geboren zou zijn in de stal van Betlehem, maar niet in ons hart, dan was zijn geboorte waardeloos. Met een variant daarop mogen we zeggen; ‘als Christus duizendmaal was opgestaan uit het graf, maar niet verrees in ons hart, dan was zijn verrijzenis waardeloos.’
‘Geloof je het zelf? vroegen leerlingen aan de leraar. Het is een indringende vraag. Het antwoord op deze vraag kan alleen maar liggen in de sfeer van getuigen van wat je hebt meegemaakt aan sterven en verrijzen, hoe in jou dat geloof gegroeid is, hoe jij het hebt meegemaakt dat er door de dood heen leven is.

 Ik vroeg aan de leraar wat hij geantwoord had toen de leerlingen hem vroegen: ‘geloof je het zelf?’ Zijn antwoord was heel eenvoudig

  • Ik heb ze verhalen verteld van mijn vader en moeder hoe ze me ontroerden in hun geloof,
  • Ik heb ze verhalen verteld van bijna-doodervaringen en hoe mensen er door veranderden,
  • Ik heb ze ook verhalen verteld van mensen die groot onrecht is aangedaan en hopen en bidden dat de hemel een plek is waar recht wordt gedaan, zoals nu de vele vluchtelingen vragen om recht voor het onrecht dat hun is aangedaan.

Ik vroeg: hoe reageerden ze? Hij zei: ze werden er stil van.
Zijn wij even stil om op het spoor te komen van de Levende die door de dood is heen gegaan en lééft.

inleiding drs. Harry Tacken
preekvoorbeeld drs. Hans Boerkamp