- Versie
- Downloaden 20
- Bestandsgrootte 158.06 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 februari 2021
- Laatst geüpdatet 2 februari 2021
5 april 2021
Paasmaandag
Lezingen: Hand. 2,14.22-32; Ps. 16; Mat. 28,8-15 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 2,14.22-32
Op deze Paasmaandag is de eerste lezing uit het boek Handelingen der Apostelen. Op alle zondagen tot en met Pinksteren wordt als eerste lezing steeds een tekst uit het boek Handelingen genomen. Er is in het Romeinse Leesrooster dus geen lezing uit het Oude Testament. Dit Romeinse leesrooster is wel de basis geworden van een Gemeenschappelijk Leesrooster (Common Lectionary) dat in veel andere Kerken gevolgd wordt. Maar voor de Paastijd heeft men daarin niet voor een lezing uit Handelingen gekozen, maar consequent ook een lezing uit het Oude Testament gevonden. In Nederland wordt dit Gemeenschappelijk Leesrooster ondermeer ook door veel gemeenten in de PKN gevolgd.
In de RKK wordt dus uit Handelingen gelezen in de hele Paastijd. De bedoeling ervan is om de kerkgangers een beeld te schetsen van het begin van de Kerk. Hoe het allemaal begonnen is, ook als ijkpunt voor waar het in de kerk om gaat. Het boek Handelingen van de Apostelen als vervolg op het Evangelie volgens Lucas is daarvoor een geschikte keuze. Het boek schets een beeld van het begin van de kerk, maar het is geen geschiedschrijving. Niet met de normen van nu, maar ook niet met de normen van de tijd van Lucas. Het is geloofsgetuigenis. Evenzeer als zijn Evangelie geloofsgetuigenis is.
De eerste lezing is daar al een duidelijk voorbeeld van. Op Paasmaandag lezen we een tekst die begint met ‘Op Pinksteren trad Petrus naar voren...’ En dan volgt een stukje uit een rede die Petrus in Jeruzalem houdt. Hij richt zich tot de inwoners: ‘Gij allen, mannen van Israël, luister naar deze woorden’. Lucas laat Petrus dan spreken over Jezus, die hij de Nazoreër noemt. Dit is een benaming voor de christenen in de Misjna, of ook een verbastering van het woord nazireeër, iemand die een speciale gelofte gedaan had (Num. 6) of een toespeling op de woonplaats van Jezus, Nazaret. Dan volgt een redenering met een bijzondere structuur. Petrus begint met te wijzen op wat iedereen heeft gezien en kent: ‘de machtige daden, wonderen en tekenen die God door Hem onder u heeft verricht’. Het weldadige optreden van Jezus, dat bekend was, wordt hier ook als Gods werk geïnterpreteerd. En deze Jezus is door jullie wettelozen gekruisigd. Ook voor iedereen bekend. Maar God heeft hem ten leven gewekt. Dat was niet voor iedereen te zien. Dat is Petrus zijn geloof en het geloof van Lukas. Gód heeft de strikken van de dood voor Jezus ontbonden. Het is dus werk van Gód, dat Jezus niet in de dood gebleven is, maar de Levende is. Lucas laat Petrus dan een citaat uit Psalm 16 uitspreken en toepassen op Jezus. En hij voegt eraan toe dat het wel een tekst op naam van koning David is, maar dat die niet op koning David kan slaan. Want zijn graf is bekend. Het moet dus wel toekomstgericht zijn, zeg maar ‘profetisch’ gesproken. Dus zal het over iemand anders gaan: een Zoon van David. Zo werd Jezus ook al genoemd vóór zijn dood volgens Lucas (Luc. 18,38). Deze zoon van David heeft God dus niet aan de dood overgelaten, maar laten verrijzen, zegt Petrus. En daarvan zijn wij allen – hij en de elf andere apostelen – getuigen. Het Oude Testament levert dus, met een christelijke leesbril, bewijsmateriaal voor Lucas en Petrus.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
Psalm 16
Uiteraard wordt dan ook als antwoordpsalm Psalm 16, gelezen waarvan in de eerste lezing een deel als citaat in de rede van Petrus is opgenomen. Het is een vertrouwenspsalm. De bidder erkent God als zijn Heer, die hem behoedt en beschermt. En zo vertrouwt hij zich ook toe aan de nacht en vreest niet de onderwereld en het bederf. Nee, ‘Gij zult mij de weg naar het leven wijzen en vreugde laten vinden bij U, bestendig geluk aan uw zijde’. Dat wordt dus toegepast op Jezus en zijn verrijzenis. Hij zal het kunnen hebben gebeden.
Als antwoordpsalm wordt dit nu de biddende kerkganger in de mond gelegd: zij/hij kan zo het getuigenis van Petrus’ rede beamen. Geloof dat niet de nacht en de dood dominant zijn, maar dat het leven uitkomt bij God: in vreugde en bestendig geluk aan Christus zijde. De evangelielezing is eigenlijk het vervolg van de evangelielezing in de Paaswake van het a-jaar. Matteüs heeft het verhaal van zijn voorganger Marcus wel wat aangepast. Aan het verhaal van de graflegging heeft Matteüs al toegevoegd dat er wachters bij het graf kwamen, die moeten voorkomen dat leerlingen het lichaam zouden stelen. Pilatus had dat verzoek ingewilligd. En bij het bezoek van de vrouwen aan het graf heeft Matteüs ook deze bewakers weer vermeld. Maar wel heel ironisch: Bij het verschijnen van de engel die de steen van het graf weg wentelde, ‘werden deze bewakers als doden’, vertelt Matteüs. Als de engel spreekt dat de gekruisigde, dode Jezus levend en verrezen is, worden de levende bewakers als doden! Hoe tegengesteld wil je het hebben?
Matteüs 28,8-15
Als de vrouwen de boodschap van de engel hebben gehoord en zelf boodschappers worden om het aan de leerlingen te zeggen, komt Jezus hen tegemoet met de woorden ‘Vrees niet!’ En hij bevestigt de belofte van de engel: ‘verkondig aan mijn broeders dat ze heengaan naar Galilea, daar zullen ze mij zien’. Matteüs is de enige der evangelisten die gewag maakt van het aangrijpen van de voeten en neerknielen, als uiting van aanbidding. Tegelijk maakt hij zo duidelijk dat de Verrijzenis van Jezus lijfelijk is. Zowel van de kant van Jezus als van de kant van de vrouwen die het graf bezoeken en een Levende Jezus ontmoeten. Met een mengeling van vrees – als signaal van openbaring – en grote vreugde gaan ze weg.
Matteüs moet natuurlijk ook iets met het verhaal van bewakers bij het graf. Die gaan naar de hogepriesters en vertellen wat er gebeurd is. En na vergadering en overleg met de oudsten worden de – Romeinse! – soldaten die door Pilatus beschikbaar waren gesteld, omgekocht. En ze krijgen nog de smoes mee dat ze hebben zitten slapen. En bij Pilatus zullen ze wel rugdekking krijgen als het hem ter ore komt. En Matteüs voegt toe dat dit verhaal onder de Joden verbreid is tot op zijn dagen.
De liturgische lezing eindigt met ‘Dit verhaal is onder de Joden verbreid tot de dag van vandaag’. Dat klinkt misleidend voor de huidige tijd. Het zou zelfs antsemitisme in de hand werken. Bedoeld is de eigen tijd van de schrijver Matteüs. Maar dan nog is het gevaarlijk. Het mag duidelijk zijn dat dit volstrekt ongeloofwaardig is. Soldaten die toegeven dat ze hebben zitten slapen terwijl ze moeten waken in opdracht om het stelen van een lijk te voorkomen. En die niet rapporteren aan hun opdrachtgever Pilatus, maar aan Joodse leiders, die hen ook nog omkopen. Hoe anti-joods wil je het hebben?
Het lijkt er eerder op dat Matteüs een soort verklaring zoekt waarom in zijn tijd de Joodse christenen al een minderheid zijn geworden in het geheel van de christengemeenschap. Dat zou dan komen door deze gossip en antipropaganda. Maar Matteüs wil ook zeggen dat alle middelen van macht en geweld, omkoping, leugen en bedrog die ingezet werden om het verhaal van Jezus en zijn verrijzenis te vernietigen en ongeloofwaardig te maken, geen succes gehad hebben. Integendeel! Gods macht en voorziening gaan boven alle tegenmaatregelen van Jezus’ tegenstanders. Hiermee maakt hij een inclusie met Herodes en de schriftgeleerden in hoofdstuk 2,1-11. Zowel aan het begin als aan het eind van het leven van Jezus is Gods presentie overduidelijk, ten gunste van Jezus en zijn leerlingen.
Preekvoorbeeld
De ‘tweede dag’ heeft altijd iets bijzonders. Ik heb het een bruidspaar wel eens horen zeggen: ‘Het mooiste moment van het feest was het ontbijt van de volgende ochtend.’ Het feestrumoer is verstild; enkele intimi zitten rond de keukentafel; en samen worden de emoties verwerkt van gisteren. Misschien dringt nu pas door, wat er gebeurd is. De tweede dag is de dag van opruimen en cadeaus uitpakken; van restjes opmaken en reflectie!
Wat hebben we gisteren dan eigenlijk gevierd? Wat is er op Paasochtend gebeurd? Doorgaans heb ik een tamelijk verschraald beeld van wat we de werkelijkheid noemen. Ik betrap me erop dat ik vooral wil weten, wat ik bij het graf op de film had kunnen vastleggen. Alsof de oppervlakkigheid van de gebeurtenissen de diepste waarheid is. Ik wil weten of de vrouwen hem echt gezien hebben, of dat het meer een gedachte was, een gesprek of een wens.
We moeten het doen met het verhaal van Matteüs. Het is geen objectief verslag waarin alleen de zichtbare werkelijkheid wordt geschetst. Matteüs wil met ons de hele waarheid delen. De leerlingen bij het graf zijn echte mensen met een ziel en een verleden. Ze zijn voortgekomen uit generaties vol zorgen, angsten en idealen. Ze hebben geleden onder de brute belastingaanslagen van de Romeinen. De vernederingen die de bezetters hun aandeden, hadden oude wonden opengereten. Ze hadden diep in de ziel een wankele hoop gevoeld, dat een mens in het leven was geroepen om vrij te zijn. De ontmoeting met Jezus had die hoop aangewakkerd. Ze hadden triomf gevoeld bij zijn successen en diep verdriet toen hij werd afgewezen. En nu is het dan eindelijk stil geworden. De stilte van de sabbat heeft het wapengekletter doen verstommen. Ze hoeven hun oren niet dicht te stoppen voor het geschreeuw van de gegeselde. De haat is voorbij, de woede, de moorddadigheid. En hij? Is hij ook voorbij?
Wie onbevangen in het verhaal van Matteüs kruipt, kan de worsteling van de vrouwen voelen. In hen strijden licht en donker. Ze zijn bij het graf geweest. Hun meester is vermoord. Maar ze voelen ook – tegen beter weten in – dat hun meester het leven zelf was. Nieuwsgierigheid steekt de kop op: wat is er gebeurd? Naast angst is er ook vreugde. Niet te verklaren. Vreugde omdat de pijn geleden is. Vreugde omdat na de machten van de dood het leven weer een kans krijgt. De hoop groeit dat, nu de haat zijn verwoestende werk heeft gedaan, God aan de beurt is om opnieuw leven te scheppen.
Terwijl bij de vrouwen aan het graf het geloof in Jezus ontwaakt, maken de overheden zich zorgen over hun eigen positie. Zij reduceren het leven tot protocollen en handel. Als Jezus leeft, moet iemand ergens een fout hebben gemaakt. Daar willen ze niet op worden afgerekend!
Het verhaal moet ook in ons het geloof laten ontwaken dat het leven sterker is dan de dood. Jezus leeft voort onder zijn vrienden en daar horen wij ook bij. Hij heeft zijn thuis gevonden bij de Eeuwige.
Ik blijf echter een mens van de eenentwintigste eeuw. Dus de nieuwsgierigheid is er ook bij mij. Als ik er met de camera had bijgestaan, die ochtend, wat had ik dan gezien?
Ik denk dat het verhaal prijsgeeft dat het verrijzenisgeloof van de jonge kerk vooral aan de vrouwen te danken is. Zij hebben het vuur van de hoop aangeblazen. De eer hebben ze aan de mannen overgelaten, maar het verhaal verraadt dat ze de eerste waren. De moeders staan het dichtst bij de oorsprong van het leven.
Als de vrouwen weglopen van het graf, herkennen zij hun Heer aan de begroeting, en ze vallen hem voor de voeten. Matteüs gebruikt in zijn evangelie drie keer het Griekse woord ‘eer bewijzen’: proskuneo, las ik ergens (Nederlands Bijbelgenootschap). Hier doen de vrouwen het: eer bewijzen. Dadelijk doen ook de mannen het. Ze herkennen de goddelijke zending van hun Heer. Hetzelfde woord gebruikte Matteüs ook in het begin van zijn evangelie, namelijk als de wijzen uit het oosten de pasgeboren Heer eer bewijzen. Wat de magiërs waren begonnen, dat maken de vrouwen en de andere leerlingen af. Wij zijn uitgenodigd ons bij hen aan te sluiten en te geloven in de levenwekkende kracht van God.
Eerder had Petrus dit geloof al gepreekt: ‘God heeft Jezus de Nazoreër ten leven opgewekt, want het was onmogelijk dat Hij door de dood werd vastgehouden.’
inleiding drs. Henk Berflo
preekvoorbeeld Harrie Brouwers