Paasmaandag, 21-4-2025

By 15 februari 2025 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 96.96 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 15 februari 2025
  • Laatst geüpdatet 15 februari 2025

Paasmaandag, 21-4-2025

21 april 2025
Paasmaandag
 

Lezingen: Hand. 2,14.22-32; Ps. 16; Mat. 28,8-15 (C-jaar)

Inleiding

In de lezingen van vandaag klinken getuigenissen van lang geleden over de wonderlijke, nauwelijks te vatten gebeurtenissen die plaatsvonden na Jezus` kruisiging en teraardebestelling. Ze maakten van alles los.

Handelingen 2,14.22-32
De verzen van de lezing maken deel uit van de toespraak die Petrus richt tot de menigte direct na de gebeurtenissen van de uitgieting van de Heilige Geest tijdens Sjavoeot, het joodse Wekenfeest, vijftig dagen na Pesach (vv. 1-13). Petrus haakt aan bij de vraag die in de menigte weerklinkt: Wat heeft dit te betekenen? (v. 12), wanneer de leerlingen opeens in allerlei verschillende talen beginnen te spreken over de grootse daden (magnalia dei) die God heeft verricht (v. 11). Petrus duidt de gebeurtenis in het licht van wat er in het Oude Testament geschreven staat, waarbij hij passages uit de Schrift citeert om de toehoorders mee te nemen in zijn denkstappen. Zijn betoog kent een aantal argumentatieve stappen:

Petrus start zijn toespraak door te reageren op de schertsende verklaring van een groepje in de menigte dat het wel om een teveel aan wijn zal gaan (v. 13). Petrus schuift dit als onzinnig aan de kant met de mededeling dat het pas het 3e uur na zonsopgang is, 9 uur ’s ochtends dus (v. 15). Wat zij nu zien gebeuren, stelt Petrus als eerste stap in zijn betoog, is iets dat al door de profeet Joël is aangekondigd. Petrus citeert daarvoor Joël 3,1-5 waarin de profeet de Godspraak over het uitgieten van zijn geest aan het eind der tijden verkondigt (vv. 17-21). Het in vele talen spreken van de leerlingen behoort tot de waarneembare tekenen die erop duiden dat dit moment is aangebroken.

De tweede stap in Petrus’ betoog – het punt waar de lezing van vandaag begint – bestaat uit het duiden van de rol die Jezus in deze gebeurtenissen heeft en daaraan gekoppeld, het cruciale belang van zijn verrijzenis. De tekens op aarde waarover Joël zegt dat ze wijzen op het naderen van het eind der tijden (v. 19b) zijn de wonderen die Jezus door God heeft gedaan tijdens zijn leven.
Tegelijkertijd stelt Petrus dan dat Jezus van Nazaret degene is die is gekruisigd en gestorven (v. 23) en dat hij het is die God heeft doen opstaan (24). Petrus beroept zich voor deze uitspraak over de opstanding op de Schrift. Hij citeert daarvoor Psalm 16,8-10b die op grond van het opschrift is toegeschreven aan David (vv. 25-28). In het citaat staat geschreven dat jhwh de psalmist niet in het dodenrijk heeft achtergelaten en hem geen bederf heeft laten zien (v. 27; Ps. 16,9c-10).
Petrus brengt deze woorden in om de aannemelijkheid van de opstanding te onderbouwen. Hij kan dit doen door ten eerste de woorden van de psalmist letterlijk te interpreteren: het gaat bij ‘wegen ten leven’ (v. 28; Ps. 16,11a) om een daadwerkelijk terugkeer uit het rijk der doden van een lichaam dat niet tot ontbinding is overgegaan. En ten tweede door te stellen dat de psalmwoorden weliswaar in de ik-vorm zijn geschreven, maar dat de psalmist, David, niet over zichzelf spreekt, maar doelt op Jezus (v. 25a). Om de legitimiteit van dit tweede punt van zijn interpretatie van de psalm te onderbouwen voert Petrus het argument aan dat David weldegelijk gestorven en begraven is, zoals de toeschouwers ook zelf kunnen vaststellen omdat zijn graf er nog is (v. 29). Als David is gestorven dan kan hij in de betreffende psalm niet over zichzelf gesproken hebben. Hij moet dus wel een ander op het oog hebben gehad. Dit is een reële veronderstelling, omdat David een profeet was en daarmee over het vermogen van een vooruitziende blik beschikte (v. 30).

Op grond van de Schriftuitleg concludeert Petrus: ‘Deze Jezus heeft God doen opstaan!’ (v. 32). Een belangrijke conclusie halverwege zijn betoog, want – en dan volgt de derde stap van zijn redenering – het is namelijk de opstanding die het mogelijk heeft gemaakt dat Jezus is verheven en aan de rechterhand van God de Vader zit – daarmee Heer en Messias is – wat er vervolgens toe heeft geleid dat de door God beloofde Geest is neergedaald op Jezus` leerlingen (v. 33). Dat is de betekenis van wat de Joodse mannen meemaken wanneer zij de leerlingen van het één op het andere moment allemaal tegelijk in hun geboortetaal de magnalia dei horen verkondigen.

Lucas laat Petrus in zijn toespraak precies datgene doen wat Jezus, wanneer hij aan hen verschijnt in de dagen na zijn opstanding, nadrukkelijk heeft voorgedaan (24,25vv.32.44-48): Petrus duidt de gebeurtenis van de geestuitstorting aan de hand van de Schriften. En in de wijze waarop Petrus dat doet getuigt hij op krachtige wijze Jezus’ verrijzenis. Met de toespraak wordt het voor de toehoorders bovendien zonneklaar dat Petrus – die kortgeleden nog niet eens openlijk durfde toe te geven dat hij Jezus kende (24,57v.60) – daadwerkelijk de kracht heeft ontvangen om te getuigen van Jezus Christus aan de hand van de Schriften zoals dat de leerlingen was toegezegd.

Psalm 16
De psalmist richt zich tot JHWH en spreekt uit dat het JHWH is bij wie hij zijn heil kan vinden, hij zal geen andere afgoden vereren. De psalmist noemt JHWH zijn ‘erfdeel’ en zijn ‘levensbeker’ in wiens handen zijn lot ligt. Hij houdt JHWH te allen tijde voor ogen en ervaart van zijn kant JHWH nabijheid. De psalmist realiseert zich dat deze relatie met God hem goed doet en vertrouwen geeft dat de weg ten leven, een leven is in de nabijheid van God:

Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,
ook mijn lichaam voelt zich veilig.
U levert mij niet over aan het dodenrijk
en laat uw getrouwe het graf niet zien.
U wijst mij de weg van leven:
overvloedige vreugde in uw nabijheid,
voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde.

Deze verzen (9-11) worden in Handelingen geciteerd. In de Hebreeuwse tekst is sprake van beeldend taalgebruik om uit te drukken dat God de psalmist behoedt voor de dood. De uitdrukkingen ‘uitleveren aan het dodenrijk’ (Sjeool) en ‘het graf laten zien’ vormen een chiasme, een poëtische stijlfiguur. Petrus echter citeert de Septuagintvertaling die op een aantal punten afwijkt en daardoor een sterkere connotatie van lichamelijkheid heeft. Dit leidt tot een verschuiving van de ‘de weg van leven’ door de psalmist gebruikt als metafoor voor ‘wijze van leven’ naar ‘een weg van leven uit de dood’ bij Petrus.

Matteüs 28,8-15
In Matteüs 28,1-15 ontvouwt zich Matteüs` weergave van de gebeurtenissen bij het lege graf en de eerste reacties die daarop volgen. Het verhaal is opgebouwd uit drie episoden: de angelofanie bij het graf (vv. 1-8), het verschijningsverhaal van de verrezen Christus (vv. 9-10) en de getuigenis van de bewakers (vv. 11-15). Het verhaal over de bewakers, dat feitelijk al begonnen is in 27,62-66, komt alleen in het Evangelie van Matteüs voor. Het wordt daarom gerekend tot het eigen materiaal van Matteüs dat hij gecombineerd heeft met het verhaal van het lege graf uit het Marcusevangelie.

De gebeurtenis bij het graf zet een enorme dynamiek in gang. Alle betrokkenen – Maria Magdalena, de andere Maria en de bewakers – komen spoorslags in beweging en zij zetten op hun beurt anderen weer in beweging. Alles is in beroering en de gevolgen zijn voelbaar tot op de dag van vandaag (v. 15) – dat wil zeggen voor de gemeente voor wie Matteüs het evangelie schrijft. Maar in feite zelfs tweeduizend jaar later, voor ons in het hier en nu.
Het verhaal is zo gecomponeerd dat er een grote mate van parallellie is tussen de vrouwen en de bewakers. Na de gebeurtenis waar ze beiden aanwezig waren, komen beide partijen in beweging weg van het graf – de vrouwen naar de leerlingen; de bewakers naar de stad – om bericht uit te brengen – de vrouwen aan de leerlingen; de bewakers aan de hogepriesters – en beide partijen getuigen datgene wat hen door de ander is opgedragen – de vrouwen de woorden van de engel en de opgestane Heer; de bewakers de woorden van de hogepriesters. De parallellie heeft echter niet als resultaat dat de waarheid van het gebeuren bij het lege graf op een stevig fundament van twee getuigen komt te staan. Integendeel, de uitkomst is dat beide partijen diametraal tegenover elkaar komen te staan in hun getuigenis. Eén leeg graf, ja, maar twee verschillende verklaringen. Welke moet je dan geloven?

Het antwoord op de vraag valt of staat met de beoordeling welke verklaring het meest geloofwaardig is. Dit vraagt dus om de beoordeling van de kwaliteit van de getuigenissen. Een probleem daarbij is dat het getuigenis van vrouwen in de joods-culturele context niet gold als rechtsgeldig. Dit vraagt van Matteüs, net als van de andere evangelisten om de geloofwaardigheid van de getuigenis van de vrouwen te bekrachtigen. Wat Matteüs onderscheidt van de drie andere evangelisten is tweeledig: a. in zijn weergave van de gebeurtenissen van bij het graf heeft geen van de betrokkenen daadwerkelijk geverifieerd of het graf echt leeg is. Matteüs komt zijn toehoorders dus niet tegemoet met enige vorm van ‘empirische waarnemingen’ als ondersteunende bewijslast; b. zijn verhaallijn over de getuigenis van de vrouwen wordt niet aangevuld met een directe getuigenis door één of meer leerlingen, die als mannelijke getuigen wel als volwaardig worden beschouwd.

Matteüs` strategie daarentegen bestaat enerzijds uit een zorgvuldige opbouw van de getuigenis van de vrouwen en anderzijds uit het volledig in diskrediet brengen van de publieke getuigenis van de bewakers. De betrouwbaarheid van de boodschap die de engel aan de vrouwen geeft wordt bekrachtigd door de daaropvolgende ontmoeting met de opgestane Heer, omdat dit direct de waarachtigheid van het eerste deel van de boodschap bevestigt. Het tweede deel van de boodschap wordt bekrachtigd, doordat Jezus de inhoud in vrijwel dezelfde bewoordingen herhaalt. Matteüs portretteert de vrouwen als geloofwaardige getuigen door te vertellen hoe zij zonder spoor van twijfel de opgestane Heer herkennen en eerbied bewijzen. De publieke getuigenis van de bewakers wordt beschreven als fake news, dat doelbewust en intentioneel de wereld wordt in geholpen om verwarring en twijfel te zaaien. Bovendien is de valse getuigenis evident ongeloofwaardig – iets wat Augustinus volgens Thomas van Aquino al zou hebben geconstateerd (Luz, 409) –, want hoe kan je getuige zijn van een diefstal terwijl je als getuige ligt te slapen? Hoewel de bewakers, die in eerste instantie weldegelijk een betrouwbare getuigenis lijken af te leggen, blijft van de geloofwaardigheid van de bewakers niks over wanneer blijkt dat ze omkoopbaar zijn.

Voor de lezer van Matteüs is het aan het eind van de passage glashelder welke getuigenis het meest betrouwbaar is en wie hij op zijn woord moet geloven: de vrouwen. Het vertrouwen van de lezer in de geloofwaardigheid van hun getuigenis wordt in de laatste passage van het Evangelie bekrachtigd wanneer de leerlingen naar Galilea reizen en daar getuigen zijn van de opgestane Heer (vv. 16-19).

Literatuur
David G. Peterson, The Acts of the Apostles, Pillar (Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing, 2009)
C.K. Barrett, The Acts of the Apostles, vol. I, ICC (Edinburgh: T&T Clark, 1998)
Jacob Jervell, Die Apostelgeschichte, III, KEK (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1998)
Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus (Mt. 26-28), EKK I/4 (Zürich: Benziger Verlag/Neukirchener Verlag, 2002)
W.D. Davies, F.B.A. and Dale C. Allison, The Gospel According to Saint Matthew, vol. III, ICC (Edinburgh: T&T Clark, 2000)

 

Preekvoorbeeld

Een wegwijzer is een ding waarbij je niet stil blijft staan. Hij wijst je de weg, en door dat te doen is hij tegelijk een weg-van-zichzelf-wijzer.

In de lezingen van deze Paasmaandag vind je ze volop. Allereerst is daar Petrus, die zich tot de menigte richt nadat de heilige Geest is neergedaald over Jezus’ clubje getrouwen. Hij vraagt echter geen aandacht voor zichzelf, maar voor hem wiens weg hij tot het einde is gevolgd: Jezus de Nazoreeër, de Verrezene die door God op weg is gestuurd om in diens naam wonderbare tekenen te verrichten. Hoewel Petrus tot Jezus’ eigen intieme kring behoort, beroept hij zich niet zozeer op eigen ervaring maar verwijst hij naar twee grote wegwijzers uit het verleden: de profeet Joël, die de uitstorting van de Geest al had voorzien, en koning David, de vermeende auteur van psalm 16. Het is de psalmdichter David, zegt Petrus, die min of meer als Jezus’ ghostwriter optreedt door over zichzelf te zeggen: ‘U hebt mijn ziel niet overgelaten aan het dodenrijk’, en: ‘Wegen ten leven hebt u mij doen kennen.’ Tegelijk kan Petrus dit alleen zeggen omdat de Geest bezit van hem en zijn medeleerlingen heeft genomen en hen op weg heeft gestuurd om als wegwijzers te fungeren van Jezus, de Verrezene.

In de evangelielezing komt Jezus naar de vrouwen toe, die de eerste getuigen zijn van zijn opstanding. Het lege graf was een van-zichzelf-weg-wijzer bij uitstek: daar kregen ze te horen dat ze de levende niet bij de doden moesten zoeken. Nu staan ze oog in oog met hemzelf. Ze aanbidden hem en omklemmen zijn voeten. Tegelijkertijd wijst ook Jezus hen weg van zichzelf: de vrouwen moeten naar zijn leerlingen gaan om hen naar Galilea te verwijzen, want daar zullen ze Hem tezamen in levenden lijve ontmoeten.

Terwijl ze nog onderweg zijn, zijn de soldaten die het graf van Jezus bewaakten, op weg naar de hogepriesters en de oudsten. Hoewel ze hun taak verzaakt hebben, zijn ze onbedoeld en ongewild betrokken geraakt bij Jezus’ opstanding. Ze vertellen de overheden wat er is gebeurd, waarop die zich als negatieve wegwijzers opstellen door de soldaten op weg te sturen met ‘alternatieve feiten’ omtrent de verrijzenis. ‘Dit verhaal is onder de Joden verder verteld tot op de dag van vandaag,’ verhaalt Matteüs, waarmee hij duidelijk maakt dat nepnieuws, verspreid door misleidende wegwijzers, zo oud is als de weg naar Jeruzalem.

‘Als Pasen en Pinksteren op één dag vallen…’ Wanneer we dat zeggen, doelen we op iets onmogelijks. In de woorddienst van vandaag blijkt het mogelijk. Want de woorddienst van deze Paasmaandag vormt als een ware een samenvatting van de Paastijd: de verrijzenis van Jezus en de uitstorting van de Geest vloeien bijna naadloos in elkaar over.

Doordat Pasen en Pinksteren zo nadrukkelijk met elkaar zijn verbonden, wordt eveneens duidelijk dat wie in Jezus’ opstanding gelooft, als vanzelf op weg wordt gezet. ‘Aanhangers van de weg’, zo wordt de vroege christengemeenschap niet voor niets genoemd in Handelingen 9, een omschrijving die ook op ons van toepassing is. Want hoewel we vandaag zijn samengekomen rond de verrezen Jezus om hem te aanbidden en in gedachten zijn voeten te omklemmen, stuurt hij ons in één adem door op weg om ons geloof in hem op onze eigen manier waar te maken. Jezus willen volgen betekent: wegwijzer worden voor anderen die hem zoeken, van jezelf wegwijzen naar hem in wie het leven zich een weg heeft gebaand vanuit de engte van de dood naar de ruimte van het leven.

Dat betekent niet dat je leven en geloven daarmee een geëffend pad vormen. In het leven van de wereld blijft de dood je op talloze manieren uit het lood slaan, waardoor je je soms een windvaan voelt in plaats van een wegwijzer. Op zulke momenten dringt zich de vraag aller vragen op de voorgrond: geloof ik echt dat Jezus is opgestaan, dat Hij zich aan de dood heeft ontworsteld en dat ook voor mij de dood geen punt is, maar een komma?

En toch. Was hij niet uit de doden opgestaan, zouden we ons hem dan nog herinneren? Zouden we nog denken aan hem, die wijsheid leraar met zijn wijze maar vaak ook eigenwijze levenslessen, als hij op hoge leeftijd en in gezegende omstandigheden gestorven zou zijn? Was hij dan niet veeleer in de plooien van de geschiedenis verdwenen? Zo ja, dan zou hij hoogstens een plaatsje hebben gehad in de eregalerij van beroemde predikers, filosofen en schrijvers. Maar dan was er geen wereldwijde kerk op hem gebouwd, die tot op de dag van vandaag voortbestaat. Het is zijn opstanding uit de doden waardoor we ons Jezus blijven herinneren. Dankzij hem is het onmogelijke mogelijk gebleken. Precies daarom is hij voor ontelbare mensen, inclusief onszelf, het anker van hun leven geworden – en het fundament van de kerk, die kakelbonte verzameling aanhangers van de weg.

Jezus de Verrezene is einddoel en wegwijzer tegelijk. Onze wegen leiden naar hem, ons leven en geloven draaien om hem die zichzelf in het Johannesevangelie de weg, de waarheid en het leven noemt. Wie hem heeft ontmoet, omklemd, aanbeden wordt zelf tot een wegwijzer voor hen die zijn verdwaald, of wier levensweg is doodgelopen. Daartoe blijft zijn Geest mensen van alle tijden de straat op blazen.

Op deze Paasmaandag worden we, amper bekomen van de aardschok die de opstanding van Jezus heeft teweeggebracht, met Petrus en de zijnen door de Geest tot verrijzenismensen gemaakt. Geestrijke mensen, die op hun eigen manier wegwijzers proberen te zijn. En mochten wij de weg kwijt zijn, moge diezelfde Geest ons dan opnieuw wegwijs maken in ons leven en geloven.

inleiding M.F. Vroege-Crijns BA
preekvoorbeeld drs. Victor J.W. Bulthuis