- Versie
- Downloaden 29
- Bestandsgrootte 406.24 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
13 april 2020
Paasmaandag
Lezingen: Hand. 2,14.22-32; Ps. 16; Mat. 28,8-15 (A-jaar)
Inleiding
Tijdens de Paasnacht en Paasmorgen is stilgestaan bij het fundamentele moment van ons christelijk geloof: de verrijzenis uit de doden van Jezus Christus. Op paasmaandag lezen we het vervolg op het verrijzenisevangelie in Matteüs en stuiten we direct op een conflict. Er zijn mensen die de verrijzenis willen ontkennen en verdonkermanen.
De week is begonnen en we zijn weer in het gewone leven beland (ook al is tweede paasdag in Nederland een vrije dag); de lezingen van paasmaandag kun je opvatten als een oproep om met beide benen op de grond te gaan staan. Geloven in de verrijzenis is niet onomstreden, is geen gemakkelijke triomf. Zo lijkt in elk geval de gemeenschap waarin het evangelie van Matteüs is ontstaan het te hebben ervaren.
Matteüs 28,8-15
- Een literaire analyse van het verrijzenisverhaal in Matteüs (27,5–28,15)
Het relaas over de begrafenis en verrijzenis van Jezus in het laatste stuk van het evangelie wordt verteld in een verhaal en een tegenverhaal.
verhaal | Tegenverhaal | |
De hoofdpersonen: Josef van Arimatea, de vrouwen, de leerlingen (indirecte, passieve rol). | De hoofdpersonen: de hogepriesters en Farizeeën, bewakers. | |
De aanvankelijke intentie van de hoofdpersonen: Jezus’ dode lichaam zo goed mogelijk verzorgen. | De intentie van de hoofdpersonen: het dode lichaam van Jezus definitief opbergen om de herinnering aan zijn leven zo snel mogelijk uit te wissen. | |
Er is aanvankelijk geen bewuste, actieve herinnering aan de aankondiging van een opstanding (vgl. 16,21; 17,23; 20,19). | Men is bezorgd over een eventuele claim dat Jezus zal opstaan uit de doden. | |
De twee vrouwen zijn getuigen van het optreden van de engel en van het lege graf. | De bewakers zijn getuigen van het optreden van de engel en van het lege graf | |
Ze worden aangesproken door de engel en krijgen opdracht om naar de leerlingen te gaan en te zeggen dat ze naar Galilea moeten om Jezus te ontmoeten. | Ze worden genegeerd door de engel. | |
De vrouwen zijn eerst alleen bang, later bang en verheugd, | De bewakers zijn doodsbang, | |
ze gaan op weg om het gebeurde te melden aan de leerlingen. | ze gaan op weg om het gebeurde te melden aan de hogepriesters. | |
Ze geloven in de opstanding. | Die verzinnen dat het lichaam is weggehaald door de leerlingen. | |
Het verhaal van de opstanding moet verkondigd worden. | Het verhaal van het gestolen lichaam doet de ronde tot op de dag van vandaag. |
Deze twee verhalen lopen door elkaar en zorgen voor spanning. Welk verhaal wint het? Welke intenties zullen tot succes leiden? Matteüs stelt als een feit dat het tegenverhaal de ronde doet tot op de dag van vandaag. Daar eindigt de lezing van paasmaandag. Maar het verhaal over de opstanding krijgt het laatste woord in het evangelie (28,16-20), in de vorm van een herhaling en uitbreiding van de opdracht die de vrouwen al kregen. Die opdracht krijgt in het liturgisch rooster pas veertig dagen later een plaats, op Hemelvaartsdag (de spanning wordt dus vastgehouden). Ze luidt: De leerlingen moeten op weg gaan om alle volken tot leerlingen van Jezus te maken, en ze moeten voor ogen houden dat hij (de Verrezene) met hen is, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.
Tegenover de lasterlijke feiten, verzonnen door de hoogste religieuze autoriteiten, staat een opdracht die uitgevoerd moet worden door een groepje niet al te machtige mensen. Het evangelie eindigt dus met een spannende cliffhanger.
- De situatie van de gemeenschap van Matteüs
Die cliffhanger is niet geplaatst om er alleen een spannend verhaal van te maken, maar weerspiegelt de situatie van de gemeente van Matteüs. Ik spreek over ‘gemeente’ of ‘gemeenschap’, omdat de schrijver van dit werk zich gericht heeft tot een concrete groep mensen in een concrete situatie die inspireerde tot het vertellen van het verhaal over Jezus in de vorm die we nu voor ons hebben. We weten niets in directe zin van die gemeenschap, we kunnen alleen het een en ander afleiden uit het evangelie zelf. Het moeten christenen geweest zijn met duidelijk joodse wortels, vertrouwd met de Tenach en met de joodse leefwijze. Ze leefden in de diaspora, tegenwoordig wordt vaak de grote stad Antiochië aangewezen als mogelijke verblijfplaats.
Door het hele evangelie heen loopt als een van de rode draden de conflictsituatie met de Joodse autoriteiten, vaak gepersonifieerd in de Farizeeën, maar met name in het slot vooral ook in de hogepriesters. Dat zegt vrijwel zeker veel over de positie waarin de gemeenschap van Matteüs zich bevond, meer dan over de feitelijke tegenstellingen tussen Jezus en de Farizeeën tijdens zijn leven. Deze groep van Joodse christenen was uit de synagoge verdreven. Na de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel – en dat weten we ook uit andere bronnen – besloten de Farizeeën, de enig overgebleven leiders van het Joodse volk, de banden te verbreken met dissidente en heterodoxe groeperingen als de Joodse christenen. Zij zagen dat als enige manier om het voortbestaan van het orthodoxe Joodse leven te redden.
Voor de gemeenschap van Matteüs moet dit traumatische gevolgen gehad hebben. Allerlei familiaire, religieuze, sociale en ook economische betrekkingen werden verbroken, juist als gevolg van de met diepe vreugde beleefde ervaring dat in Jezus van Nazaret de Messias gekomen was. ‘Een leugen’, volgens de Farizeeën, en zij wendden, zoals de hogepriesters in het verhaal van Matteüs 28, al hun macht aan om het verhaal van de christenen in diskrediet te brengen. Veel tegenmacht konden die daar niet tegenover stellen, alleen de bereidheid om voor hun verhaal te leven, hoe dan ook.
- Andere verhaalelementen
De evangelielezing van de paasnacht, Matteüs 28,1-10, overlapt in een paar verzen met die van de paasmaandag. Dat zijn de verzen 8 tot 10, precies waar het gaat over de ontmoeting van de vrouwen met de verrezen Jezus. Binnen enkele dagen komen deze vrouwen dus twee keer ter sprake, en krijgen zo een speciale nadruk. Zij zijn degenen die het voortouw moeten nemen in de verkondiging van de verrijzenis, ook degenen op wie Jezus zijn hoop stelt. Bang en tegelijk opgetogen waren ze bij het graf weggegaan. ‘Wees niet bang’, is het eerste wat Jezus zegt. Hij helpt hen hun gevoelens te zuiveren. Zo kunnen ogenschijnlijk kwetsbare getuigen – twee vrouwen hadden in die tijd niet veel juridische overtuigingskracht – de eerste apostelen worden van het geloof in de verrijzenis.
De engel aan het graf en Jezus iets verderop geven aan de vrouwen een ongeveer gelijkluidende opdracht: dat ze tegen de leerlingen moeten zeggen naar Galilea te gaan. Daar zullen ze Jezus ontmoeten. Jezus heeft het echter niet, zoals de engel, over ‘de leerlingen’, maar over ‘mijn broeders en zusters’. Dat klinkt anders en maakt alles een stuk gelijkwaardiger. De vrouwen zullen de leerlingen nu eenvoudiger gerust kunnen stellen en enthousiast kunnen maken voor het toch wel tegendraadse verhaal van Jezus’ verrijzenis.
Handelingen 2,14.22-32
Dit is een gedeelte uit ‘de pinkstertoespraak’ van Petrus. Lucas wilde met Handelingen, het tweede deel van zijn tweeluik, aangeven hoe de beweging van Jezus, geïnspireerd door de heilige Geest, onweerstaanbaar zich verspreidde in de wereld: van Jeruzalem tot aan Rome. Onweerstaanbaar, maar niet vanzelf en zeker niet zonder conflicten. Een van de centrale conflicten voor Lucas wordt hier door Petrus ter sprake gebracht. Jezus Messias is een bron van tweespalt tussen Joden en christenen (v. 23). Het is in de grond hetzelfde conflict als speelde in de gemeenschap van Matteüs.
Het is belangrijk om dat conflict niet te zien met de ogen van latere generaties, toen joden en christenen in geheel andere machtsverhoudingen tot elkaar stonden. De verhaallijn van de eerste twee hoofdstukken van Handelingen maakt het een en ander duidelijk over de betrekkelijke machteloosheid die de jonge christelijke gemeenschap ervoer.
In hoofdstuk 1 blijven de apostelen, wanneer Jezus ten hemel gevaren is, als verweesd achter, nog niet bij machte om naar buiten te treden en te getuigen dat Jezus de verwachte Messias is (v. 8). Het enige wat ze kunnen, is in beslotenheid samenkomen met broeders en zusters in het geloof. Onderwijl maken ze zich zorgen over een misschien niet al te belangrijke kwestie als de interne organisatie.
Pas als de groep van leerlingen tijdens het pinksterfeest de gave van de heilige Geest ontvangen heeft, vatten ze de moed om naar buiten te treden en zijn ze ook bij machte om werkelijk contact te maken met zeer uiteenlopende mensen (ze spreken in vele talen). Ze laten zich ook niet afschrikken door spottende opmerkingen. Een kleine, in zichzelf gekeerde, wat angstige groep neemt de vrijmoedigheid om voor zichzelf en zijn overtuigingen op te komen: ‘Niet wij, maar jullie hebben je vergist.’ Ze doen dit zodanig dat het conflict zich niet verscherpt, maar er juist toenadering ontstaat. In vers 37 wordt de reactie van de toehoorders beschreven: ze waren diep getroffen en vroegen: ‘Wat moeten we doen?’ Diezelfde dag breidde het aantal leerlingen zich uit met ongeveer drieduizend (v. 41).
Het pinksterverhaal is in Handelingen een eerste proeve van omgang met het in alle jonge christelijke gemeenschappen als nijpend en frustrerend ervaren conflict met de joodse broeders en zusters. Er zullen er nog vele volgen.
Zie: H.M.J. Janssen ofm Handelingen 1,1–6,7 ‘Petrus de verkondiger’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 60-73
Psalm 16
Deze psalm is voor de liturgie van paasmaandag gekozen omdat hij door Petrus wordt geciteerd in zijn toespraak in Handelingen 2. ‘Deze psalm gaat over de Messias’, zegt Petrus, ‘hij is degene die niet overgeleverd wordt aan het dodenrijk en die het graf niet zal zien.’
Behalve als een directe verwijzing naar Jezus valt de psalm ook goed te lezen vanuit het perspectief van een trouwe navolger van Christus. Dat gold ongetwijfeld voor de eerste lezers van Handelingen, die zich herkenden in de angstvallige terughoudendheid van het kleine groepje gelovigen voordat het de heilige Geest ontving op het Pinksterfeest, en in hun vertrouwen en vrijmoedigheid erna. De psalm ging ook over hen! Datzelfde geldt voor alle generaties van christenen na hen, tot op de dag van vandaag.
In zijn oorsprong is de psalm vermoedelijk van vóór de ballingschap, toen geloof in de ene zich nog gemakkelijk mengde met verering van andere goden (vv. 3-4). In de koningstijd was geloof in de ene en in zijn project van recht en gerechtigheid met Israël lang niet altijd onaangevochten, vaak een roeien tegen de stroom in. Maar, met een geloof dat verwantschap heeft met het verrijzenisgeloof van vele generaties later, zegt de psalmdichter: ‘Steeds houd ik de ene voor ogen, met hem aan mijn zijde wankel ik niet.’
Literatuur
Miguel Ángel Armada, ¿Cómo seguir a Jesús en tiempos de conflictos? Las comunidades eclesiales en Mateo, Buenos Aires 2011
K. Touwen, ‘Handelingen van de apostelen, Petrus, de eerste onder zijns gelijken’ en H.M.J. Janssen ofm, ‘Petrus in de Handelingen van de Apostelen (Hand. 1,1–6,7), Petrus de verkondiger’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 52-73
César Moya, ‘Comunidad del Espíritu – Comunidad de conflictos, relectura de los conflictos en Hechos a partir de la teoría de los conflictos’, in: RIBLA 72 (2012) p. 87-106
Pablo Richard, El movimiento de Jesús antes de la Iglesia, una interpretación liberadora de los Hechos de los Apóstoles, San José 1998
Wim Weren, Belichting van het bijbelboek Matteüs, ’s-Hertogenbosch – Brugge 1994
Preekvoorbeeld
‘Wees niet bang. Keer je om, weg van het graf en ga vol blijdschap aan de broeders vertellen dat Hij verrezen is. Ga naar Galilea, daar zullen ze Mij zien.’
Paasmaandag: Na de jubel van de Paasnacht en Paasmorgen dringt de werkelijkheid van de gewone wereld zich weer aan ons op. Die gewone wereld vindt Pasen toch wel een erg onwaarschijnlijk verhaal. ‘Het zal wel grafroof geweest zijn’ zoemt al eeuwen door de lucht. Gek genoeg gaat ook het andere verhaal ‘Hij is verrezen en in Galilea verschenen aan zijn leerlingen’ onstuitbaar verder.
Wij zijn de eersten niet die verlegen lijken met het verhaal van de Verrijzenis; wij zijn de eersten niet, die tegenspraak ondervinden, soms ook uit ons eigen hart. Boeiend is het om te zien hoe al vanaf de eerste Paasmorgen verhaal en tegenverhaal samen opgaan.
Aan de vooravond zijn manhaftige soldaten geposteerd op de begraafplaats. Hun taak? De wacht houden bij een graf! Een lichte grijns ontglipt me bij zoveel moed: ‘Bewaak dit voorbije leven, bewaak de verleden tijd!’
In de vroege ochtendschemer haasten zich treurende vrouwen, verblind van tranen, naar hetzelfde graf. Ook zij, in treurende liefde, richten zich op wat voorbij is, de verleden tijd.
Zien we hier niet die kleine eerste christelijke gemeente, stom geslagen nu hun Heer dood is en de leiders gevlucht? Hun rest slechts de machteloze daad van ‘de laatste eer’. Machteloos lijken ze te staan tegenover het samenspannen van de politieke en godsdienstige machthebbers, die koste wat het kost (en het mag wat kosten) de status quo, de ‘maatschappelijke rust en orde’ willen bewaren.
Maar dan worden beiden opgeschrikt. Uit Gods heilig licht breekt als een bliksemschicht Gods andere orde binnen. Onze wereld staat op z’n kop. Want waar blijven we, als de enige zekerheid van ons bestaan ‘dood gaan we allemaal’ en ‘dood is dood’ opengebroken wordt? Dat is om bang van te worden. De manmoedige soldaten verstijven van doodsangst.
Ook de vrouwen worden door angst en ontzag bevangen, maar zij worden uit hun schrik opgewekt door de boodschapper van Godswege. Omgekeerd worden ze op weg gezet, weg van het graf naar de leerlingen toe om het evangelie, de goede boodschap van de verrijzenis van de Heer, te vertellen.
Beide partijen rennen terug naar Jeruzalem. De bange soldaten om hun opdrachtgevers het enge verhaal te vertellen dat Gods licht heeft ingegrepen. Maar vasthoudend en halsstarrig laat de status quo zich niet ontzetten. ‘Vertel maar een ander verhaal, alsof je hebt liggen slapen.’
De vrouwen: hun schrik is omgeslagen in blijdschap, hun betraande ogen nu gevuld met stralend licht en in dat licht zien zij hun Heer. Niet langer bang gaan zij aan ‘de broeders en zusters’ melden naar Galilea te gaan, want daar zullen we hem zien.
Zo circuleren er sindsdien twee verhalen. Het verhaal van de gewone wereld, het eeuwige verhaal van schrik en doodsangst. Een verhaal waarin alles bij het oude blijft en wereldlijke en godsdienstige leiders er alles voor over hebben om het zo te laten. En een verhaal van hoop, dat onze wereld anders kan en dat in Jezus de Heer op Paasmorgen al een begin van die verandering is ingezet.
In welk verhaal zitten wij? Eerlijk gezegd denk ik in alle twee. Op maandag en de rest van de week lijkt het verhaal van alledag, van dood is dood, de overhand te hebben. Maar gelukkig is er ook zondag, de wekelijkse paasdag. Dan komen we als broeders en zusters samen en vertellen het andere verhaal: vertellen we elkaar steeds weer dat God een woord van leven heeft gesproken, een woord van deze wereld anders. Zo komen we angst en moedeloosheid te boven.
Let wel, dat verhaal vindt in eerste instantie geen gehoor in Jeruzalem, het centrum van de macht en de oude orde. Dat verhaal laat zich het eerst zien in Galilea, smadelijk het ‘Galilea der heidenen’ genoemd, het achtergebleven land van de kansarmen. Daar laat Jezus zich zien, en om hem te ontmoeten, moet je daar heen.
Als het aan ons ligt, lijkt het verhaal van alledag het te winnen. Het verhaal van alles is zoals het is en denk maar niet dat het ooit verandert.
Maar in de marge en vanuit de marge is er ook steeds een groep mensen samengekomen, verre achterkleinkinderen van vrouwen en mannen van toen, zusters en broeders bij wie licht straalt in de ogen. Zij laten zich het verhaal van hoop niet afnemen, Gods eigen Geest lijkt hen daartoe aan te vuren.
Denk niet, dat de eerst christenen het makkelijk hadden. Het waren gewone, al te gewone mensen. Het was ‘volk uit Galilea’ niet de rijken uit Rome of Jeruzalem. Ze hadden het nodig om samen te komen, om daar het goede nieuws te horen. Ze hadden het nodig om steeds weer in eigen tijd en taal het verhaal van Gods aardbeving in onze wanorde aan elkaar te vertellen: De dood heeft niet het laatste woord, God laat ons en onze wereld niet naar de dood en de vernieling gaan. Het kan anders!
Om dat verhaal niet te laten verstommen, hebben ook wij denk ik die kring van broeders en zusters nodig. Om in de wereld van alledag niet te verstijven van doodsangst of in slaap gesust te worden, hebben we het licht van de zondag, van Pasen nodig.
Ja we leven een hele week van maandag tot zaterdag in een wereld van alledag, maar op zondag horen we steeds weer dat niet ‘alledag’ het laatste en enige verhaal is. Onweerstaanbaar gloeit in de kring van de hoopvollen het verhaal van Gods Paaslicht door, de bemoediging ‘wees niet bang, God laat ons niet over aan het dodenrijk.’ Laten we bidden dat dat licht in ons en in onze gemeenschap mag blijven schijnen en zo verder, om de wereld hoop en moed te geven. ‘Wees niet bang.’
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen