- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 402.58 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
5 januari 2020
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen voor deze zondag zijn alle gegroepeerd rondom de evangelietekst over de hulde die de Wijzen uit het Oosten komen brengen aan de pasgeboren Christus. We beginnen onze bespreking dan ook met deze passage en kijken vervolgens naar het onderlinge verband samen met de andere teksten.
Matteüs 2,1-12
Het alom bekende verhaal over de Wijzen uit het Oosten, in de volksmond nog steeds Driekoningen genoemd, blijkt bij nader inzien ingebed in een ingenieus vlechtwerk van citaten en verwijzingen naar het Eerste Testament. Alle zijn er op gericht om duidelijk te maken, waarom we hier van doen hebben met ‘de pasgeboren Koning der Joden’ (v. 2), met de Immanuël, wat betekent: God met ons (Mat. 1,23). Daarop doelt dan ook de liturgische naam voor dit feest: de Openbaring des Heren.
Met de vraag van de wijzen uit het Oosten naar deze pasgeboren koning is tegelijk ook een levensgroot conflict geboren. Er ís immers al een koning. En dat is Herodes (v. 1). Die raakt verontrust en met hem heel Jeruzalem (v. 3). Dat Jezus desondanks de ware en beoogde koning is, wordt van meet af aan duidelijk gemaakt, stap voor stap. Met het verschijnen van de ster (v. 2) worden beelden opgeroepen uit lang vervlogen tijden, toen Bileam de spreuk aanhief:
Ik zie hem, maar niet nu,
ik schouw hem, maar niet van nabij;
een ster gaat op uit Jakob,
een scepter rijst op uit Israël
en verbrijzelt Moabs slapen
en verplettert alle zonen van Set.
(Num. 24,17)
Herodes’ verontrusting wordt nu begrijpelijk, en die van Jeruzalem ook. Er gaat dreiging uit van die ster. Maar blijkbaar is nu, merkwaardigerwijs, ook duidelijk, dat het hierbij om de Christus gaat, want zo wordt de vraag voorgelegd aan de hogepriesters en schriftgeleerden: ‘Waar moet de Christus geboren worden’ (v. 4)? Het antwoord komt van de profeet Micha: ‘te Betlehem in Judea’ (v. 5).
Wat er nu volgt is een pareltje van bijbelse compositiekunst. Zeer geraffineerd wordt een passage uit de profeet Micha (Mi. 5,1-4) vervlochten met een passage uit het boek Genesis (Gen. 49,8vv), terwijl op de achtergrond de spreuk van Bileam blijft doorklinken. De namen van Betlehem en Juda en de verwijzingen naar scepter en ster spelen in deze citaten een belangrijke rol. Ze verwijzen telkens weer naar die ene leidsman en herder van Israël bij uitstek: David (vgl. 1 Sam. 16,1-13). Jezus nu wordt vanaf de eerste regel van het evangelie in diens lijn geplaatst: zoon van David, zoon van Abraham (Mat. 1,1.6). Hoe belangrijk dat voor Matteüs is, blijkt onder andere ook uit de tekenwaarde van het getal 14 aan het einde van het geslachtsregister van Jezus. Die tekenwaarde staat voor de naam ‘David’. En die naam betekent ‘Geliefde’ (Mat. 1,17; vgl. 3,17!; vgl. 1 Sam. 16,12).
Met de figuur van David zo nadrukkelijk op de achtergrond, kan de spanning tussen Herodes en de ‘pasgeboren koning’ nog duidelijker geplaatst worden. Immers, in het eerste boek Samuël was Saul nog volop als koning in functie toen hij uit Gods genade viel, en Samuël, op bevel van God, David tot nieuwe koning moest zalven. De ziekelijk jaloerse moordlust van Saul, die daarop volgde en er op gericht was David te doden, neemt de resterende helft van het eerste boek Samuël volledig in beslag. Dat Herodes’ moordplannen hiervoor niet onder doen, blijkt eveneens uit het vervolg: de kindermoord in Betlehem (Mat. 2,13-18). Met een eveneens nadrukkelijk zinspelen op de kindermoord eertijds in Egypte en de ontsnapping toen van Mozes aan een gewisse dood onder de hand van Farao (Mat. 2,13-23; vgl. Ex. 1,8–2,10; Ex. 4,22).
Matteüs markeert hier aan het begin van zijn evangelie meteen al het karakter van het koningschap van Jezus. Het is een bedreigd koningschap. Het is het begin van een programma, dat volledig in het teken staat van het Koninkrijk der hemelen (Mat. 3,2; 4,17). Het is een koning, die dienstbaar is aan de minsten der zijnen (Mat. 25,34vv). Een koning, gezeten op een ezel, die de inwoners van Jeruzalem, op het hoogtepunt van zijn ‘macht’, enthousiast binnenhalen, nadrukkelijk als Zoon van David (Mat. 21,9). Om hem vervolgens, bij het vertoon van brute overmacht, weer te laten vallen en uit te wisselen tegen een ander, Barabbas, wiens naam betekent: ‘Zoon van de Vader’ (Mat. 27,11vv). De titel van de pasgeborene wordt de beschuldiging die aan het einde van het evangelie boven zijn hoofd aan het kruis gespijkerd wordt: dit is de koning van de Joden (Mat. 27,37).
Jesaja 60,1-6
Sta op, worde licht, ja het komt: jouw licht
en de heerlijkheid van Adonai: over jou rijst ze op!
(v. 1)
In het Hebreeuws lezen we hier tot twee maal toe ‘licht’, niet ‘zon’. Ook de naam van Jeruzalem wordt in de Hebreeuwse tekst niet genoemd, hoewel deze profetische oproep natuurlijk wel tot Jeruzalem gericht is: ‘Word zelf licht dwars tegen de duisternis in! Gods licht komt over jou!’ Scheppingstaal bij uitstek (vgl. Gen. 1,1-5). Dat is een perspectief waarin ook de volkeren delen (v. 3). Het perspectief dat aan het begin van het boek Jesaja eveneens in een visioen wordt uitgedrukt:
Komt, laten wij opgaan naar de berg van Adonai,
naar het huis van de God Jakobs,
opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen
en opdat wij zijn paden bewandelen.
Want uit Sion zal Tora uitgaan
en het woord van Adonai uit Jeruzalem...
(Jes. 2,2-4 = Mi. 4,1-5; vgl. Jes. 60,5.9-16)
Zo wordt in het boek Jesaja één grote spanningsboog getrokken vanaf het begin naar het einde, van visioen naar visioen. Ook het Jeruzalem van Herodes heeft dus niets te vrezen. Integendeel. Het zou zelfs beter moeten weten...
Het Licht dat opgaat over Jeruzalem vinden we in het evangelie weerspiegeld in de Ster, die de Wijzen hebben gezien en die tot staan komt boven Betlehem. Als representant van de volkeren trekken ook de Wijzen op naar Jeruzalem om hulde te brengen en hun gaven aan te bieden. En wel aan de pasgeboren Koning. Want bij Matteüs vindt er een perspectiefwissel plaats. Garant voor het rijk van vrede en gerechtigheid, voor Tora, staat immers deze pasgeborene, zoals het een ware Koning betaamt (vgl. Jes. 7,13vv; 9,5v).
Psalm 72 en Efeziërs 3,2-3a.5-6
In Psalm 72 komen alle lezingen voor dit feest mooi in elkaars verlengde te liggen. De psalm laat namelijk zich lezen als de laatste bede van David voor de nieuwe koning, voor Salomo. Diens naam alleen al staat garant voor vrede en gerechtigheid. De beden van David kunnen hier dan ook gerust een einde nemen (vgl. de toevoeging volgend op de doxologie aan het einde van het tweede Boek van de Psalmen, na psalm 72).
Deze psalm is een bede die ver over de concrete figuur van Salomo heen reikt. Het gaat om het profiel van de ware Koning. Diens programma is duidelijk:
De arme die steun vraagt zal hij bevrijden,
de ongelukkige zonder hulp.
Hij zal zich ontfermen over misdeelden,
Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden,
hun bloed zal kostbaar zijn in zijn ogen.
(v. 13-14; vgl. Mat. 25,31-46)
Hier in deze psalm zijn het eveneens koningen, nu van Tarsis en de kustlanden en van Saba en Seba, die de ware Koning geschenken komen brengen (vgl. Jes. 60,9-16). Ook hen vinden we bij Matteüs weerspiegeld in de Wijzen als representant van alle volken. Want, zoals ook Paulus getuigt in zijn brief aan de Efeziërs, ook ‘de heidenen zijn mede erfgenamen in Jezus Christus’ van het Vrederijk Gods. Dat is de boodschap van het Evangelie’ (Ef. 3,6).
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Preekvoorbeeld
Driekoningen
Vandaag vieren we het feest van Drie Koningen of wel de Openbaring des Heren. God openbaart zich aan heel de wereld.
Uit hoeveel verschillende landen zijn wij hier in deze viering bijeen? Soms is dat een indrukwekkend aantal: Indonesië, Filipijnen, Vietnam, Polen Hongarije Italië, Egypte, Suriname en de Antillen…
Als je naar de kerststal kijkt, zie je drie koningen. In het verleden hebben mensen namen gegeven aan de koningen: Caspar, Melchior en Baltasar.
Caspar stond voor de bewoners rond de Kaspische zee. Hij vertegtenwoordigt het Europese vaste land. Melchior betekent ‘koning van het licht’. Hij was de koning uit het zuiden waar de zon altijd scheen. Vandaar zijn donkere huidskleur. Baltasar was de koning uit het oosten. Baltasar stamt van Bels-asser. Het was een van de bekendste koningen uit het Semitische rijk. Hij heeft een oosterse gelaatsuitdrukking.
De drie koningen vertegenwoordigen alle drie de toenmalig bekende continenten. Het betekent dat rond Jezus de hele wereld samen komt.
Als je naar de klassieke beelden van de kerststal kijkt, zijn ook alle leeftijden vertegenwoordigd. Caspar is de oudste, hij stamt uit het meest bekende dus oudste gebied.
Baltasar is van middelbare leeftijd en Melchior, de donkere koning, is de jongste omdat dat continent relatief nieuw en jong was.
Als we kijken wat de koningen bij zich hebben dan zie je dat Caspar goud bij zich heeft. Hij geeft het aan Jezus om daarmee uit te drukken dat Jezus een koninklijke status heeft. Baltasar heeft mirre bij zich. Het is een zalf waarmee men mensen mooi maakt, maar ook de doden worden ermee gezalfd. Hij geeft het aan Jezus om aan te geven hoe zijn leven zal verlopen. Melchior heeft wierook bij zich. Wierook is de verbinding tussen hemel en aarde. Hij geeft het aan Jezus om aan te geven dat Jezus de verbinding is tussen God en mensen.
Samengevat: Heel de wereld komt rondom Jezus samen. Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd. De gaven zijn een teken welk leven Jezus zou leiden.
Maar wat betekent dit voor ons?
De Wijzen hebben de gaven aan Jezus gegeven, maar Jezus zou Jezus niet zijn als hij die gaven niet doorgeeft aan ons. Veronderstel dat wij bij Jezus zouden komen. De gaven goud wierook en mirre liggen aan zijn voeten en Jezus zegt: ‘Je mag er een meenemen de wereld in’. Welke zou je dan uitkiezen? Neem je goud mee, wierook of mirre?
Ik loop de gaven langs, want ze staan ergens voor.
De gave van Caspar is goud.
Goud is een symbool. Wij hebben goud in onze handen. Goud is de gave van mensen die in staat zijn het gewone te veranderen in goud. Het is de gave die het beste in mensen naar boven haalt.
Kinderen zijn goud waard. Een leerkracht die werkte met moeilijke kinderen zei: we hebben goud in onze handen maar het is soms zo moeilijk om het te zien. Hij voegde er aan toe: het meest erge is als we kinderen afschrijven.
De lucht die we ademen is goud waard. Ik weet niet of u het wel eens benauwd heeft gehad. Maar de lucht in onze longen betekent leven. Wees zuinig op de lucht houd die zuiver.
Onze talenten die we bij onze geboorte hebben gekregen zijn goud waard. In het evangelie is een talent een baar goud – doe er wat mee, vermenigvuldig het, wees niet bang en stop het niet in de grond.
Caspar heeft een ster gezien, een ster die een diep verlangen uitdrukt, en hij biedt Jezus goud aan. Hij zegt: Ik hoop dat jij de wereld in goud verandert, en dat ik je daarbij mag helpen. Hij geeft als het ware zich zelf in de vorm van goud. Een mooiere nieuwjaarswens kan hij niet geven.
De gave van Baltasar is mirre.
Mirre is balsem voor de ziel. Vriendelijkheid is balsem, iemand die voor je gaat is balsem, een waarderend woord en gekend worden is balsem voor de ziel. Het is zo gewoon maar het is tegelijk bijzonder.
Een diaconale werkgroep heeft een project opgezet rond kwetsbare mensen. Het project heet ‘Doe ik er toe?’ Ze hebben mensen geïnterviewd rond de vraag: ‘Doe ik er toe?’ Er waren mensen bij die het financieel erg moeilijk hebben. We kunnen hun situatie niet of nauwelijks veranderen maar de gesprekken waren balsem voor de ziel. Een van de reacties was: Eindelijk iemand waar ik mijn verhaal kwijt kan, eindelijk iemand die luistert, eindelijk iemand die doorvraagt en meeleeft.
Het is balsem voor de ziel. Baltasar biedt Jezus mirre aan. Hij zegt eigenlijk: ‘Ik hoop dat jij, Jezus, ons voorgaat op de weg, zodat we elkaar kunnen zalven en tot zegen kunnen zijn. Een mooiere nieuwjaarswens kunnen we elkaar niet geven.
De gave van Melchior is wierook.
Wierook is het lijntje tussen hemel en aarde. Het staat voor spiritualiteit. Het zit in ieder van ons. God heeft ons een heel diep weten geschonken. Wij noemen dat geweten. Maar ons diepe weten wordt vaak overschaduwd door lawaai, door drukte, door glamour en glitter, door zorgen van alle dag. Achteraf zeggen we soms: had ik het maar geweten, had ik maar geluisterd naar mijn diepe weten.
Ik heb een workshop meegemaakt waarin iemand ‘de stem van het geweten’ speelde. Ze ging op een stoel zitten en zei: ‘Ik ben de stem van je geweten.’ De anderen zaten er in een kring omheen en mochten vragen stellen.
De volgende vragen en antwoorden spreken boekdelen. Er werd gevraagd: Waarom horen we je niet? Omdat je niet luistert. Waarom spreek je niet harder? Ik ben alleen te horen in de stilte. Hoe weet ik dat je de waarheid spreekt? Als ik spreek komt er vrede in je hart en weet je wat je moet doen.
Melchior biedt Jezus wierook aan… het is een verlangen om de stem van God te horen en antwoorden te vinden op vragen en zorgen van alle dag. Luisteren in de stilte en de vrede die je overkomt... een mooiere nieuwjaarswens kunnen we elkaar niet toewensen.
Er staat geschreven dat de koningen langs een andere weg naar huis gingen. Dat wil zeggen: ze waren andere mensen geworden.
Goud in onze handen
Balsem voor de ziel
Wierook als teken van God met ons.
Veronderstel dat we bij de kribbe staan en Maria en Jozef zeggen tegen ons: je mag een gave meenemen de wereld in welke zou je dan kiezen: goud, wierook of mirre?
Laten we er even over nadenken voor we ons geloof uitzingen
Bij de vredeswens
Laten we elkaar vrede wensen met de gave die we gekozen hebben. Ik wens je…..goud, wierook of mirre toe.
Bij de zegenwens
Wat heb je deze week in de aanbieding: goud wierook of mirre?
Laten we het met elkaar delen bij het genot van een kopje koffie of thee.
inleiding drs. Jo Beckers
preekvoorbeeld Hans Boerkamp