- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 205.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
2 februari 2020
Opdracht van de Heer (Maria Lichtmis)
Lezingen: Mal. 3,1-4; Ps. 24; Hebr. 2,14-18; Luc. 2,22-(32)40 (A-jaar)
Inleiding
Voor het feest van 2 februari waarvoor deze lezingen bestemd zijn, zijn in de loop der eeuwen verschillende benamingen gebruikt. De meest populaire is in het westerse christendom Maria Lichtmis. Deze aanduiding verwijst naar de lichtprocessie die op die dag al in de zevende eeuw na Christus in Rome werd gehouden (misschien ter vervanging van een vóórchristelijke processie). In westerse liturgische bronnen heette het feest tot aan het Tweede Vaticaans Concilie ‘Reiniging van Maria’. In de oosterse kerken was de benaming ‘Ontmoeting’ (Grieks: hypapantè) gangbaar, waarmee gedoeld werd op de ontmoeting tussen de grijsaard Simeon – maar ook de gelovigen – en Jezus. In de Anglicaanse en Lutherse tradities had men een voorkeur voor ‘Opdracht van de Heer in de Tempel’. Die benaming is overgenomen door het Romeinse Missaal van 1970.
Lucas 2,22-40
De laatste drie aanduidingen zijn rechtstreeks ontleend aan de evangelielezing uit Lucas. Ze maken duidelijk dat deze vanuit verschillende invalshoeken is gelezen en gelezen kan worden: vanuit het perspectief van Maria die nadat ze een kind ter wereld had gebracht, net als andere joodse vrouwen, gereinigd moest worden; vanuit dat van Simeon die Christus ontmoette of vanuit dat van Jezus’ ouders die hun kind ‘opdragen’ aan God. Dat roept de vraag op: welke lijn is er in de tekst zelf te ontdekken?
Allereerst valt op dat Lucas als enige van de evangelisten benadrukt dat de ouders van Jezus alle rituele gewoonten volgen die volgens de Wet van Mozes na de geboorte van een kind gangbaar waren. In vers 21 – dat aan de evangelielezing van vandaag voorafgaat – was al gezegd dat Jezus net als alle Joden op de achtste dag besneden was. Hier wordt naar drie andere joodse gebruiken verwezen. Maria moet, net als andere joodse moeders, voordat ze het heiligdom – de tempel – binnen mag gaan, ‘gereinigd’ worden (Lev. 12,1-6). Dit gebruik vindt zijn oorsprong in de gedachte dat moeders die een kind ter wereld brengen, cultisch onrein zijn geworden door het geboortebloed (merkwaardig is alleen dat er gesproken wordt over ‘hun’ verontreiniging wat veronderstelt dat ook het kind nog onrein is!). Tegelijkertijd wordt gezinspeeld op de verplichting om elk eerstgeboren kind ‘los te kopen’ (Ex. 13,12vv). De oorsprong van dit gebruik is moeilijk te achterhalen, maar in het boek Exodus wordt het beschouwd als een herinnering aan de uittocht uit Egypte waarbij alle eerstgeboren zonen van Israël gered waren. Het betekent tegelijkertijd ook dat het kind aan God wordt toegewijd (vgl. 1 Sam. 21vv).
Waarom verwijst Lucas zo uitdrukkelijk naar deze joodse gebruiken? Het zal zeker niet zijn bedoeling zijn geweest om ze voor te schrijven aan christenen, al was het maar omdat deze rituelen alleen konden worden uitgevoerd in de tempel en deze in de tijd waarin Lucas zijn evangelie schreef, al was verwoest. De ‘reiniging van Maria’ kan ook niet dienen als argument voor het ritueel van de zogenaamde ‘kerkgang van de vrouw’ dat in de rooms-katholieke kerk tot aan het Tweede Vaticaans Concilie heeft bestaan en dat inhield dat de moeder die een kind had gebaard, veertig dagen naar de geboorte ‘gereinigd’ moest worden (dat was natuurlijk ook de reden waarom de benaming ‘reiniging van Maria’ als aanduiding van het feest lange tijd zo populair is geweest). Wat Lucas als evangelist die voor christenen met een niet-joodse achtergrond schreef, vooral wilde benadrukken was dat Jezus volop joods was: hij was volgens de joodse traditie opgegroeid en had een nauwe band met de tempel. Voor christenen met een joodse achtergrond zal dat vanzelfsprekend zijn geweest, maar het kon geen kwaad christenen met een niet-joodse achtergrond daar nog eens aan te herinneren. Het betekende tegelijkertijd ook nog iets anders: het was allemaal begonnen in de tempel.
Maar wat begon er in de tempel? Twee hoogbejaarde mensen, een joodse man en een joodse vrouw stonden open voor wat er gebeurde. Dat had te maken met hun wijze van leven: Simeon was rechtvaardig en vroom. Hanna vastte en bad. Beiden waren hoogbejaard en hadden op het eerste gezicht weinig meer van de toekomst te verwachten, maar ze stonden desondanks open voor wat er op hen toe zou komen. Ze leefden nog steeds in de verwachting van de komst van de Messias. En zij herkenden hem in het kind dat veertig dagen oud was en zojuist alle joodse geboorterituelen had ondergaan. En ze begrepen dat hij het licht van alle volkeren – ook de niet-joodse – zou worden. Simeon zingt de korte hymne, bekend als het Nunc dimittis (Laat nu, Heer, uw dienaar gaan), die een vast onderdeel zou worden van de completen, het liturgische avondgebed van de Kerk: hij kon nu in vrede en vertrouwen heengaan (zoals christenen die de dag afsluiten zich in vertrouwen en met een gerust hart kunnen overgeven aan de slaap).
Maar het verhaal dat in zo’n positieve teneur begint, krijgt vrij snel een dramatische wending die aan het feest van 2 februari een ambivalent karakter verleent. De Messias zal niet alleen het licht van de heidenen zijn en het joodse volk tot eer strekken maar hij zal ook een bron en een teken van tegenspraak vormen. Voor de moeder van het pasgeboren kind zal dat een uiterst pijnlijke ervaring zijn: zij zal als door een zwaard worden doorstoken. Tekenend is ook het laatste gedeelte van vers 38: Hanna sprak met velen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem. Toen Lucas zijn evangelie op schrift stelde, was duidelijk geworden hoe het met die tempel zou gaan: ze lag in puin. Het doet haast ironisch of zelfs cynisch aan. De messiaanse verwachting zou in vervulling gaan, maar op een heel andere manier dan velen hoopten en verwachtten.
Maleachi 3,1-4
Sinds de vroege Middeleeuwen is het evangelie van 2 februari gecombineerd met de passage uit het boek Maleachi die ook nu nog als de eerste lezing functioneert. In dat boek is een profeet aan het woord die felle kritiek uit op de tempelcultus en de priesters die daar dienst doen. God zegt via de profeet: Ik zal mijn bode, dat wil zeggen mijn engel (Hebreeuws: Maleachi) sturen om het heiligdom te zuiveren. En als die zijn werk heeft gedaan, kunnen er weer offers aan God worden gebracht die bij God in de smaak vallen. Het is duidelijk waarom juist deze passage is gekozen voor het feest van 2 februari. Men herkende in de engel Jezus die als pasgeboren kind de tempel bezoekt. Er dreigt echter wel een valkuil die men in het verleden zeker niet altijd vermeden zal hebben. Die bestaat er in dat een tegenstelling wordt gecreëerd tussen de oudtestamentische profeet en Jezus. Van zo’n tegenstelling kan echter geen sprake zijn: beiden willen dat er in de tempel eredienst aan God wordt gebracht, zoals die door de Wet van Mozes bedoeld was. En dat stuit op verzet, onder joden en niet-joden.
Hebreeën 2,14-18
De lezing uit de Hebreeënbrief is pas in 1970 toegevoegd. Ook hier is een link met de tempelcultus maar deze loopt via het lijden van Christus. De gedachte is dat Jezus door zijn lijden op een heel bijzondere manier invulling heeft gegeven aan het hogepriesterschap en door in alles solidair te zijn geworden met de nakomelingen van Abraham – die net als Abraham tot geloof waren gekomen – verzoening heeft bewerkt.
De evangelielezing die een centrale plaats inneemt op het feest van 2 februari, biedt aanknopingspunten voor verschillende interpretaties en benamingen voor het feest. Maar misschien is, alles bij elkaar genomen, ‘Opdracht in de tempel’ inderdaad de meest adequate aanduiding.
Preekvoorbeeld
Een licht dat voor de heidenen straalt
De glorie van Israël uw volk.
Zo zingt de oude Simeon.
De heidenen, dat zijn wij, die niet tot het Joodse volk behoren. Het licht dat wij op deze dag van Lichtmis vieren is het kind Jezus, dat door zijn ouders op de veertigste dag na de geboorte in de tempel wordt binnengebracht; ‘volgens het voorschrift van de wet des Heren’, zegt de lezing.
Een licht dat voor de heidenen straalt
De glorie van Israël uw volk.
Elke dag wordt dat wereldwijd herhaald in het avondgebed van de kerk. Dit Licht wordt eerst in de kerstnacht geopenbaard aan de herders, dan aan de wijzen uit het Oosten, nu in de tempel, de woonplaats van God, aan Simeon en Anna. Zij vertolken de eeuwenlange verwachting van het volk. Hij die de glorie van Israël is, is tegelijk het licht dat voor de heidenen straalt. Hij vervult de roeping van Israël, de reden van zijn uitverkiezing: licht te zijn voor alle mensen. En hier ligt meteen ook het drama, het zwaard, dat ook het hart van de moeder zal doorboren.
Maar deze schaduw is niet de sfeer van dit feest. Lichtmis is een feest van licht.
Bij deze viering is er een lichtprocessie, met de ouders en de kinderen, die in het voorbije jaar geboren zijn of die dit jaar hun communie doen. Onze kleine lichten sluiten aan bij het Licht dat Jezus is. Als dank voor het geschenk dat we ontvangen in onze kinderen en als een gebed voor hun toekomst.
Lichtmis is een volkse naam. In de kerkliturgie heet het feest: De opdracht van de Heer. Met die opdracht van hun kind vervullen Jozef en Maria de wet van Mozes om veertig dagen na de geboorte hun eerstgeborene aan God op te dragen. In de oude bijbelse betekenis is dat een daad van erkenning dat God de eerste is. Bij de geboorte van elk kind kan deze ervaring ouders overkomen: hoezeer hun kind een onverdiend geschenk is, al kan het ons meer kosten dan twee duiven; een geschenk, dat onverwacht anders en zichzelf is, ook al hebben we alles mooi gepland en voorzien. Een geschenk ontvang je, het is geen prestatie. Er zijn geen geschikte woorden om uit te drukken wat een vader en een moeder beleven, als zij zitten te kijken naar hun kind. Dan is het gebaar van de opdracht en de zegen die aan het kind gegeven wordt, een uitdrukking van wat ons te boven gaat en toch ten diepste bij ons hoort.
Misschien kan een kunstenaar, een dichter of een schilder iets oproepen van dit geheim.
Rembrandt probeerde het meerdere keren. Centraal staat dan de oude Simeon met het kind in zijn armen. Denk aan de vader en de moeder, de peter en de meter bij de doop van een kind. Simeon staat met het kind in een bolster van licht. De ouders en de profetes Anna staan er omheen, bij Rembrandt ontbreken ze soms of staan ze al half in de schaduw. Want hier wordt de diepere betekenis van dit kind en van dit feest uitgesproken door Simeon. ‘Het licht dat voor alle heidenen straalt, de glorie van Israël, uw volk’. Hier staat geen oude man, die zich stilaan afkeert van de wereld en de gang van zaken, geen oude vrouw, die in het verleden gaat leven. Simeon is een rechtvaardige en vrome, zegt het evangelie, die de vertroosting van Israël verwacht en op wie de heilige Geest rust. Hij vertegenwoordigt heel het verlangen van het oude Godsvolk, dat God een redder zal zenden om het te verlossen. Door de Geest is hem geopenbaard dat hij niet zal sterven voor hij deze Messias, deze gezalfde van de Heer gezien heeft. En Anna is een vierentachtigjarige profetes, die spreekt over de jongen tot allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachten.
Helemaal levend vanuit het oude verlangen dat hem voorafgaat, staat Simeon, kijkend naar dit kind, helemaal gekeerd naar de toekomst. De vervulling van de belofte mag tegelijk de vervulling zijn van zijn leven: ‘Laat nu uw dienaar, Heer, naar uw woord in vrede gaan. Mijn ogen hebben thans het heil aanschouwd, dat gij bereid hebt voor alle volken.’
Ook voor ons mag het lied van Simeon een lied van vervulling, dank en vreugde zijn.
De opdracht in de tempel hoort bij de blijde mysteries van de rozenkrans, maar door het verdere verhaal is het ook de eerste van de zeven smarten van Maria geworden. Na zijn zegen zegt Simeon tot Maria: ‘Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt… en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.’
Wat ouders zelf met hun kinderen kunnen meemaken, ondanks alle hoge dromen en mooie verwachtingen, voorspelt Simeon hier over dit kind. Het doet niks af van zijn eerste lofzang: Jezus zal de roeping van Israël om licht te zijn voor alle volken vervullen, maar het zal gaan via zijn lijden en dood. En zijn optreden zal verdeeldheid zaaien tussen hen die hem erkennen als de beloofde Messias en hen die hem verwerpen. Het evangelie van deze dag loopt vooruit op het verdere verhaal van Jezus en op de latere ervaring van de jonge kerk. Het zwaard dat Maria’s hart doorboort is niet enkel het lijden dat een moeder (en een vader) kan treffen in een kind, maar het is het zwaard dat de Joodse gemeenschappen en gezinnen heeft verdeeld, later verworden tot een soms dodelijke verdeeldheid tussen christenen en joden.
Naast alle vreugde en deugd die wij op dit feest van Lichtmis mogen vieren en beleven met onze kinderen, stelt het evangelie ons voor een keuze, die als een zwaard ons eigen hart kan doorklieven: kiezen wij voor de weg van Jezus, die een licht wil zijn voor alle volken, die aan armen een blijde boodschap brengt, die de scheidingsmuren tussen mensen en volkeren slecht, die een man van vrede wil zijn? Of kiezen wij voor de duistere machten van deze wereld, die willen heersen in plaats van te dienen, die eigenbelang en groepsbelang voorop stellen boven het belang van de ander?
De zegen van Lichtmis is een belofte, zoals Abraham die kreeg bij zijn roeping: ‘In u zullen alle volken gezegend worden.’
inleiding prof. dr. Gerard Rouwhorst
preekvoorbeeld Daniël De Rycke ofm