- Versie
- Downloaden 11
- Bestandsgrootte 381.36 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
3 januari 2010
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (C-jaar)
Inleiding
Op 6 januari (of de zondag daar dichtbij) wordt Matteüs 2 gelezen, het verhaal van de magiërs uit het oosten. De andere lezingen van deze zondag, Jesaja 60 en het epistel, en ook de psalm, geven dat verhaal kleur en betekenis. Zo werden de magiërs koningen.
Profetenlezing
Jesaja 60 stamt uit de periode na de ballingschap en bezingt de toekomst van Jeruzalem. Verlicht door de verschijning van de Enige is ze zelf een licht voor de volken. De ballingschap is voorbij en de vernedering van Jeruzalem slaat om in verering door de volken van de God van Israël. Beelden die we wellicht kennen uit de Apokalyps stammen uit deze profetische droom (vgl. b.v. Jes. 60,11 en 19 met Apok. 21,25 en 22,5). Hoopvolle woorden uit een grauwe tijd van moeizaam herstel.
Deze grootse verwachting voor Jeruzalem wordt door de kerkelijke traditie herkend in het verhaal van Matteüs over de Messias, geboren in Betlehem. Verbindende motieven zijn het licht en de komst van koningen en volken.
Psalm
Psalm 72 is een voorbede voor de koning. Hij wordt bezongen met woorden die de daden van God aanduiden: zorg om de armen, gerechtigheid en vrede. De welvaart van het hele land en de zorg om de zwakke gaan hand in hand. Er worden hoge verwachtingen verwoord, hoger dan een koning kan waarmaken. De psalm kan dan ook motief zijn de contemporaine koning kritisch te bejegenen. Tegelijk wordt er een verwachting mee gekoesterd en bewaard waaraan latere generaties het woord ‘Messiaans’ hebben verbonden.
Als opmaat voor het verhaal van Matteüs legt Psalm 72 de vraag in het midden wie nu eigenlijk de echte koning is. Herodes of dat kind, de ‘Koning van de joden die geboren is’, zoals de magiërs hem noemen.
Evangelie
Twee koningen. Vanuit Matteüs 2 zou de benaming ‘Driekoningen’ voor deze zondag beter kunnen worden vervangen door ‘Tweekoningen.’ Koning Herodes hoort dat er een andere koning geboren is. Bijna een oud-en-nieuwmotief: de gaande en de komende koning.
Magiërs. Sterrenwichelaars worden in het Eerste Testament nogal eens verguisd. Toch komen ze op hun eigen manier meespelen in het verhaal (vgl. ook de profeet Bileam in Num. 24). Er heeft zich aan de sterrenhemel een opmerkelijk fenomeen voorgedaan. Matteüs kan hebben gebruikt gemaakt van herinneringen aan het verschijnen van de komeet van Halley. Hoe dan ook, hun is een licht opgegaan. Zij komen uit het land van de ‘(zons)opgang’ om deze ‘opgang’ (vgl. Lucas 1,78) te begroeten. Er ontstaat in Jeruzalem grote opschudding.
Tijd en plaats. De zittende koning, Herodes de Grote, bekend om zijn achterdocht jegens potentiële concurrenten, reageert zoals je van hem zou verwachten. Hij organiseert zijn eigen deskundigen, die nu – uiteraard – niet de sterrenhemel maar de Schriften lezen, en niet het moment maar wel de locatie kunnen aanduiden. Inzicht valt deze Herodes trouwens niet te ontzeggen: hij formuleert zijn vraag heel precies: ‘waar de Messias geboren zou worden.’ Hij heeft dus zelf al begrepen dat de koning die de magiërs komen zoeken, de Messias moet zijn!
Betlehem is de stad waar volgens de profeet Micha de heerser vandaan zal komen, een David opnieuw: de herder die het volk weidt. Dit citaat past prachtig in Matteüs’ wijze van vertellen over de betekenis van Jezus: de verwachting van de profeten komt in hem tot bestemming. De omschrijving contrasteert anderzijds scherp met wat Matteüs verder van Herodes vertelt. Zijn koningschap wordt aan zijn eigen hof gespiegeld aan de profetische verwachting.
De ster. Nu gaat Herodes in het geheim verder. De magiërs moeten zijn informanten worden. Want uiteraard wil ook hij het kind eer bewijzen. Dat de ster weer ‘opgaat’, vervult de magiërs met grote vreugde (vgl. Luc. 2,10). En nu blijkt bovendien dat de ster hun voorgaat en de plaats wijst waar ze moeten zijn. Ze gaan het huis binnen en vinden het kind en zijn moeder. Maria wordt met name genoemd.
Geschenken. Goud en wierook zijn de geschenken die naar luide van Jesaja 60 Jeruzalem (!) worden aangeboden. In de traditie zijn de drie geschenken van de magiërs wel verbonden met Jezus’ titels Koning, God en Heelmeester. De mirre valt wat uit de toon maar wordt ook wel – in zekere zin analoog aan Matteüs 26,6-13 – verbonden met Jezus’ dood en opstanding (vgl. Joh. 19,39: een van de middelen waarmee Jezus’ lichaam wordt gebalsemd). Als het nog de vraag was wie de ware koning is in dit verhaal, dan maken de magiërs hier hun keuze duidelijk. Zo laat Matteüs vreemdelingen voorgaan in de erkenning van Jezus. Net zoals aan het einde van zijn evangelie de wereld van de volken het perspectief van de boodschap is.
Een andere associatieve interpretatie van de geschenken is denkbaar. Ze brengen iets van hun rijkdom, hun rituelen en hun geneesmiddelen mee. Hoe meer we ons als hoorders vereenzelvigen met deze vertegenwoordigers van de ‘volken’, des te meer kunnen de geschenken ook individueel aanknopingspunten vormen voor de meditatie.
Jozef. Van vader Jozef, die verder in Matteüs’ geboorteverhaal zo belangrijk was, is hier geen spoor. Je zou kunnen zeggen dat zijn rol als zoon van David en dus belichaming van de oorsprong van Jezus in de messiaanse verwachting, wordt vervuld door het profetische citaat uit Micha en door de locatie: Betlehem.
Herodes’ reactie. De magiërs worden net als Jozef in een droom aangesproken. Ze verdwijnen stilletjes uit het verhaal. Langs een andere weg: deze ontmoeting heeft – zo zou je kunnen mediteren – bij hen veel teweeggebracht. De tegenstellingen worden op de spits gedreven als Herodes deze verdwijning opvat als spotten. Het gebruikte werkwoord betekent zoveel als een spelletje spelen met, bij de neus nemen; grappig genoeg afgeleid van hetzelfde woord ‘kind’ waarmee in vers 8, 9 en 11 Jezus wordt aangeduid. Wie dit kind als koning eert, zet de andere koning dus voor joker. De gruwelijke reactie van Herodes is bekend, en Jozef neemt Maria en het kind mee op de vlucht.
Alle volken. In de loop van de middeleeuwen zijn de namen, afkomst en zelfs leeftijden van de magiërs uitgekristalliseerd, zodanig dat ze drie werelddelen en drie leeftijdscategorieën konden representeren, uiteindelijk zelfs letterlijk de veelkleurigheid van de volkenwereld. In hen hebben de volken zichzelf herkend die de Messias van de joden hun eer komen bewijzen.
Epistel
In zowel Psalm 72 als Jesaja 60 komen vertegenwoordigers van de volken met geschenken. Matteüs heeft de magiërs in die rol in zijn evangelie opgenomen. Zo duidt hij reeds hier aan welk belang de volken uiteindelijk hebben (vgl. Luc. 2,32). Ze delen in de blijdschap om de verschijning van de Messias.
Precies op dat punt speelt zich de missie van Paulus af. De epistellezing benoemt dat. Wel is de situatie dan gewijzigd. Efeze is waarschijnlijk geschreven in de tijd na Paulus’ eigen optreden. Dan is het nodig de ‘volken’, die inmiddels de meerderheid uitmaken in de gemeente van Jezus, eraan te herinneren dat zij degenen zijn die erbij zijn gekomen. Ze zijn deel gaan uitmaken van een gemeenschap rond de God van Israël. De term ‘mede’ of ‘samen met’, die in het Grieks driemaal wordt gebruikt, dringt aan op de bescheidenheid en dankbaarheid die dat besef met zich mee zou moeten brengen.
Preekvoorbeeld
Op 6 januari trekken door Spaanse steden en dorpen de drie koningen. Ze doen dat op prachtig versierde praalwagens, beladen met cadeaus. Hun knechten strooien rijkelijk snoepjes en ander lekkers naar de kinderen langs de route. Die kinderen hebben enkele weken tevoren hun verlanglijstje met cadeaus kunnen afgeven bij de speciale ambassadeurs, die namens de drie koningen zitting hebben in het plaatselijk gemeentehuis of in de grote warenhuizen. De geschenken worden in de nacht van Driekoningen door knechten thuis gebracht. De morgen na het feest van Driekoningen zijn de kinderen al vroeg wakker om te zien wat de drie koningen hen gebracht hebben.
Zoals u hoort is het feest van Driekoningen in Spanje te vergelijken met het Sint-Nicolaasfeest in ons land. Maar kwam Sint Nicolaas niet uit Spanje? Heeft hij misschien de traditie van Driekoningen naar ons land gebracht, maar nu onder eigen vlag?
Het antwoord op deze vraag is niet van belang. Belangrijker is dat het komen van de drie Koningen gepaard gaat met het brengen van geschenken.
Dat doen ze ook in het evangelieverhaal. Zij brengen het pasgeboren Kind van Betlehem hun hulde, en overladen hem met geschenken: goud, mirre en wierook.
Het geven van cadeaus is een goed gebruik onder mensen. In zijn boekje Een parel in Gods ogen beschrijft Henri Nouwen hoe hij als kind uren in een winkel rondneusde om een verjaardagscadeautje te zoeken voor zijn vader of moeder. ‘Ik vond het heerlijk’ – zegt hij – ‘dat ik hun iets kon geven. In het geven komt onze menselijkheid tot volle bloei. Het doet er niet toe wat je geeft: een lach, een handdruk, een kus, een omhelzing, een liefdevolle opmerking, een cadeau, een deel van je leven, misschien wel je hele leven; als je het geeft zonder bijbedoelingen, laat je je als mens van je mooiste kant zien.’
Toch wordt vaak opgemerkt als we iets van iemand krijgen: ‘Dat had niet gehoeven, dat had je niet moeten doen…’ Het lijkt soms dat we ons verlegen voelen met een geschenk.
En als we de kans even krijgen, trekken we het weer snel recht door zelf iets terug te geven.
Dan staan we weer quitte. Het plezier om te geven om niets dreigen we te verleren. We leven alsof ons geluk afhangt van wat we hebben. Maar bezit heeft weinig mensen nog echt gelukkig gemaakt. Het grootste geluk bestaat erin dat je jezelf geeft aan anderen. Een gelukkig leven bestaat in het leven voor de ander.
Om die reden is een trouwdag een hoogtepunt in het leven van mensen. Op die dag geven zij zich aan elkaar, ten overstaan van iedereen die er getuige van is. ‘Ik geef je mijn liefde, ik beloof je mijn trouw, heel mijn leven leg ik in jouw hand.’ Daarmee geven zij het beste van zichzelf aan de ander.
De drie koningen waren wijs genoeg om te beseffen dat hun gaven slechts van materiële aard waren. Rijker en hartelijker dan hun geschenken, waren hun belangstelling en hun aandacht, hun liefde en hun komen naar die eenvoudige stal om het Kind eer te brengen. Niet de mirre, het goud of de wierook waren van belang, hun aanwezigheid, hun vriendschap, hun blijdschap, waren de kostbaarste geschenken die zij het Kind gaven.
Dat geldt ook voor ons. Niet wat we te bieden hebben is van belang, niet de materiële dingen noch onze talenten, onze kennis of kunde zijn van belang, belangrijk is wie je bent.
Natuurlijk is het fantastisch wanneer je voor je buurman de dakgoot kunt repareren, wanneer je iemand met raad en daad kunt bijstaan, maar het mooiste geschenk is, dat we in alles wat we voor een ander doen, onszelf geven. Er is niets mooiers dan je eigen levensvreugde doorgeven aan anderen, niet mooiers dan vrede te brengen waar ruzie of twisten zijn, niets mooiers dan rust en stilte te brengen waar het lawaai van de wereld onze contacten overschreeuwt.
De drie koningen waren zich er terdege van bewust, dat hun gaven van mirre, goud en wierook, in geen enkele verhouding stond met wat zij op hun beurt die dag als een Godsgeschenk mochten ontvangen. In het pasgeboren Kind van Betlehem leerden zij de liefde kennen van God die Mens werd omwille van ons. In de geringheid van dit kleine Kind zagen zij de menslievendheid van onze God, die zich het lot der mensen aantrekt, die begaan is met hun wel en wee, en die alles in het werk zal stellen om liefdevol en barmhartig zijn mensenkinderen tegemoet te komen. Die ervaring was voor de drie koningen zoveel rijker dan de materiële gaven die zij meebrachten.
En zo is het eigenlijk nog steeds. Een mens kan in zijn leven geen groter goed ervaren dan te ontdekken dat Gods liefde zichtbaar is geworden in mensen. Geen geschenk is van groter waarde dan de ontmoeting met God in en door anderen.
Die rijkdom wordt ons vandaag nog eens duidelijk gemaakt door wijze mensen uit het Oosten.
Literatuur
Henri Nouwen: Een parel in Gods ogen, Lannoo Tielt 1999
Dick de Jong, inleiding
Arie Wester ofm, preekvoorbeeld