- Versie
- Downloaden 9
- Bestandsgrootte 298.09 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
15 augustus 2010
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; 12,1-6a.10ab 1 Kor. 15,20-26 Luc. 1,39-56
Inleiding
Openbaring 11,19a en 12,1-6a
De scène uit het boek Openbaring of Apokalyps die in de eerste lezing centraal staat, introduceert de eerste van drie vrouwenfiguren die in het tweede deel van dit boek een rol spelen. Deze vrouwenfiguur is naamloos, terwijl de twee andere met steden worden geïdentificeerd. In hoofdstuk 17 wordt een hoer met Babylon vereenzelvigd: ‘en op haar voorhoofd stond een naam met een geheime betekenis: ‘Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld’ (17,5). In hoofdstuk 21 is dat het nieuwe Jeruzalem, de bruid van het lam (21,2). De identiteit van en tegenstelling tussen deze twee vrouwen/steden is duidelijk, maar wie is die eerste vrouwenfiguur?
Met hoofdstuk 12 begint een kosmische strijd die in de volgende hoofdstukken wordt uitgevochten tussen de machten van het goede en die van het kwaad. Deze strijd speelt zich zowel af in de hemel als op aarde. Dit blijkt ook al meteen uit deze openingsscène. In de hemel verschijnt een teken (v. 1) en daarna nog een teken (v. 3). Het eerste teken is een zwangere vrouw, het tweede een vuurrode draak, die met zijn staart een derde van de sterren van de hemel vaagt en op de aarde werpt. Nadat de vrouw haar kind heeft gebaard, vlucht ze naar de woestijn, terwijl het kind bij God in veiligheid wordt gebracht.
Over de identiteit van de vrouw wordt verder niets gezegd, van de draak wordt daarentegen verderop in dit hoofdstuk gezegd: ‘Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt’ (v. 9). Die ‘slang’ is ons bekend uit het tweede scheppingsverhaal, waar hij optreedt als tegenspeler van een andere vrouw, Eva (Gen. 3,1). Niet onbelangrijk in dit verband is de straf die vervolgens in Genesis 3,15 door God over de slang wordt uitgesproken: ‘Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.’
Van de barende vrouw aan het firmament vernemen we in v.1 dat ze bekleed is met de zon, de maan onder haar voeten heeft en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. Het kind dat ze baart is een zoon ‘die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden’ (v. 5). Dit beeld treffen we ook aan in Psalm 2, 9. In deze psalm is sprake van de koning die door JHWH wordt gezalfd en door hem als zijn zoon wordt aangenomen: ‘Jij bent mijn zoon, ik heb je vandaag verwekt.’ (v. 7). Deze gezalfde werd later vereenzelvigd met de komende Messias. Zoals blijkt uit Apokalyps 12,10 waar sprake is van de ‘heerschappij van zijn messias’ is dat ook hier het geval. De barende vrouw is dus de moeder van deze messias. Zij is in de loop van de geschiedenis beschouwd als symbool voor het joodse volk dat de messias heeft voortgebracht. Een andere interpretatie ziet in haar de christelijke geloofsgemeenschap, omdat in vers 17 sprake is van ‘de rest van haar nageslacht’. Een derde verklaring vereenzelvigt de vrouw meer concreet met Maria, de moeder van Jezus. Deze opvatting wordt ook weerspiegeld in voorstellingen van Maria, staande op de maansikkel. Dit is bijvoorbeeld het geval met de bekende Mexicaanse Maagd van Guadalupe. Ook wordt zij vaak afgebeeld met een krans van twaalf sterren om haar hoofd. In het beeld van Maria als ‘hemelkoningin’ ligt precies ook deze waardering voor haar bijzondere betekenis besloten. Tegelijkertijd is haar betekenis ook daartoe beperkt. Zij is slechts belangrijk als moeder van deze bijzondere zoon. De vrouw die in Apokalyps 12 de messias baart, moet daarna vluchten. Haar rol is uitgespeeld.
Lucas 1,39-56
De tegenstelling tussen deze hemelkoningin en het meisje uit Nazaret, waarvan sprake is in Lucas 1, kan nauwelijks groter zijn. In de evangelielezing staat de ontmoeting tussen de jonge vrouw/maagd Maria en haar verwante, Elisabet, centraal. In de context die daaraan vooraf gaat werd eerst de geboorte van Johannes door de engel Gabriël aangekondigd aan zijn vader Zacharias (1,5-25) en vervolgens de geboorte van Jezus aan zijn moeder Maria (1,26-38). In de daaropvolgende passage komen beide verhaallijnen bij elkaar. Hier ontmoeten beide zwangere vrouwen elkaar. Wanneer Maria Elisabet begroet, wordt deze vervuld van de heilige Geest en noemt Maria ‘de gezegende van alle vrouwen’ (v. 42). Deze woorden zijn ook terug te vinden in het bekende gebed tot Maria, het Ave Maria of Weesgegroet.
Maria beantwoordt deze woorden met een loflied, het al even bekende Magnificat (vv. 46-55). Dit loflied weerspiegelt het loflied van Hanna in 1 Samuël 2, 1-10. De Hebreeuwse naam Hanna betekent ‘begenadigde’. Hanna was de moeder van de profeet Samuël. Aanvankelijk onvruchtbaar, bidt ze om een zoon, waarbij ze belooft om hem aan JHWH af te staan. Haar gebed wordt verhoord en wanneer ze het kind naar de tempel brengt om het aan God toe te wijden, heft ook zij een loflied aan. Behalve het lied van Hanna, klinken ook nog heel wat andere teksten uit de Hebreeuwse bijbel mee, zoals ook blijkt uit de verwijzingen die in diverse vertalingen in de marge of in voetnoot bij dit lied worden aangegeven. Door Maria een dergelijk lied te laten uitzingen, situeert Lucas haar in de lange geschiedenis die het joodse volk met JHWH heeft.
Het lied zelf begint bij Maria. Zij prijst God omdat hij oog voor haar heeft gehad (vv. 46-49), maar daarna dijt het perspectief uit tot het hele volk Israël (vv. 54v). Eerst bezingt zij Gods eigenschappen: hij is machtig, heilig en barmhartig (vv. 49v), en daarna de daden waaruit met name zijn macht en barmhartigheid blijken (vv. 51-55). Hij drijft verwaanden uiteen, stoot heersers van hun troon, stuurt rijken weg met lege handen, maar trekt zich het lot van eenvoudige mensen en armen aan. Maria identificeert zich hier met de mensen zonder aanzien waarvoor God het opneemt: zij die zwak en weerloos zijn, arm en machteloos. Zij spreekt de overtuiging uit dat God zich het lot van zijn volk aantrekt, zoals hij eerder heeft gedaan sinds Abraham (v. 55). In deze lange geschiedenis, waarin vanaf Sara vrouwen dankzij Gods tussenkomst zwanger worden, neemt Maria een bijzondere plaats in, want haar kind zal ‘heilig worden genoemd en Zoon van God’ (v. 35).
Preekvoorbeeld
De figuur van Maria heeft nog steeds een bijzondere aantrekkingskracht. Dat zien we niet alleen in Lourdes, Fatima, Kevelaar of Banneux, maar ook in talloze kerken en kapellen. Het zijn niet alleen trouwe kerkgangers, maar ook heel wat mensen, die wij ‘randkerkelijken’ noemen, die kaarsjes komen opsteken bij Maria. De gang naar het Mariabeeld is een uiting van innige devotie. Is dit soms de vervulling van haar lofzang op de Allerhoogste, het Magnificat, waar zij zegt: Alle geslachten zullen mij zalig prijzen?
Zoiets heeft Maria zeker niet gezegd uit zelfverheffing, of uit hoogheidswaan; zij zei ook: God heeft neergezien op de kleinheid zijner dienstmaagd.
Wij vieren vandaag een hoogfeest ter ere van Maria: Maria ten Hemelopneming. Is dit wel bijbels, werd me eens gevraagd. Waar halen ze dat vandaan? Is het een product van vrome fantasie? Of zien mensen in haar de vrouwelijke kant van God? Is het een projectie van een Moedergodin? Of een uiting van moedersentiment? Het is zeker voer voor psychologen. Maar kunstenaars, dichters, en ontelbare gelovige mensen vinden bij Maria troost, bemoediging, kracht en inspiratie.
Die kleine Mirjam van Nazaret, die in de evangelieverhalen een heel bescheiden rol speelt, is in de kerkelijke verering en in de volksdevotie uitgegroeid tot een idool met namen als Hemelkoningin, Sterre der Zee, Vrouwe van alle volkeren (al mag dat officieel niet gezegd worden), ja zelfs wordt ze genoemd ‘Moeder van God’. Wat een eretitels voor een eenvoudig dorpsmeisje uit Galilea. Kunnen we haar nog meer ophemelen? Trouwens, haar ‘ophemelen’, dat hoeven wij niet te doen. We geloven dat God dat voor haar heeft gedaan.
Als we de lezingen van vandaag bekijken, is er allereerst die raadselachtige lezing over een vrouw op de wolken des hemels met een pasgeboren kind. Beiden worden bedreigd door een vreeswekkend monster en moeten vluchten. Het is een symboolverhaal over de strijd tussen goed en kwaad. Die strijd is nog lang niet ten einde. Er is nog steeds wreedheid en onderdrukking. Er is nog steeds moederleed ten gevolge van oorlog en geweld. Of van ellendige ziektes zoals aids. In veel gebieden in Afrika zijn het soms de grootmoeders die hun kleinkinderen moeten verzorgen en grootbrengen. Zij dragen de last van een bijna verloren generatie.
De lezing uit het boek Openbaring in de liturgie zien we als een verwijzing naar Maria, die Lotgenote is van bedreigde mensen, en tevens Overwinningssymbool. We zien haar als een nieuwe Eva, een Mensenmoeder voor allen die geloven.
Het evangelie van Lucas is in zekere zin een nuchter, zeer aards verhaal, vergeleken met de verheven taal van het boek Openbaring. Maar niettemin worden er geweldige dingen in gezegd. Het zal je gezegd worden, de woorden die de engel Gabriël zegt tegen Maria. Je zult moeder worden van de Messias.
En dan de woorden van Elisabet: je bent de meest gezegende onder de vrouwen. En in de lofzang van Maria worden haar woorden in de mond gelegd die klinken als een proclamatie van Gods grootheid. Het Magnificat is wel eens een protestsong genoemd tegen al wat hoog en machtig is, rijk en zwelgend in overvloed. Een protest tegen dictators en geldwolven, tegen uitbuiters en profiteurs.
Ondanks al die mooie teksten geeft Maria ons een gevoel van nabijheid. Of we nu kijken naar een beeld van haar als de Piëta, Moeder van Smarten, of naar een icoon van haar als Moeder Gods. Zij straalt iets uit van nabijheid, van tederheid, van erbarmen. Zij is de wegwijzer naar haar Zoon Jezus. De Hodigritia heet ze in de icoontaal, ze verwijst naar Jezus met in zijn hand de boekrol: Hij is het Goddelijk Woord.
‘Bid voor ons zondaars’, bidden we tot haar. ‘Nu en in het uur van onze dood’, wordt erbij gezegd in ieder Weesgegroet. Zij is vertrouwd met ons menszijn, met ons goed en kwaad, met onze angst en onze zorgen, ja ook met onze dood.
Waarom zouden we haar niet eren? Zij was toch degene die Gods Woord op bijzondere wijze heeft ontvangen, ja zelfs belichaamd…? Zij heeft Gods Woord aan ons doorgegeven. Zij is wat de kerk zou moeten zijn: ontvanger van Gods Woord, doorgever van Gods liefdevolle genade. Zij is een toonbeeld van geloof. Zij is een voorbeeld van trouw en dienstbaarheid. Zij is het model van Gods Verbond met zijn volk.
Nee, vandaag gaat het uiteindelijk niet om Maria, om haar meerdere eer en glorie. Vandaag gaat het om God en om onszelf. Het gaat erom dat wij Godgerichte mensen worden, van God vervuld met hart en ziel. Het gaat erom dat wij met lichaam en ziel God toegewijd zijn en daarom mensen van vrede, van eerbied voor heel de Schepping, van gerechtigheid.
Als mensen zo van God vervuld zijn zoals Maria, zou dat dan niet zalig zijn? En is dat misschien ook niet hetzelfde als ‘ten hemel opgenomen’?
Maria Tenhemelopneming is een geloofsvisioen. En dus een uitdaging aan ons om in ons leven de juiste richting te kiezen. Dat geve God. Amen.
Caroline Vander Stichele, inleiding
Guus Wijnhoven ofm, preekvoorbeeld