- Versie
- Downloaden 9
- Bestandsgrootte 461.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
24 december 2010
Geboorte van de Heer – Nachtmis
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (A-jaar)
Inleiding
Licht en vreugde
De aan de bijbel ontleende teksten in de liturgie van de kerstnacht zijn geweven uit licht en vreugde. De profetische hymne uit Jesaja opent tweemaal met het woord licht: een groot licht en een licht dat straalt. Het grote licht doet denken aan het eerste hoofdstuk van de Heilige Schrift waar Gods eerste woord ‘licht’ is, waar God zelf het licht scheidt van de duisternis, en waar hij twee grote lichten aan het uitspansel maakt. Het licht dat straalt wijst vooruit naar de Heerlijkheid des Heren die volgens Lucas de wakende herders omstraalt. Ook in de passage uit de brief van Titus is tweemaal sprake van epifanie, glanzende verschijning.
Zo is het ook met de vreugde waarvan God zelf de bron blijkt. De hymne van Jesaja blijkt een danklied voor God die blijdschap vergroot. Dit rijmt weer met de bode Gods bij Lucas die grote vreugde als goede boodschap brengt, letterlijk ‘evangeliseert’. Ondertussen verheugt in de antwoordpsalm (96) de hemel zich en de aarde juicht, ja zelfs de bomen van het bos laten zich in het gejubel niet onbetuigd.
Jesaja 9,1-6 – Het tegoed van het Oude Testament
Het teksttapijt dat zo ontstaat, trekt de afzonderlijke bijbelgedeelten heel dicht bij elkaar. Het Jesaja-gedicht krijgt daardoor een ongekende messiaanse allure: ‘het geboren kind, de gegeven zoon’ (v. 5) kan nu niet meer worden losgezongen van het kind in de kribbe. Het puer natus est nobis (de oude Gregoriaanse introïtus van de dagmis) weerkaatst de engelenboodschap ‘Heden is u een redder geboren’.
Toch heeft het wel degelijk zin de oorspronkelijke context van Jesaja bij de verkondiging niet uit het oog te verliezen. Het voorkomt dat de stille nacht met al te veel happiness wordt ingevuld en het erkent de waarde van het politieke tegoed van het Oude Testament met zijn nadruk op recht en gerechtigheid. Het licht dat Jesaja aankondigt, is bedoeld voor een volk in crisis en verwarring. Rijken beroven armen (Jes. 3,14), duisternis wordt licht genoemd (5,20), het ene geweld haalt het andere uit, zwaarden zijn geen ploegscharen (2,4). Mensen zijn onzeker en worden grimmig. Ze gaan naar waarzeggers die piepen en monkelen (8,19). Tot overmaat van ramp heeft Assyrië intussen de noordelijke streken boven Juda bezet, het land van Zebulon en Nafatali, Galilea en het gebied bij de Jordaan.
Vandaar dat bij de redenen die voor de vreugde en het licht worden opgesomd, driemaal ingeleid met ‘want’ (Hebr. ki : vv. 3vv), er eerst twee genoemd worden die te maken hebben met het ongedaan maken van onderdrukking en tirannieke bezetting met een triomfantelijke verwijzing naar Midiansdag, toen de Gideonsbende glorieerde (Re. 7). Het tweede motief, waarin sprake is van het verbranden van soldatenlaarzen en militaire mantels vol bloed, is overigens in de missaalversie van de eerste lezing achterwege gelaten. Al te veel oorlogsgerucht in deze heilige nacht? Als derde motief klinkt dan ‘Want een kind is ons geboren…’ waarmee wordt aangegeven dat er een nieuwe vorst op de troon van David plaats neemt. De wonderlijke namen die hem worden toegekend, orchestreren zijn intronisatie. Het Hebreeuws maakt verschillende vertalingen en interpretaties mogelijk, vooral afhankelijk van hoe woorden bij elkaar worden getrokken (vergelijk de verschillende bijbelvertalingen). Eén ervan is dat het om drie namen zou gaan: ‘raadsman van de sterke God’, ‘vader (in de zin van uitdeler, verzorger) van de overwinningsbuit’, ‘vorst van de vrede’. De koning kan in het Oude Testament wel een mens van God zijn, maar niet de Godmens. Het patina van christologische hoogheidtitels is er daarmee wel vanaf, maar in omgekeerde volgorde rijmen de drie titels nu precies op de drie genoemde motieven.
Psalm 96 – Hij komt
Van Psalm 96 worden het begin (vv. 1-3) en het slot (vv. 11vv) gezongen. Beter ware het geweest als het slotdeel vanaf vers 10 inzette, omdat daar in de psalm een zekere cesuur ligt. Het eerste deel loopt dan van heel de aarde (v. 1) tot heel de aarde (v. 9).
Dit ‘nieuwe lied’ kent een doordachte opbouw. Driemaal horen we ‘zingt voor JHWH’ (vv. 1 en 2a) en driemaal ‘geeft aan JHWH’ (vv. 7 en 8a) en daartussen als centraal motief dat JHWH de hemelen gemaakt heeft, iets waartoe andere goden niet in staat zijn. Die kunnen er echt niets van. Vanaf vers 10 (in een toespitsing en uitwerking van v. 3) volgt dan de verkondiging aan de volkeren dat JHWH als koning heerschappij voert, waardoor de wereld niet zal wankelen (in een fraaie tegenstelling met het voorgaande vers 9 waar de hele aarde juist wordt opgeroepen te beven voor het aanschijn van JHWH). Het slot heeft een sterk eschatologisch karakter. Hij komt, hij komt (tweemaal!) om recht te spreken over de aarde.
Titus 2,11-14 – Pedagogie van de genade
De brief van Titus zet ons pastoraal met beide benen op de grond. De genade van God is verschenen, zeker, maar die genade brengt een eigen pedagogie mee. Hoe te leren leven uit genade? De antwoorden van toen over het verzaken van ‘seculiere begeerten’ en over leven in rechtvaardigheid en vroomheid, roept om actuele invullingen. Die eerste epifanie is bovendien niet het laatste woord. We zien uit naar een definitieve epifanie. Ook na kerstmis blijft het advent. De brief van Titus sluit daarmee goed aan bij Psalm 96 en zijn eschatologische verwachting: ‘Hij komt’.
Lucas 2,1-14 – Een utopische geboorte
Het meest opvallende aan het hele kerstverhaal van Lucas is de geringe aandacht die er wordt besteed aan de feitelijke geboorte (vv. 6 en 7). Het lijkt wel een weerspiegeling van het feit dat er voor hen geen plaats was. Geen plaats, letterlijk u-topie. Alle aandacht valt op de bode Gods die een grote vreugde verkondigt en de herders die deze verkondiging voortzetten.
In de nachtmis worden de verzen 1-14 gelezen. De dageraadsmis vervolgt deze lezing met de verzen 15-20. Eigenlijk vormen die twintig verzen één geheel.
De indeling van de tekst verloopt volgens het driemaal herhaalde ‘het geschiede’ (vv. 1.6.15). Ik beperk me hier tot de verzen van de nachtmis.
Vers 1-5: Keizer Augustus en bewindvoerder Quirinius worden door Lucas opgetrommeld om Jozef en Maria van Nazaret in Betlehem, de geboortestad van David, te krijgen. De relatie met David heeft zeker ook te maken met zijn herder-zijn. (vgl. 1 Sam. 16).
Vers 6-14: Niet de geboorte (met alle geleerde en minder geleerde discussie over herberg, grot, gastenverblijf, kribbe of voederbak), maar de stralende openbaring aan de herders krijgt hier alle aandacht. Door hen weten we trouwens dat het nacht was. Die openbaring is bedoeld voor heel het volk Israël. De kern wordt gevormd door vers 11: de geboorte, heden, van de redder/bevrijder, die de gezalfde/messias en de Heer is, in de stad van David. Het teken daarvan, een kind in een kribbe, verhoudt zich tot die verkondiging als het meest kleine tot het meest grote. Gods openbaring is zo overweldigend dat alledaagse zaken van de weeromstuit soms meer geschikt lijken om die te vernemen dan allerlei verheven zaken.
Het slotakkoord is een lofprijzing Gods waarbij God eren en vrede op aarde hand in hand gaan. We zijn terug bij het licht en de vreugde van het begin.
Preekvoorbeeld
Lichtgevoeligheid
Hoe groot is niet onze behoefte aan licht. Daar waar wij donkere winternachten moeten trotseren, ontsteken we lichtjes in miljoenenvoud. Alsof we bang zijn in het donker. Waar we lijden aan het leven, waar crisis, gebrokenheid en verlies zichtbaar worden in ons bestaan, spreken we van donkere tijden, van duisternis, zwart. Dat wat ons hoopvol stemt, noemen we licht in ons midden. Wij lijken wel op planten, die onweerstaanbaar toegroeien naar het licht, die zonder licht niet kunnen leven. Als zonnebloemen keren we ons naar alles wat maar licht geeft. Ja, we zijn lichtgevoelige mensen. Over lichtgevoeligheid gaat het ook in de verhalen van deze nacht. Over overbelichting en onderbelichting en de kunst daar scherpe foto’s van hoop en verlangen uit te ontwikkelen.
Het herdersverhaal van Lucas vertelt van een groot licht, van de lichtgloed van de Heer. De verschijning van de engel brengt hen van hun stuk. De komst van die blijde boodschap, zomaar in een flits, verblindt hen in eerste instantie. Want wie had dat nu verwacht? Dat uitgerekend in hun bestaan als herder, levend aan de toenmalige rand van de samenleving, geminacht en verwezen naar het open veld, Gods licht zou doorbreken?
Het laatste wat die herders zich konden voorstellen was wel dat God zelve zich uitgerekend met hen zou willen bemoeien, dat hij hen niet afgeschreven had, dat hij juist met hen een nieuw begin wilde maken met zijn toekomst. Zoiets is teveel van het goede, de herders raken overbelicht door de gloed van de engel en de glans van zijn boodschap. Ze worden bang door zoveel helderheid in hun donkere nacht. Het ‘vrees niet’, het ‘wees niet bang’ van de engel, moet eerst hun angsten tot rust brengen.
Lichtschuw
Dat kennen wij ook wel. Dat net als bij de herders er onverwacht licht doorbreekt in ons bestaan. Een licht dat alles anders maakt, in een nieuw daglicht stelt. Herkennen we ook niet hun twijfel? Is dit wel voor mij bestemd? En durven we zo’n goede ervaring dan vast te leggen op de gevoelige plaat die wij zijn, om van daaruit vernieuwd en positief te gaan leven?
Soms reageren we als iemand die in een museum een schilderij vernielt omdat de schoonheid ervan onverdraaglijk is, het perspectief te groots, het verbeelde te mooi. Je kunt je geluk niet op door de komst van je kind, een nieuwe baan die in crisistijd allerlei nieuwe kansen biedt, de ontmoeting met een geliefde zet heel je leven op zijn kop, er is het vooruitzicht dat je eindelijk op jezelf kunt gaan wonen, er komt voor jou een flatje vrij. Te mooi om waar te zijn, zoveel dingen. Het maakt je soms bevreesd om vorm te geven aan al het goede dat je overkomt. Twijfelvragen houden je bezig, kan ik het wel? Mijn kind begeleiden in deze wereld? Zal ik een goede ouder zijn? Kan ik die baan wel aan, zal ik niet mislukken? Hoe zullen we de stormen van onze liefde en ons leven trotseren? Kan ik het wel aan, alleen op mijn flatje? Genoeg om over te twijfelen. Je zou bijna bedanken voor je geluk. Is dit allemaal voor mij, voor ons? Moet er straks soms nog voor betaald worden? Hoeveel en aan wie?
De angst voor goed nieuws en blijde boodschap kan ons blijkbaar lichtschuw maken. Want er is zoveel duister om ons heen, zoveel aan gebrokenheid wereldwijd: oorlog, honger en geweld, een verbrokkelende natuur en een verdampende samenleving. En dichtbij: zoveel persoonlijk lijden, ziekte en verstikking, zoveel misverstand en onbegrip in relaties tussen mensen. Wij lijden nogal aan het onvermogen, het goede dat we willen werkelijk tot stand te brengen. Er zijn wel mensen die zich bij al dat duister zoveel meer thuis voelen. Met man en macht ontkennen ze ieder spoor van licht. Ja zo ver kan lichtschuwheid gaan: de krant wordt enkel zwart gelezen en de kleur verdwijnt uit de journaals, waarna alle commentaren nog eens bevestigen dat het niets is, het niets wordt en nooit iets zal zijn.
Kijken wij nog, horen wij nog, speuren wij nog lichtgevoelig om ons heen naar plaatsen waar het duister verdreven wordt? Of heeft de nachtblindheid ons te pakken? Zien wij de sporen van licht in mensen, die trouw en nabij blijven waar mensen ziek zijn en sterven? Raakt het ons nog: mensen die erop uittrekken naar ramp en onheil, om de nood van mensen te lenigen? Vallen ons nog die kleine gebaren vol van aandacht op, waarmee de ene mens de andere de zekerheid geeft, dat je er mag zijn met je pijn en verdriet, dat je er mag zijn met al je hoop en verlangen, want ik, ik wil er zijn voor jou! Lichtschuwheid is in staat al die sporen van nieuw begin, van anders, willens en wetens te verduisteren.
Bewegen naar het licht
En dan klinkt er in iedere kerstnacht, ook deze, de eeuwige roep van de engel: ‘Wees niet bang, vrees het licht niet!’ Want het wordt wél wat, jullie zijn wel dégelijk in staat om die grote problemen van vervuiling en alles verslindende economie op te lossen en er is wél een weg door alle geweld heen naar de vrede toe. Het wordt wél wat met deze wereld en God zelf staat ervoor garant!
De herders zijn aanvankelijk overbelicht, vol van vrees. Maar zoals de pupillen van onze ogen zich aanpassen aan de sterkte van een plots aangeknipte lamp, zo past hun blik zich aan door dat ‘Vrees niet!’ Zij komen in beweging: ‘Laten wij naar Betlehem gaan,’ vertelt het verhaal verder! Hun verhaal wordt zo een boodschap aan ons: laten we gaan naar Betlehem, zien naar al die plaatsen waar mensen een nieuwe en betere wereld doen geboren worden. Mensen die ons uitnodigen met hen mee te doen. Mee te bewegen naar het licht. Misschien ís die beweging wel het licht!
Kerstmis 2010, feest van de geboorte van een kind ooit, de komst van Jezus Messias steeds opnieuw. Kerst, het feest van God met ons, oogverblindend licht soms, dan weer een klein signaal uit een lichtjaren ver heelal. Kerst vandaag voor ons, licht dat op onze gevoelige levensplaat schijnt en dat ons weer in beweging wil brengen. Kerst als een soort van zonnepaneel dat weer energie geeft tot het goede, ons in beweging zet als een moderne zonnekar. In beweging naar die ander die om mij vraagt, naar naaste en mensen wereldwijd. De beweging naar plaatsen van geluk en verdriet, de beweging naar alle haarden waar verzet nog steeds geboden is en naar alle hemels die door onze inzet hier op aarde het licht zien.
Bewegen naar het licht, niet langer lichtschuw, je erdoor laten opwarmen en in beweging zetten. De beweging is het licht. Dat wij die het licht zoeken, voor deze wereld een licht mogen zijn.
Piet Hoogeveen, inleiding
Peter van Beurden, preekvoorbeeld