- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 216.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 27 januari 2021
1 januari 2018
Heilige Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (B-jaar)
Inleiding
De eerste dag van het nieuwe jaar laat een liturgisch drukke agenda zien. De huidige titel heilige Maria: Moeder van God voor deze feestdag is nog maar zeer recent ontstaan met de liturgische vernieuwingen, geëntameerd en bekrachtigd door het Tweede Vaticaans Concilie.
De titel zelf gaat echter terug op het Concilie van Efeze in 431. In de christologische discussies van de eerste eeuwen werden vragen gesteld over de menselijke en goddelijke natuur van Jezus (de zogenaamde twee-naturenleer): heeft Jezus zijn goddelijke natuur aangenomen, bijvoorbeeld bij zijn doop in de Jordaan, of had hij vanaf zijn geboorte, zijn ontvangenis, deze natuur al? Het Concilie van Efeze neemt de incarnatie ten volle serieus en stelt dat vanaf het moment dat de Zoon van God incarneert, Jezus de goddelijke natuur heeft. Anders geformuleerd: Maria, de moeder van Jezus, draagt en baart reeds ook Jezus naar zijn goddelijke natuur. Het Griekse woord dat dit aanduidt, luidt: theotokos, godbarende. In de Latijnse traditie kreeg Maria aldus de titel Genitrix Dei, waarnaast men al snel de gemakkelijker klinkende titel Mater Dei is gaan gebruiken. Maar dan moet je er wel wat uitleg bij geven, want het Concilie van Efeze wilde niet zeggen dat God een moeder heeft, maar dat Maria, als moeder van Jezus, diens beide naturen, de menselijke zowel als de goddelijke, heeft gebaard. Theotokos is immers een christologisch dogma.
Oudtestamentische lezing: Numeri 6,22-27
In de Romeinse ritus zijn de oudtestamentische lezingen reeds vroeg verdwenen. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in de liturgische vernieuwing de situatie weer hersteld dat op zon- en feestdagen drie lezingen worden gelezen, waarvan de eerste uit het Oude Testament (in de Paastijd uit Handelingen). Ook voor 1 januari moest een oudtestamentische lezing uitgekozen worden. Men heeft zich daarvoor laten leiden door de achtste Kerstdag die mettertijd gevierd werd als Nieuwjaarsdag, namelijk: weer een Anno Domini waarin de naam van Jezus klinkt over de aarde (Luc. 2,21) en daarbij gekozen voor de priesterlijke zegen uit Numeri waarin de naam over het volk wordt uitgesproken (v. 27)
Het bijzondere aan de zegen in Numeri is dat het niet gaat om eigen woorden die de zonen van Aäron aanwenden ter zegening van het volk, maar om woorden van God de Heer zelf, die door bemiddeling van zijn dienstknecht Mozes aan hen gegeven worden. Daardoor ontstaat een parallellie met de Tien Woorden: de zegen zijn Gods eigen woorden, zoals de Tien Woorden Gods eigen woorden zijn (vgl. Ex. 34,28).
De zegen bestaat uit drie paar wenshandelingen, waarvan steeds expliciet de Heer als handelende persoon wordt opgevoerd. Het aangezicht van de Heer neemt een vooraanstaande plaats in de zegen in. Het aangezicht wijst op het persoonlijke contact met elkaar, je kunt elkaar in de ogen kijken, met elkaar in oprechte communicatie treden.
In het tweede paar wenshandelingen is het aangezicht verbonden met licht en glans. Het aangezicht van God verdrijft de duisternis. In het donker kan je elkaar niet zien, maar in het licht van God wél.
In het derde paar wenshandelingen is het aangezicht verbonden met het werkwoord verheffen. Deze uitdrukking het aangezicht verheffen is in het Nederlands niet gangbaar. De bijbelse betekenis ervan is het beste te verstaan in de contrastuitdrukking het aangezicht laten vallen. Deze wordt gebruikt in Genesis 4,7. Kaïn ziet zijn broeder niet staan, zozeer niet dat hij hem wil doden. Wie zo’n negatieve houding heeft, laat het aangezicht vallen. Dan kan je elkaar niet meer zien, niet meer aankijken, is de communicatie ten einde en ligt het geweld van de dood op de loer. Het ultieme contrast met Kaïn is God zelf: hij verhéft zijn aangezicht, waardoor hij de toegesprokenen in de zegen wél ziet en aldus de gave van de vrede ten leven kan realiseren voor hen.
Epistellezing: Galaten 4,4-7
De tweede lezing sluit aan op de titel van het feest. Paulus ontvouwt in een korte passage zijn christologie. Over Maria gaat het eigenlijk niet; bij Paulus komt Maria nergens voor. Maar over Christus gaat het bij Paulus des te meer. Hij behandelt verschillende aspecten.
Ten eerste laat Paulus zien dat de tijd niet leeg is, maar dat tijd van Godswege gevulde tijd is: toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon (v. 4). Geen dagen die als een schaduw heenvlieden, maar steeds tijd des Heren. Zoals de tijd gevuld is, is de Zoon vol van God, zoals in Kolossenzen 1,19 en 2,9 expliciet met het woord volheid uitgedrukt wordt. Deze volheid is te zien in het feit dat Jezus Christus gewoon Abba, vader, tegen God zegt (vgl. Mar. 14,36).
Door de zending van de Zoon krijgen wij een nieuwe rang: als zonen en dochters van God kunnen wij ons gedragen naar de overvloed Gods zoals de Zoon die in zich omdraagt. De Geest die Gods Zoon bezielt, bezielt nu ook de aangenomen kinderen. Zoals Jezus God als zijn Vader aanriep met het woord Abba, zo doen de aangenomen zonen en dochters dat ook (vgl. Rom. 8,15; vgl. ook het Onze Vader in Mat. 6,9b-13).
Zo zijn niet alleen de tijd gevuld en de Zoon, maar zijn de aangenomen zonen ook vol van de Geest. Paulus drukt dat ook nog met andere woorden uit: geen slaven meer (v. 7). Geen anonieme mensen, geen mensen die niet mee tellen of bezit zijn van anderen en van maatschappelijke, en dus anonieme structuren, maar mensen die als zonen mee tellen, mede-erfgenamen zijn.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Evangelielezing: Lucas 2,16-21
De evangelielezing laat een ander aspect van 1 januari zien: de octaafdag van Kerstmis. Naast Pasen is Kerstmis het enige andere grote feest dat een octaaf kent, een feestperiode van acht dagen. De achtste dag sluit deze periode af. In de Bijbel staat het getal acht voor voltooiing en volheid. Het Kerstverhaal uit het Lucasevangelie, waarvan de lezing in de Kerstnacht begonnen, wordt op deze dag afgerond.
De evangelielezing bestaat uit twee delen. De verzen 16-20 beschrijven het vervolg van wat er met de herders gebeurde. Deze verzen kennen een driedeling. De verzen 16-17 beschrijven het bezoek van de herders aan het pasgeboren Kind, vers 20 hun vertrek. Beide delen kenmerken zich dat zij vertellen over de hemelse boodschap die zij omtrent het Kind ontvangen hebben. De verzen 18-19 beschrijven de reactie op wat de herders vertellen: allen zijn verbaasd en verwonderd (v. 18), terwijl Maria de woorden in haar hart bewaart en bemediteert (v. 19; vgl. 2,51).
Het tweede deel bestaat uit vers 21. Het beschrijft de besnijdenis van het Kind. Elke joodse jongen wordt op de achtste dag besneden en ontvangt dan zijn naam. Daarmee wordt de geboorte voltooid en tevens de geborene opgenomen in het verbond met God de Heer. De titel van het feest van 1 januari was daarom tot aan de liturgische vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie besnijdenis des Heren.
In het bijbelse denken hoort als een trits bij elkaar voor elke geboorte: zwanger worden, baren en een naam geven. Het Lucasevangelie gebruikt een passieve vorm voor de naamgeving, die als een goddelijk passief te verstaan is.
De opname in het verbond is kenmerk van de besnijdenis. Deze idee sluit aan bij de epistellezing, waarin Paulus stelt dat de Zoon geboren is uit een vrouw en wel onder de Wet. Vanuit elke incarnatietheologie is de besnijdenis daarom van belang. God wordt niet zomaar een mens, maar een jood, die leeft in de volheid van het verbond en dus op de achtste dag besneden wordt en zijn naam ontvangt.
Preekvoorbeeld
Op deze eerste dag van het nieuwe jaar zijn jullie hier wellicht nog wat in de feeststemming van oudejaarsavond. Misschien waren velen van jullie bij de gelukkigen, die de overgang van oud naar nieuw in familiekring hebben gevierd. Maar zeker hebben jullie reeds aan velen een gelukkig nieuw jaar gewenst. En dat zullen we vandaag en in de volgende dagen in alle toonaarden nog dikwijls doen. Het is opmerkelijk dat mensen in deze dagen elkaar zo’n warm hart toedragen en elkaar alle goeds toewensen. Zo roepen wij de beste krachten in elkander wakker.
Diezelfde vurigheid herkennen we in de woorden die Aäron en zijn zonen namens God aan het volk moeten zeggen, voordat het aan de lange tocht door de woestijn begint: Moge de Heer het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn. Zo spreekt God en we mogen er zeker van zijn dat God het licht van zijn gelaat in het nieuwe jaar ook over ons zal doen schijnen. Met liefde en trouw zal hij naar ons omzien en ons beschermen. De gloed van zijn nabijheid zal ons dragen, alle dagen van dit nieuwe jaar. Maar tegelijk legt God op onze schouders de verantwoordelijkheid om bij te dragen tot méér leven en welzijn rondom ons. Wij worden door hem ten diepste bemind en wij worden door zijn Liefde gedragen. ‘Jij mag er zijn’, zegt hij, ‘maar zorg dat de anderen naast je er ook kunnen zijn. Zij zijn als jij’. Als die boodschap zou verstommen, is er veel verloren...
De wereld zoals we die in dit nieuwe jaar aantreffen, vraagt immers om nog steeds om-gevormd en verbéterd te worden. En wij worden door God opgeroepen om daar aan mee te doen. Wij worden geroepen om Gods medewerkers te zijn. Ons christen-zijn is dan wel een persoonlijke keuze, maar het is geen privéaangelegenheid. Hoezeer sommigen tegenwoordig ook proberen ons geloven tot een privézaak te versmallen, de manier waarop wij christen zijn kan het samenleven met mensen veraf of dichtbij ten goede komen. Ons geloven kan ook maatschappelijk heel wat betekenen. Maar als ons geloven teruggedrongen wordt tot de privésfeer of het zwijgen wordt opgelegd, dan ziet men over het hoofd dat wij ook burgers zijn van dit land. En als christenen kunnen wij – vanuit ons geloven – een bijdrage leveren aan de opbouw van een meer menselijke en verdraagzame samenleving (kardinaal Jozef De Kesel). Daar vaart iedereen wél bij. En laten we er ook tegen bestand zijn wanneer vele karikaturen van geloven over ons worden uitgestort; of wanneer we zo dikwijls moeten horen dat geloven belachelijk is en al lang door de wetenschap is achterhaald.
Daarom willen we in dit nieuwe jaar doen wat de herders deden en in beweging komen. Zij zeiden tegen elkaar:‘Laten we naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’ Zij troffen Maria en Jozef en het kind dat in de voederbak lag. Maria is alvast niet alleen de lichamelijke moeder van Jezus, maar terecht kan je zeggen dat zij de eerste was die op Christus wijst. Vele eeuwen later werd zij officieel erkend en geëerd als ‘de ware moeder van God en van de Verlosser’ (Lumen Gentium 53).
En het kind dat in de voederbak lag is de geschiedenis ingegaan als iemand wiens uitstraling – eens hij volwassen was geworden – zo groot is, dat hij niet meer weg te denken is. Heel terecht heeft hij de naam Jezus gekregen, dit is ‘God redt’. En die naam heeft hij waargemaakt. Gans zijn leven liet hij zien dat God een reddende God is en hoe wij mensen naast ons reddend nabij kunnen zijn. Hij is iemand geworden die liefde heeft gedáán, liefde op zijn bijbels; namelijk als solidariteit, als mededogen, als recht doen en niet dulden dat wie dan ook vernederd, geknecht of uitgestoten wordt. Zo heeft hij geleefd. En dat was een leven van gerechtigheid; van vergeving, zeventig maal zeven maal; en, niet in het minst, van verant-woordelijkheid voor elkaar (Huub Oosterhuis). In heel zijn doen en laten liet Jezus zien dat onze God een liefdevolle God is. En wij zijn bedoeld om ooit helemaal te delen in die goddelijke Liefde en daar onbeperkt van te genieten. Daar ligt onze toekomst. Maar God voelt zich enorm erkend en gewaardeerd, als wij ons nú reeds door hem láten beminnen.
En de gloed van zijn liefdevolle nabijheid zal ons alle dagen van dit nieuwe jaar vergezellen, vaak machteloos, maar altijd bemoedigend en bevrijdend. Dat is dan ook mijn nieuwjaars-wens voor jullie allemaal, en voor allen die jullie dierbaar zijn: Moge de Heer u zijn gelaat toewenden en u vrede geven! Van harte een zalig en gelukkig nieuw jaar!
inleiding prof. dr. Archibald van Wieringen
preekvoorbeeld Paul Heysse