- Versie
- Downloaden 18
- Bestandsgrootte 296.53 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
14 september 2014
Kruisverheffing
Lezingen: Num. 21,4-9; Ps. 78; Fil. 2,6-11; Joh. 3,13-17 (A-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Numeri 21,4-9
De eerste lezing voor het feest van Kruisverheffing is het verhaal over de bronzen slang in de woestijn, waarop in de evangelielezing gezinspeeld wordt: ‘Deze Mensenzoon moet omhoog worden geheven zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn’ (Joh. 3,14).
Na de uittocht uit Egypte trekken de Israëlieten veertig jaar lang door de woestijn, op weg naar het beloofde land. De moeilijke levensomstandigheden tijdens de woestijntocht doen het geloof en het vertrouwen van het volk wankelen. Het volk mort tegen God en tegen Mozes en wordt gestraft door middel van giftige slangen (serafim staat er in het Hebreeuws, hetgeen letterlijk ‘brandend’ betekent). De giftige slangenbeet geeft een brandend gevoel, vergelijk ons woord ‘brandnetel’. Het volk komt tot inkeer en Mozes bidt voor het volk. God geeft Mozes de opdracht een bronzen slang te maken; wie naar die slang opkijkt, wordt gered.
In dit wonderlijke verhaal vinden we sporen terug van de magische opvatting dat men een kwaal bestrijden kan door een symbool van de kwaal zelf. Zie ook het verhaal in 1 Samuël 6, waar de Filistijnen een muizen- en gezwellenplaag bestrijden door gouden muizen en gezwellen aan de godheid aan te bieden. Anderzijds fungeert dit verhaal ook als cultusetiologie (een verhaal dat een cultisch gebruik verklaart) voor de koperen slang die zich volgens 2 Koningen 18,4 tot in de tijd van koning Hizkia in de tempel van Jeruzalem bevond. Dat cultusbeeld hadden de Israëlieten waarschijnlijk van de Kanaänieten overgenomen en het werd ten tijde van Hizkia verwijderd, wellicht na kritiek van de profeten. Mogelijk was het verhaal van Numeri 21 bedoeld om het koperen slangenbeeld te legitimeren: het is geen afgodsbeeld, maar werd door Mozes vervaardigd in opdracht van de Ene.
In het Johannesevangelie wordt dit verhaal geïnterpreteerd als een voorafbeelding van de verhoging van Jezus aan het kruis. Ook in de Brief van Barnabas, een vroeg-patristisch geschrift uit de tweede eeuw, wordt de bronzen slang die Mozes maakte beschouwd als een voorafbeelding van het kruis van Jezus.
Tweede lezing: Filippenzen 2,6-11
Paulus gebruikt deze Christushymne in het kader van een hartelijke maar dringende aansporing. Hij roept de christenen van Filippi op, saamhorig en eensgezind te zijn, in ootmoed de ander hoger te achten dan zichzelf en liever de belangen van de naaste te behartigen dan het eigenbelang (Fil. 2,1-4). Daarbij wijst hij op het levenspatroon van Jezus Christus: ‘Laat die gezindheid onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde’ (2,5). De poëtische tekst die dan volgt, is waarschijnlijk een reeds bestaande liturgische hymne, waaraan Paulus misschien een en ander heeft toegevoegd, zo wellicht de zinsnede ‘tot de dood aan het kruis’ (v. 8c).
Het geheel is een gedicht in zes drieregelige strofen, waarbij de eerste drie (vv. 6-8) de vernedering en de laatste drie (vv. 9-11) de verhoging van Christus bezingen. De vernedering of ‘ontlediging’ gebeurt in twee stappen. Hij die aan God gelijk is, heeft het sterfelijke mensenbestaan op zich genomen. Bovendien is hij als mens vernederd tot de kruisdood. De verhoging wordt ook tweevoudig uitgedrukt: Jezus wordt verheven aan Gods rechterhand en hij ontvangt ‘de hoogste Naam’, dat is in Bijbelse taal de hoogst denkbare positie en waardigheid. Die naam wordt pas in de laatste zin genoemd: Kurios Jèsous Christos in het Grieks. De drie delen van de naam hebben hier hun volle gewicht. Kurios of Heer is de naam waarmee JHWH zelf wordt aangeduid in het Griekse Oude Testament; Jezus betekent ‘JHWH redt’ en Christus ‘gezalfde’, ‘Messias’. In deze hymne geeft Paulus een samengebalde voorstelling van heel zijn christologie.
Evangelielezing: Johannes 3,13-17
De evangelielezing is een passage uit het gesprek van Jezus met Nikodemus, maar eigenlijk is Jezus’ gesprekspartner al helemaal naar de achtergrond verdwenen. Hoofdstuk drie van Johannes begint als een dialoog tussen Jezus en de farizese wetgeleerde over de wedergeboorte uit water en geest. Vanaf vers 11 gaat de dialoog over in een alleenspraak van Jezus. De verzen 16-21 kunnen we beschouwen als een bezinning van de evangelist.
Jezus heeft met Nikodemus over ‘aardse’ dingen gesproken, namelijk over de noodzaak opnieuw geboren te worden. Nu zal hij over ‘hemelse’ dingen spreken, namelijk over zijn eigen openbaringswerk en zijn verheerlijking (zie v. 12, onmiddellijk voorafgaand aan de lezing). In de visie van de vierde evangelist vormen Jezus’ kruisdood en zijn verheerlijking één ondeelbaar gebeuren: op het moment dat Jezus sterft, wordt hij door de Vader verheerlijkt en schenkt hij de Geest (19,30). Daarom kan Jezus eerst over zijn terugkeer naar de Vader spreken (v. 13, begin van de lezing) en onmiddellijk daarna over zijn kruisdood, met het beeld van de slang die Mozes ophief in de woestijn (zie Num. 21,4-9, de eerste lezing). Dat beeld verwijst zowel naar Jezus’ opheffing op het kruis als naar zijn verheerlijking (v. 14). Wie in de woestijn naar de slang opkeek, werd van een gewisse dood gered. Zo zal al wie in Jezus gelooft, eeuwig leven hebben (v. 15). Dit laatste is trouwens het doel dat Johannes voor ogen stond toen hij zijn evangelie schreef: ‘opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (Joh. 20,31). Met ‘eeuwig leven’ wordt hier niet op de eerste plaats het hiernamaals bedoeld, maar een kwaliteit van leven die men reeds verwerven kan in de beslissende ontmoeting met Jezus: ‘Wie in mij gelooft, leeft’ (zie Joh. 11,25).
Daaraan wijdt de evangelist een verdere bezinning vanaf vers 16. Hij geeft een kernachtige samenvatting van de blijde boodschap: God heeft de wereld lief, hij geeft zijn Zoon opdat wie in hem gelooft, eeuwig leven heeft. Het is Gods bedoeling de wereld te redden, niet de wereld te oordelen (v. 17). Maar God respecteert de vrije geloofsbeslissing van de mens. Wie Gods liefdesaanbod aanvaardt, is gered. Wie dit liefdesaanbod fundamenteel en totaal afwijst, die veroordeelt zichzelf (vv. 18-21, de passage die onmiddellijk op de lezing volgt).
Preekvoorbeeld
Er kan heel wat gebeuren dat je geloof doet wankelen. Je geloof, je vertrouwen in mensen die je hoogachtte, en die tot je verbazing nogal wat kwaad aangericht hebben. Je geloof, je vertrouwen in God wanneer hij toch niet zo almachtig blijkt te zijn als je gedacht had.
Het Joodse volk, bevrijd uit de slavernij, ronddolend in de woestijn, blijkt toch niet zo veel vertrouwen te hebben in een goede afloop. Ondanks het feit dat ze op wonderlijke wijze, tegen alle menselijke verwachtingen in, ontkomen zijn aan de onderdrukking van het leger van de Farao. In de sleur van het dagelijks leven, in het uitblijven van zichtbare vooruitgang, wordt hun bestaan vergiftigd door gemor tegen God en tegen Mozes. Ze voelen zich in de steek gelaten. Als het zo doorgaat zullen ze omkomen in de woestijn. Ze hebben geen brood, ze hebben geen water. En dan zijn er ook nog die giftige slangen, velen overleven hun beet niet. Ze voelen zich vernederd. In Egypte werden ze weliswaar als slaaf behandeld, maar ze waren nog van nut, ze kregen fatsoenlijk te eten, vergeleken met nu waren daar de vleespotten. Daar verlangen ze naar terug. Ze gaan er aan kapot.
In een dergelijke situatie heb je een houvast nodig. Een symbool waar je naar op kunt zien, dat je hoop geeft. Een symbool dat je weer boven je zelf uittilt, als tegengif voor het gif van wantrouwen en gemor, dat je langzaam vernietigt. En wat zien we: het beeld van ondergang en dood, de slang, wordt een symbool van leven en nieuwe kracht.
De slang als oersymbool, als oersymbool van het kwaad zijn we al eerder in de Schrift tegengekomen. In het scheppingsverhaal is het de sluwe slang die de mens verleidt om aan God gelijk te willen zijn, verleidt tot het kwaad en zo het gif, het kwaad in de wereld brengt. Deze slang wordt tot symbool gemaakt van nieuw leven. De slang op de paal, waar je naar opziet, om niet verder verteerd te worden door het gif, het kwaad, het venijn in de gemeenschap.
De slang is tot een oersymbool geworden van leven, nieuw leven. Niet alleen omdat de slang steeds weer in een andere huid kruipt om zijn leven te vernieuwen en verder te groeien, maar ook omdat het gif van de slang wordt gebruikt als tegengif voor opgelopen wonden. De oude Grieken maakten de slang al tot symbool van genezing, de esculaap. Tot in onze dagen maken de artsen gebruik van dit symbool om hun genezende kracht aan te geven, als teken van hoop en genezing, van nieuw leven.
In de Filippenzenbrief wordt de naam van Jezus naar voren gebracht als een symbool van heil en genezing. De naam die we hoog moeten houden. Juist in zijn gelijk worden aan de mensen, zijn menselijk bestaan, moeten we hem hoog houden, want daardoor is hij tot Christus, tot Heer geworden. In zijn drievoudige naam schuilt een hele geloofsbelijdenis: JHWH redt, Gezalfde, Messias. Naar hem opkijken, voor hem knielen, betekent openstaan voor zijn goddelijke kracht en voor zijn solidariteit met mensen. Om zo het gif, het kwaad, niet verder te laten voortwoekeren.
De evangelist Johannes maakt van dit symbool dankbaar gebruik om de betekenis van Jezus’ kruis duidelijk te maken.
Op het eerste oog is het kruis een martelwerktuig, waarop mensen gestraft werden en opgericht werden, om een afschrikwekkend teken te zijn. Ieder die langs een dergelijk kruis komt, met een misdadiger er opgebonden, zal het wel uit zijn hoofd laten om nog verder misdaden te begaan, die hem ook op het kruis kunnen doen belanden. Een teken van afschrikking. Je kunt zeggen dat dit de lage betekenis is van het kruis, het teken dat we weg willen hebben, niet willen zien. Je kruis ontlopen.
De evangelist zegt vandaag, dat het kruis ook een andere betekenis heeft, een verhevener betekenis. Zoals ook de slang niet alleen een teken van dood en verderf is. Het kruis is een symbool geworden van leven, nieuw leven en hoop. Een symbool dat kan helpen om niet in je verdriet ten onder te gaan. Het is een symbool geworden dat je helpt om op te staan uit het stof. Je niet verder te laten verteren door het gif van de negativiteit. Het is een symbool van compassie, meelijden, nieuw leven, dat kracht geeft.
We kunnen opzien naar een kruis, we kunnen opzien naar hem die aan het kruis een verhevener betekenis heeft gegeven. Het is het symbool geworden dat alle gif in mensen, alle gif waarmee mensen elkaar bestoken, krachteloos kan maken.
Het vraagt om een ander oordeel over mensen en wie ze zijn. De gekruisigde mens is vaak de weerloze mens, de mens waar anderen overheen lopen, de mens vol verdriet, waar niet iedereen oog voor heeft. Het is nogal eens de mens die lijdt aan de pijn van anderen.
Het zien van lijden, het zien van het kruis van de ander, maakt mij vaak machteloos. Ik kan er zo weinig zin in ontdekken. Maar ik hoor en ik zie ook, dat lijden en kruis de hoop in mensen niet dooft. Ik zie hoeveel kracht mensen putten uit hun geloof, omdat ze ervaren dat er een is die compassie met hen heeft. Die de waarde van het kruis weet. Die heeft laten zien dat het kruis een symbool van leven is. Het geeft kracht, omdat je niet alleen staat. Er is iemand die weet wat lijden is en die hebben ze uiteindelijk, ook al heeft het hem bloed en tranen gekost, niet klein gekregen.
Hij is bij uitstek het symbool van nieuw leven, door lijden en dood heen. Hij spreekt over vergeven, het gif wegnemen. Dat ook in ons leven, het gif, dat soms ook in mensenlevens grote en diepe wonden kan hebben gemaakt en steeds nog levens vergiftigt, niet verder doorwoekert. Er is er een naar ons toegekomen die heeft geprobeerd het gif zijn kracht te ontnemen. Daarin is hij tot het uiterste gegaan en is hij tot symbool geworden van nieuw leven, de gekruisigde naar wie wij mogen opzien.
Paul Kevers, inleiding
Frans Gerritsma, preekvoorbeeld