- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 298.56 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
24 december 2014
Kerstnacht
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (B-jaar)
Inleiding
Verlangen naar vrede
De lezingen van deze avond, en zeker het evangelie, zullen bijna iedereen zeer vertrouwd in de oren klinken. Toch weten ze vaak weer opnieuw te ontroeren. Dat zegt wel iets over hun zeggingskracht en de beeldende taal die de schrijvers gebruiken.
De eerste lezing uit Jesaja is een vreugdeboodschap. De tekst zit vol contrasten: donker en licht, werktuigen die bedoeld zijn om te onderdrukken worden zelf verbrijzeld en een pasgeboren kind regeert de wereld. Al die contrasten dienen hetzelfde doel: duidelijk maken dat de aangekondigde heerschappij van de Vredevorst zonder einde is, gegrondvest in de eeuwigheid. Dat is wel iets anders dan de duisternis waarin een volk verkeert dat níet op de Heer vertrouwt (Jes. 8,17-21). De profeet Jesaja leefde in een tijd (achtste eeuw voor Christus) waarin Israël een speelbal was voor de grootmachten om hen heen. Een coalitie met de ene machthebber leverde de woede van en oorlog met de ander op. Tegenover dat politieke spel van bondgenoten zoeken en spierballentaal stelt Jesaja het vertrouwen op de Heer, de grootsheid van een pasgeboren kind en een eindeloze vrede voor de troon van David. Een lied van verlangen van eeuwen geleden, maar nog altijd springlevend.
Kind van David
De nieuwtestamentische traditie heeft veel van Jesaja’s vredesvisioenen herkend in Jezus, de Messias. Niet een koning met pracht en praal, niet een heerser met een grote troepenmacht en geen vorstelijke komaf, maar een doodgewone man uit het onaanzienlijke Nazaret die in woord en daad getuigt van Gods vrede. Zelfs de dood kan die man, kan Gods vrede het zwijgen niet opleggen.
De evangelist Lucas vertelt als enige de geboorte van de Messias (2,11) tussen de herders. Matteüs laat de wijzen uit het oosten zien die de pasgeboren koning zoeken; Marcus en Johannes hebben helemaal geen geboorteverhaal. Niet in Nazaret, waar zijn moeder en vader woonden (Luc. 1,26; 2,4.39), maar in Betlehem wordt dit kind geboren. De reis naar Betlehem verbindt deze pasgeborene met de troon van David. David, de grote koning, was afkomstig uit Betlehem. Niet in Davids koningsstad Jeruzalem wordt de nieuwe koning geboren, maar in Betlehem, waar David nog een gewone jongen was, de jongste zoon, een herder op het veld (1 Samuël 16,1-13). De ouders van Jezus moeten natuurlijk wel een reden gehad hebben om naar Betlehem te vertrekken. Lucas noemt de volkstelling. Volkstellingen werden wel vaker gehouden, zelfs koning David hield er een (2 Samuël 24). Het doel ervan is steeds macht: macht om belasting te heffen, macht om dienstplichtigen op te roepen. Maar dat Jozef werkelijk met een hoogzwangere vrouw naar Betlehem trok omdat hij van een duizend jaar daarvoor levende koning afstamde: dat is historisch onwaarschijnlijk. Dat doet echter niets af aan het effect: Jezus wordt als een ‘herdersjongen’ geboren in de stad van David (zie Mich. 5,1; dezelfde verwachting van de geboortestad van de Messias wordt ook in het Matteüsevangelie uitgesproken, Mat. 2,6). Een kind in een voederbak (2,12.16). Veel is er te doen geweest over de keuze van de Nieuwe Bijbelvertaling om de kribbe ‘voederbak’ te noemen, en de ‘herberg’ nachtverblijf (2,7). De woorden die Lucas daar gebruikt zijn gewone woorden en hebben niet de romantische en ouderwetse bijklank die kribbe en herberg bij ons gekregen hebben. De hele discussie maakt duidelijk dat het verhaal zo tot de verbeelding spreekt dat velen zich ook de snijdende kou, de barse herbergier en de armoedige omstandigheden niet laten afpakken. In elk geval bereikt de evangelist dat Jezus geen paleiskind is, maar een man van het volk.
Dat geeft meteen ook betekenis aan het noemen van keizer Augustus en landvoogd Quirinius (2,1-2). Van het grote wereldtoneel waarop keizers en andere vorsten de dienst uitmaken zoomt de schrijver in op het dagelijks leven van gewone mensen, in een kleine stad. Niet bij vorsten van deze aarde ligt de macht, hoewel ze een heel volk op pad kunnen sturen om zich ergens te melden. Net als bij Jesaja is er sprake van contrasten: de werkelijke macht ligt bij God zelf. Engelen, boodschappers van de hemel verkondigen dat zijn licht doorbreekt in het kleine, zoals in het visioen van Jesaja werd beschreven. Dat dit de Messias, de Vredesvorst is, wordt vanuit de hemel bekend gemaakt aan de herders in het veld (2,10-14). Tot op de dag van vandaag zingen mensen dit lied van verlangen naar Gods vrede met de engelen mee.
Aan elkaar verwant
Het geboorteverhaal van de Messias sluit aan bij het geboorteverhaal van Johannes. Ook hij is van bijzondere komaf. Zijn ouders zijn Zacharias en Elisabet, uit een priesterlijke familie, maar zonder kinderen (Luc. 1,7). Johannes en Jezus hebben veel met elkaar gemeen, zoals blijkt uit de overeenkomsten in hun geboorteverhalen. Engelen kondigen hun geboorte aan en ze krijgen van Godswege al voor hun geboorte een naam: Johannes (1,13) en Jezus (Luc. 1,31). Ze krijgen beiden een grootse toekomst voorzegd: Johannes mag het volk tot bekering oproepen, opdat de Heer zal komen (1,17). Voor Jezus wordt de troon van David in het vooruitzicht gesteld (1,32). God bemoeit zich ermee, of meer bijbels uitgedrukt: hij weet hoezeer zijn volk lijdt en keert zich ernaar toe (Ex. 3,7-8), of zoals Maria en Zacharias het zingen: ‘Hij heeft het opgenomen voor zijn volk en Zich hun lot aangetrokken’ (Luc. 1,54.68) en een reddende kracht opgewekt in het huis van David (1,69). De jonge ouders herkennen Gods aanwezigheid en bevestigen zijn reddende kracht door hun zonen ook de naam te geven die God voor hen in petto heeft: Johannes betekent ‘God is genadig’ (Luc. 1,63) en Jezus ‘God redt’ (Luc. 2, 21). Dit laatste vers, met de naam Jezus, klinkt in de evangelielezing van 1 januari, als de achtste dag na de geboorte is aangebroken.
Gods geschiedenis
Het verhaal rond de geboorte van Jezus wordt gedomineerd door het woord ‘geschieden’ (in vv. 1.6.15), hoewel we dat in de vertalingen niet meer terugvinden. In oudere vertalingen klonk het : ‘het geschiedde in die dagen dat er een bevel uitgevaardigd werd van keizer Augustus…’ Met dat woord ‘geschieden’ wordt onderstreept dat in weerwil van bevelen van keizers en het gedoe van mensen, God de geschiedenis draagt. Zijn woord breekt hoe dan ook door: het geschíedt. Het is ook zijn woord waarnaar de herders op zoek gaan: ‘Laat ons gaan zien het woord dat daar geschiedde…’ (2,15, Klein Kerstoratorium, Huub Oosterhuis). Gods reddend woord wordt werkelijkheid in de geboorte van deze redder (Luc. 2,11). ‘Het woord is vlees geworden’, klinkt het in het evangelie van Johannes op kerstochtend (Joh. 1,14).
Zie ook: Annette Merz en Piet van Veldhuizen: ‘Omdat hij uit het huis en geslacht van David was, De volkstelling in Lucas 2’, in: Interpretatie, november 2013.
Preekvoorbeeld
Waarom krijgen de herders de opdracht te letten op een kind dat in doeken gewikkeld is? Waarom wordt die grote mannen gewezen op een bundeltje luiers? Luiers zijn er om verschoond te worden. En dat is nu precies wat de herders moeten leren: ze moeten leren vaderen. Niet knokken, maar knuffelen. Ik wil niet zeggen dat dit de kern van de kerstboodschap is, maar het leidt er wel naar toe. We kunnen Gods rijk alleen ontvangen zoals je een kind ontvangt. Daartoe moet je een bepaalde houding aanleren. En dat betekent meestal: de gewone gang van zaken afleren. Hoe gaat dat?
Wij zijn geneigd om onze grote zaken en onze kinderen uiteen te houden. Zoals we het openbare leven en het privéleven uiteen houden. Dat is niet goed voor de zaak en dat is niet goed voor het kind. De heilige Geest leert ons zo met onze grote zaken om te gaan zoals je met een kind omgaat en dat je met het kind omgaat zoals met een kostbare zaak, waar de toekomst van velen van afhangt. Dus geen grote gebaren, maar alles doen met het oog op een kind dat nu zorg nodig heeft. Dat vraagt geduld, slapeloze nachten, humor, maar vooral geduld, die lange adem vol van verwachting. Dat zijn de echte daden die leven voortbrengen. Dat zijn: het aansteken van een kaars, het schrijven van een brief, een kort, vurig gebed, strelen en gestreeld worden, een overtuigende compositie van zang, muziek en kleur, een argeloos spel, een woord in een klas ongedurige leerlingen, een nuchtere opmerking in de verhitte politieke discussie, een beslissing die het bedrijf op koers houdt, de gave om de tegenstellingen in de gemeente niet op te drijven, maar vruchtbaar te maken. En steeds opnieuw de blik waarmee je de ander tegenover je in het gezicht ziet, waardoor je herinnerd wordt aan het leven. Dat zijn de daden tegen het kwaad dat de wereld verziekt. Buig je over het kind heen. Het huilt… maar wat ben je dan dicht bij Gods rijk.
Lucas, die het kerstverhaal schreef, had als arts de nodige bevallingen begeleid. Daarom durft hij de vergelijking aan: zo hachelijk als de geboorte van een kind, zo hachelijk is de komst van Gods rijk in onze wereld. Gods daad is met niets te vergelijken dan met de daad van het verwekken en het voortbrengen en het doen verschijnen van een kind. Zo begint zijn rijk, zijn nieuwe wereld, de vrede voor alle mensen, midden in onze wereld. Zeker, en zo kan het óók zomaar ineens verdwijnen… het kind dat geboren wordt midden in onze wereld.
Lucas vult precies in wat hij bedoelt met ‘in onze wereld’. Het is het gebied – zegt hij – waar Quirinius het bewind voerde over Syrië. Als de naam Syrië valt, doet dat pijn in de oren. Zo’n wereld dus. Geen goede wereld. Als daar een kind geboren wordt, is er dringend hulp nodig, meer hulp dan zijn moeder en vader kunnen bieden. Hulp van buiten. Hoe doe je dat? Hulp mobiliseren, daar heb je de media voor nodig, de krant, de TV, de sociale media. Die brengen niet alleen het nieuws, die maken het nieuws ook. Maar dan moet het wel gaan om een vrije pers, die het woord onafhankelijk kan voeren en die loyaal is met dat kind en niet voor andere belangen gaat. Maar, zegt Lucas, in deze wereld maakt de keizer uit wat nieuws is. Wie nu aan de macht is, die maakt uit wat nieuws is. Het decreet van de machthebber is het nieuws. Wat hij zegt gebeurt. Er is geen vrijheid van het woord, behalve wat het politieke en economische belang van de machtigste man in het land dient. Je hoort Lucas denken: waar haal ik journalisten vandaan, die niet afgeluisterd worden en die niet gegijzeld worden en die zich niet laten manipuleren? Zijn die er wel? En dan heeft hij het: in zo’n wereld kunnen alleen nog de engelen voor het echte nieuws zorgen. En hij heeft het nog niet gedacht of daar komen ze. Vannacht maken de engelen het nieuws. Engelen als skylanders die zelfs de stoerste herders de stuipen op het lijf jagen.
Waarom stort de hemelse pers zich eigenlijk op die herders? Dat is omdat de engelen zich in de herders herkennen. Die herders zijn namelijk vrije mensen. De herders zijn de enigen in dit verhaal die zich niets aantrekken van de bevelen van de keizer. Ze gaan niet gehoorzaam op reis om zich te laten registreren. Terwijl iedereen in beweging komt, blijven zij waar ze zijn. Zo komen de herders in beeld als handlangers van het vrije nieuws. Zij worden te hulp geroepen. Zij worden gemobiliseerd. Zij moeten hun ogen gebruiken. En zij krijgen de zorg voor het kind, precies op het moment dat het dreigt te verdwijnen in de nacht van de tijd. Aan hen vertrouwt God dit kind toe. Mogelijk dat vannacht de engelen hier herders vinden. Zeker, ze buigen zich al over het kind. Het huilt… maar wat ben je dan dicht bij Gods rijk.
Joke Brinkhof, inleiding
Maarten den Dulk, preekvoorbeeld