Kerstnacht, 24-12-2022

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 4
  • Bestandsgrootte 124.68 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 1 oktober 2022
  • Laatst geüpdatet 1 oktober 2022

Kerstnacht, 24-12-2022

24 december 2022
Geboorte van de Heer – Nachtmis

Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14

 

Inleiding

Jesaja 9,1-6
Het is goed dat de lezing van Jesaja 9 bij vers 1, en niet bij het voorafgaande vers inzet. Niet een historische context, maar het contrast van duisternis (chaos) en licht (schepping) zet zo meteen de toon, en verbindt de boodschap van de profeet aan Genesis 1 en Johannes 1. Degene die het licht schenkt en vreugde verwekt bij wie wonen in het land van duisternis, verkrijgt in vers 2 aanspraak, als een Gij. Drie nader verklarende verzen beginnen elk met ki (‘want’), en wel in een opklimmende reeks: de stok die de verdrukker – desgewenst te verbinden aan Assyrië’s geweld, maar die herinnering is secundair, want alle nadruk ligt op de toekomst, die nu al aan het beginnen is – op de schouder van het volk legde en het juk waaronder deze hem voortdreef zijn verbroken (v. 3), de dreunende laarzen zijn nutteloos geworden (v. 4), en bovenal: een kind is ons geboren – waarbij het baren vooral een motief is van het nieuwe begin, van nataliteit (Hannah Arendt) –, een zoon is ons gegeven, op wiens schouder (!) de heerschappij is komen te liggen (v. 5); de Gever van de zoon is evenzeer bekend als de Schepper van het licht aan het begin van de tekst en klinkt door in de namen die het kind draagt. De Septuagint beperkt zich tot ‘Bode van de grote raad’, waarmee de vertalers (misschien terughoudend vanwege associaties in hun hellenistische context) een te grote nabijheid van de Gever en de zoon blijkbaar willen vermijden. En Martin Buber trekt de eerste twee namen samen tot ‘Ratsmann des heldischen Gottes’, waaruit een Joodse huiver spreekt om God en dit nieuwe kind te nauw aan elkaar te verbinden. Des te meer valt op, hoe sterk de overgeleverde masoretische tekst in de beide gekoppelde namen ‘Wonder-Raad’ en ‘Gods-Held’, samen met ‘Vader der Eeuwigheid’ en ‘Vorst des Vredes’ een nieuw gebeuren, een wonder, een directe daad van Godswege oproept, die de verwachtingen bij louter een nieuwe generatie in het huis van David verre transcendeert, ook wanneer het afsluitende vers 6 het wonderbare weer in de banen van dat huis terugleidt.

Psalm 96
Psalm 96 spreekt niet van geboorte, maar bezingt wel het komen van de koning. De gerechtigheid van diens bewind verbindt het lied met de Jesajatekst (Jes. 9,6 ‘recht en gerechtigheid’, Ps. 96, 13 ‘gerechtigheid en trouw’). In zijn naam liggen zijn ‘wonderen’ besloten (v. 3), maar ook zijn ‘stralende verschijning’ (v. 3), zijn ‘vreeswekkendheid’ (v. 4) en zijn ‘bevrijding’ (jesjoea, lxx: sotèroion, v. 2) – woorden die terugkomen in de navolgende lezingen. Jesaja 9 sprak alleen van het ‘volk’ (vv. 1-2), hier gaat een boodschap uit onder de omringende volkeren (v. 1-6), wordt aan ‘de geslachten’ van deze volkeren de opdracht gegeven zich in de voorhoven van de tempel te vertonen om de boodschap te ontvangen (vv. 7-10) en worden tenslotte nog breder hemel en aarde (de laatste samen met de zee, het veld, de bomen) aangeroepen, te delen in de vreugde nu JHWH komt om de aarde te richten.

Titus 2,11-14
In de epistellezing lijkt het verschil tussen het volk Israël en de volkeren te zijn opgelost in de ene term van ‘de gemeente [Gode] ten eigendom’ (Tit. 2,14, Naardense Bijbel, vgl. Ex. 19,5 en Ex. 23,22 lxx). Toch moeten we daar niet te snelle conclusies uit trekken of van ‘vervangingstheologie’ spreken. Voordat de apostel in vers 11 spreekt over de verschijning van Gods ‘bevrijdende genade’ (charis sotèrios), heeft hij in de verzen 9-10 de slaven opgeroepen, zich te onderschikken. Dit doet denken aan het lied in Filippenzen 2,8, waar Jezus Christus zich in de gestalte van een slaaf heeft vernederd en heeft gehoorzaamd totterdood. Hij voert daarmee op de spits wat de Hebreeën in het slavenhuis doormaakten, hoe ze dat in geduld en volharding hebben doorstaan. Hij belichaamt het tot slaaf gemaakte Israël, en heeft zich gegeven om ‘ons’ (niet-Israël, vanuit de Tora: de niet-slaven?) los te kopen van ons staan buiten de wet (van Mozes) en ons te reinigen (van de wereld die geregeerd wordt door begeerten, v. 12), zodat we tot die ‘gemeente ten eigendom’ kunnen behoren (v. 14). Hij is verschenen, zoals de profeet en de psalmist hebben aangekondigd – maar deze verschijning biedt niet de volledige vervulling, want wij blijven de stralende verschijning van God en van onze bevrijder (sotèr) Jezus Christus verwachten (v. 13). Ook wat straks in het evangelie klinkt zal daarmee tegelijk vervulling én voorproef zijn. Door de Epifanie van Christus Jezus leven we eens te meer in de verwachting, in het opvoedingsregime (v. 12) tot verzaking van goddeloosheid, tot godvruchtig leven in de bestaande wereldtijd, en onder het gebod aan Titus ons te bewegen in het rechte ethos, en niet onder de maat van deze boodschap te blijven (v. 15).

Zie: Y. van den Akker-Savelsbergh, ‘De brief aan Titus. De glorie van onze grote God en redder Jezus Christus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Skandalon 2015, 94-98

Lucas 2,1-14
Wat valt er nu, in de samenhang van deze beide lezingen en de Psalm, op in de Evangelielezing voor de Nachtmis? ‘En het geschiedde… een decreet van Caesar Augustus… inschrijving… en zij gingen allen’ (vv. 1-3): de volkeren komen in beweging, waartoe de Psalm opriep. Maar weten zij wat zij doen? Wanneer zij met hun hele imperiale ordening ook Galilea en Judea bevelen, dan bewerken zij alleen onbewust dat het andere geschieden, dat dáár plaatsvindt, ook voor hun eigen ‘geschiedenis’ beslissend zal zijn. ‘Ook Jozef ging op … naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en de vaderlijke stam van David was’ (v. 4). De stad van David is uiteraard Jeruzalem, waar zich de tempelberg verheft waar de volkeren conform de Psalm hun instructies halen. Maar de werkelijke geschiedenis duikt te Betlehem onder de daar verwachte spectaculaire plaatjes door. Jozef geeft naar apostolische raad (Rom. 13,1) gehoor aan het machtsbevel en daardoor valt zijn handelen niet op. Zijn toebehoren tot het huis van David krijgt een vermelding, vergelijkbaar met die aan het slot van de Jesajatekst: dit is op zichzelf niet het wonder van Godswege, maar waar dit wonder gebeurt, voegt het zich wel in de keten van geslachten. ‘En het geschiedde… zij (Mariam) baarde haar zoon, de eerstgeborene… en legde hem in een stal, omdat hun plaats niet was in het gastenverblijf’ (vv. 6-7). Hier is de nataliteit, het kind waarvan Jesaja sprak. En het contrast tussen stal en hotel brengt ons in de nabijheid van de verarmden en de slaven, omdat alleen bij hen een zicht ontstaat op de ‘gemeente, Gode ten eigendom’. ‘En er waren herders… wakende de nachtwacht’ (v. 8): deze waakzaamheid is in overeenstemming met het gebod van de apostel, in welke gesteldheid de bestaande eeuw van duisternis door te komen. ‘De bode van de Heer stelde zich bij hen, de stralende verschijning van de Heer omstraalde hen, zij vreesden met grote vreze’ (v. 9). Deze stralende verschijning dient volgens de psalm verteld (Ps. 96,3) en volgens de apostel in hoop verwacht te worden (Titus 2, 3): de God die zich de zaak van het verdrukte mensenkind tot de zijne maakt toont een heimelijke glorie, ook als die nog vaak onder misère schuilgaat: het is de glans van de werkelijke geschiedenis die de glitter van de valse geschiedenis ontmaskert, en het is de ‘eer’ zowel van deze God als van zijn apostel zich zó te betonen. ‘De bode zei: vreest niet… grote blijdschap voor geheel het volk’ – en hoe wijd valt hier ‘volk’ te nemen? – ‘U is heden geboren’ – nataliteit is één ding, maar kan niet zonder de bekendmaking ervan – ‘de bevrijder’ – heel het evangelie van Lucas getuigt van de sotèr en van de sotèria (Luc. 3,6) die hij brengt (v. 11). ‘En dit is het teken: een kindeke, in windsels, in een stal’ (v. 12) – Jesaja kondigt het wonder aan, dat alle verwachtingen van een gangbare koning uit het huis van David transcendeert. Zelfs dit kind is niet direct het wonder zelf, het is er teken van. ‘En daar was … de menigte van het hemelse heir, zeggend: stralende verschijning’ (met het daarbij behorende gewicht, de eer) ‘in de hoogste aan God’, omdat hij in de sotèr nu ‘op aarde vrede’ aankondigt – te midden van de stampende laarzen uit de profetentekst – ‘onder de mensen van zijn welbehagen’ (v. 13v.) – waarbij de notie ‘volk’ een geheim blijft, besloten in Gods verborgen raad waarin Hij zich een gemeente ten eigendom neemt.

Gebruikte literatuur
Reinhard Feldmeier, Hermann Spieckermann, Menschwerdung. Topoi Biblischer Theologie 2, Tübingen: Mohr Siebeck, 2018, 111-115 (Jes. 9) en 252vv (die Rettung und der Retter bei Lukas und in der Paulusschule)
‘De koning komt. De Psalmen 90-100‘, Amsterdam: Prof. Dr. van der Leeuwstichting [serie Voor de kinderen van Korach. Dramatiek en Liturgische Gestalte van de Psalmen], 1991, 76-84 (Ps. 96)
Th. J. M. Naastepad, Om de langste adem. Uitleg van zeven apostelbrieven, Baarn: Ten Have, 2003, 207-212
F.H. Breukelman, ‘En het geschiedde…’, in: Bijbelse Theologie III/1, Kampen: Kok, 1984, 179-206

 

Preekvoorbeeld

Regelmatig ontmoet ik mensen, die mij vertellen dat het moeilijk of onmogelijk is om te geloven in God. Ze zeggen dat, omdat er zoveel verdrietige, pijnlijke of moeilijke gebeurtenissen zijn. Nu eens in hun eigen leven, dan weer in dat van anderen. Ze zijn ervan overtuigd geraakt dat God er niet is voor de mensen die lijden. Ze zijn bodemloos teleurgesteld. Ze voelen zich verlaten – godverlaten.
Het tegenovergestelde komt ook regelmatig voor. Dan komen er gelukkige en opgewekte mensen bij mij. Zij voelen zich gezegend. De één heeft de liefde gevonden. De ander heeft een kind gekregen. Ze zeggen dat ze kunnen merken dat God bestaat.

Het is voor mij een herkenbare beweging. Het geloof bloeit op wanneer het leven rooskleurig is. De afwijzing van God komt wanneer het leven te hard is. Als vrijwel alles donker lijkt. De Bijbel staat vol met verhalen over mensen die God afleiden uit dat wat hen overkomt. Ze keren zich tot God of wenden zich van Hem af – parallel aan de pieken en dalen in hun leven.
Dat wij mensen zo denken, vormt de achtergrond voor het Kerstevangelie. En het Kerstevangelie zelf vormt een scherpe breuklijn met die manier van geloven. Het verwoordt en belichaamt namelijk de wijsheid dat het geloof niet gaat over gelukkig zijn of gelukt zijn. Het geloof gaat over jezelf kunnen wenden tot een liefdevolle macht te midden van alles wat er gebeurt. Het gaat over vrede kunnen zoeken, ook wanneer de wereld om je heen lijkt in te storten. Het gaat over deel hebben aan, maar ook het delen van dat wat leven geeft.

Het goede en het kwade horen bij het leven. Dat wat ons overkomt, vertelt ons niet wie God is, maar zegt iets over het leven. Tijdens ons leven ervaren we dat het onmogelijk is om enkel in het licht te leven, of enkel in het duister. Het leven zal altijd een mengeling zijn van licht en donker. Donker en licht. De overgangen komen en gaan zonder dat ons gevraagd wordt wat we nodig hebben, verlangen, of verdienen. Niemand wordt op voorhand gespaard voor het donker. Zo is het leven niet.

Het Kerstevangelie vertelt ons dat er iets is dat ons in vrede laat leven. Dat iets wordt samengevat als dat God werd geboren op aarde en dat Hij het mens-zijn met ons deelt. En dat dit geschiedde uit liefde. Maar wat betekent dat? Vaak zeggen we dat het een geschenk is. En dat is het ook, in de zin dat er iets aan ons gegeven is. Niet in de zin van een cadeau dat je kunt uitpakken en dat dan meteen duidelijk is wat het is. Het Kerstevangelie is in die zin een mysterie. Iets waar we dichter bij kunnen komen, kracht uit kunnen putten, mee kunnen leven, maar tegelijkertijd niet helemaal kunnen bevatten of verklaren. We kunnen heel dichtbij komen, maar dan haalt het leven ons er weer bij weg en vinden we het moeilijk om dat wat we gezien hebben een plaats in ons leven te geven en vast te houden. Het donker komt terug en zo ook de twijfel.

Vanavond op Kerstavond leven we op vele manieren in het Kerstevangelie. Het is wat makkelijker om te geloven op deze feestdag. De glimlach van de buurman betekent plotseling net iets meer. Onze eigen vrijgevigheid is ook meer aanwezig. Hetzelfde geldt voor de naastenliefde, de vrede en de zachtaardigheid. Het is alsof we door het licht van de stal worden aangeraakt. We zien het licht en geloven. En tegelijkertijd is de oorlog zoveel dichterbij, het ongeluk, het verdriet en gemis, alle pijn die komt met het leven. Dat alles bij elkaar maakt ons kwetsbaar: te leven tussen verwachting en angst in. En het mooie van de Kerstnacht is dat het ons allen in die spanning houdt. Het houdt ons daar met hoop. Het houdt ons daar met geloof. Het houdt ons daar met liefde. Samen met anderen. Samen met God.

En het is wonderlijk hoe de sterkste hoop en de grootste liefde in ons gaat dagen, als we het licht zien in dat wat eerst volkomen duister lijkt. Verhalen van het oorlogsfront waar vijanden de wapens laten liggen, omdat het kerst is. Beelden van mensen schuilend in een metrostation die met elkaar psalmen zingen. Een moeder die op de vlucht haar kind omwikkelt in een deken tegen de koude nacht. Zij vangen het pijnlijke en het schone in één ogenblik. Donker en licht op hetzelfde moment. Een stille boodschap in een wereld vol lijden. In de nacht wordt een kind ons geboren en een zoon ons gegeven.

Wanneer we als gelovigen God zoeken te midden van stro, dan ligt daar ook een ethiek in besloten. Een ethiek die opkomt uit het leven zelf. Het leven vraagt om bescherming. Natuurrampen, oorlog, terreur, economische en ecologische wantoestanden, asociale politiek. Alles roept ons om in te grijpen. En het kindeke Jezus vertelt ons dan dat kwetsbaarheid onze grootste schat is. Wanneer we kwetsbaar zijn, zijn ook de handen die wij uitstrekken anders. Ze lijken op Gods hand. Zijn hand zoekt de gemeenschap in plaats van de macht. Zoekt de herkenning in plaats van overheersing. Zo wil Hij samen met ons zijn, omdat Hij ons liefheeft. Zo wil Hij dat wij samen met elkaar leven en elkaar liefhebben.

Wij zijn mensen. Niets meer en niets minder. Wij worden geliefd in alles wat ons mens maakt, in licht en in donker. Gods liefde is als water. Het verzamelt zich op het diepste of laagste punt. Gods liefde verzamelt zich in onze diepste twijfel. In onze pijnlijkste afwijzing. In onze grootste wanhoop. En het is nooit te laat om onszelf op dat punt open te stellen. Om de plaats waar het het donkerste is in ons – die plaats waardoor we menen dat we niet kunnen geloven – te openen. De zwakste plek, het kwetsbaarste punt, de kerstnacht van ons leven. Het is de plaats waar God mogelijk geboren wordt in ons.


inleiding prof. dr. Rinse Reeling Brouwer
preekvoorbeeld drs. Joline van Poppel