- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 305.97 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
25 december 2019
Geboorte van de Heer (Dagmis)
Lezingen: Jes. 52,7-10; Ps. 98; Heb. 1,1-6; Joh. 1,1(-5.9-14)-18 (A-jaar)
Inleiding
Na de beeldende en concrete vertelling van het geboorteverhaal van Jezus in de Kerstnachtmis, wordt in de dagmis van 25 december een ander register bespeeld. Centraal in de lezingen staat het begin van het evangelie van Johannes, de beroemde proloog over het Woord dat vlees is geworden. De lezing uit de brief aan de Hebreeën sluit hier wat betreft stijl en inhoud nauw bij aan. Ook tussen de twee oudtestamentische lezingen, die uit Jesaja en de psalm, bestaat een grote onderlinge verwantschap. Het is misschien niet toevallig dat zowel het evangelie van Johannes en de brief aan de Hebreeën enerzijds en Deuterojesaja en Psalm 98 anderzijds ontstaan zijn in vergelijkbare omstandigheden. Die omstandigheden worden in deze inleiding beknopt beschreven, zodat deze licht kunnen werpen op de boodschap van bevrijding die de schrijvers willen overbrengen.
Jesaja 52,7-10
De hoofdstukken 40 tot 55 van het boek Jesaja, Deuterojesaja genoemd, werden geschreven in de tijd dat het Babylonische rijk op instorten stond of al ingestort was. Er leek een einde te komen aan de traumatische periode in de geschiedenis van het volk Israël die de Babylonische ballingschap heet. In feite was maar een gedeelte van het volk weggevoerd naar Babel, de leidende figuren van het volk, de koninklijke familie, priesters, grootgrondbezitters en anderen uit de hogere maatschappelijke klassen. De rest was achtergebleven in het land en had, zo goed en zo kwaad als het ging, de draad van het gewone leven opgepakt, zonder Tempel, zonder koning en met Jeruzalem in puin. Het was het leven van een geknecht volk zonder leiders en gedompeld in een diepe religieuze crisis. JHWH had met de catastrofe van de ballingschap zijn volk willen straffen voor diens zonden. Wat die zonden precies waren en of er ooit nog een nieuwe toekomst met JHWH mogelijk was, daarover werd intensief nagedacht.
Waarschijnlijk vanuit Babel dringt dan het goede nieuws van het einde van de Babylonische heerschappij tot Jeruzalem door. Direct in hoofdstuk 40, waar Deuterojesaja begint, wordt het al aangekondigd, in verrassend gelijke bewoordingen als in de tekst van onze perikoop. ‘Spreek tot het hart van Jeruzalem en roep dat zijn schuld is voldaan!’, staat er in 40,2. Verderop, in vers 9, wordt Jeruzalem zelf opgeroepen op een hoge berg te klimmen en als vreugdebode te melden aan de steden van Juda: ‘Hier is uw God.’ Wij lezen in de tekst van Jesaja 52 dat de vreugdebode over de bergen aankomt en aan Jeruzalem de vrede meldt, het goede nieuws brengt en een boodschap van heil: ‘Uw God is koning!’ De hoofdstukken 40 en 52 vormen zo een inclusie, waarbinnen met allerlei details en nuances de nieuwe situatie wordt getekend die aangebroken is met de val van het Babylonische rijk. Het gaat om een politieke en sociale ommekeer, die door het volk intens religieus wordt ervaren. De profetische beweging van Deuterojesaja herkent in dit proces de nabijheid van JHWH en probeert haar volksgenoten hiervan te overtuigen. ‘Mijn volk zal op die dag mijn Naam erkennen, erkennen dat ik het ben, ik die zeg: “Hier ben ik”’, staat er in 52,6, onmiddellijk voorafgaand aan onze perikoop. Hier wordt een mooi woordspel gespeeld met de naam van God JHWH, die onder andere vertaald kan worden met ‘Ik ben er voor jullie’.
Het bericht van de vreugdebode is behoorlijk concreet, en is daarmee ook een politiek programma. We zien dat uitgewerkt in de verzen 7 tot 10. Als de bode zegt: ‘Uw God is koning,’ bedoelt hij daarmee: ‘Mardoek, de oppergod van de Babyloniërs, heeft afgedaan. Ahura Mazda, de belangrijkste god van de Perzen, heeft voor ons ook geen betekenis. JHWH is onze God.’ Er wordt kordaat afstand genomen niet alleen van de staatsgodsdienst van het verslagen Babel, maar ook van die van de nieuwe machthebbers in de regio.
Maar het gaat ook om iets anders: JHWH is niet alleen de God van Israël, maar ook koning. De koningen die Israël eeuwenlang gehad heeft, zullen niet meer terugkeren, God is de enige soeverein. Dit is op te vatten als een toespeling op de tijd dat het volk nog in stamverband leefde en daarmee afstand nam van de piramidale sociale en politieke organisatievormen van de omliggende koninkrijken. Daar wil Deuterojesaja naar terug.
De vreugdebode spreekt rechtstreeks de ruïnes van Jeruzalem aan, alsof ze geen dode hoop stenen zijn, maar weer met nieuw leven bezield kunnen worden. ‘Jullie zullen herbouwd worden, de stad zal opnieuw verrijzen’, is hier de concrete boodschap. Het is bekend dat de Perzen voorstanders waren van herstel van Jeruzalem, om zo op de route naar Egypte een stevig bastion te hebben, maar voor Israël was het herstel zelf van stad en Tempel natuurlijk het belangrijkste.
Daarom moet aan de heilige arm van de Heer, waarover in vers 10 wordt gesproken, geen militaire connotatie worden gehecht. God richt zich op en zijn heil zal worden herkend onder alle volken tot aan de uiteinden der aarde. Het gaat hier om de Joden die verspreid over vele landen in de diaspora leven en zullen zien dat er hier weer nieuw leven mogelijk is, ook voor hen. Het perspectief verwijdt zich: alle verspreid wonende Joden worden uitgenodigd om weer terug te keren tot jhwh. Vijftig jaar of langer was eraan getwijfeld of het nog wel zin had om in hem te geloven, maar dat is nu voorbij.
Psalm 98
Deze psalm heeft dezelfde achtergrond als hoofdstuk 52 van Jesaja: de in de verstrooiing levende Joden. Babel is gevallen en het volk krijgt bevrijding aangekondigd. We komen in de psalm beelden tegen die we ook in de eerste lezing vonden: het heil wordt geopenbaard, Gods heilige, machtige arm heeft de redding gebracht, de ogen van de volken, tot aan de uiteinden der aarde, hebben dit alles gezien.
De psalm is contemplatief, staat stil in verwondering en dankbaarheid bij wat er gebeurd is: ‘God is in ons leven gekomen’. In het Hebreeuws worden in de eerste drie verzen perfectumvormen gebruikt, die in de regel wijzen op punctuele, concreet aan te wijzen handelingen. Zo wordt er hier over Gods bevrijdende optreden gesproken. In de afloop van de ballingschap, de terugkeer naar de geboortegrond en de nieuwe opbouw van stad en land werd die bevrijdende hand ook zeer concreet beleefd.
In het tweede gedeelte van de psalm gaan alle registers open en wordt het nieuwe lied voor de Heer uitbundig gezongen, om te eindigen in een scherpe typering van ‘het regeringsprogramma’ van JHWH, de enige koning die telt voor Israël: ‘Rechtvaardig zal Hij de wereld regeren, de volken besturen naar rede en recht’. Zoals God regeert, zo zal de joodse gemeenschap van Jeruzalem en omstreken het dus ook moeten doen.
Hebreeën 1,1-6
De brief aan de Hebreeën is ontstaan in een christelijke gemeente met onmiskenbaar joodse wortels. Het is een lang betoog, bedoeld om de toehoorders en lezers een hart onder de riem te steken. Die bevinden zich in een moeilijke situatie. In de brief zelf wordt daar slechts hier en daar aan gerefereerd, maar die zou te maken kunnen hebben met de gespannen relatie die ontstaan is tussen de christen geworden joden en hun broeders en zusters die hun geloofszekerheid bleven putten uit het traditionele jodendom. Na de verwoesting van Jeruzalem en van de Tempel moest het jodendom, om te overleven, een uiterste krachtsinspanning leveren om zichzelf te herijken. Daarbij was het moeilijk ruimte te blijven geven aan afwijkende stromingen als de christenen, die tot op dat moment nog als joden beschouwd werden. Op hun beurt voelden de christen geworden joden zich hoe langer hoe minder thuis binnen de sterk op de Wet en de wetshandhaving georiënteerde joodse gemeenschap onder leiding van de Farizeeën. Waarschijnlijk is in dit spanningsveld de brief aan de Hebreeën ontstaan.
De lezing van vandaag bestaat uit de eerste zes verzen van de brief, waarin in algemene termen gesproken wordt over de universele betekenis van Christus, hier de Zoon genoemd. In hem schittert Gods luister, hij schraagt de schepping met zijn machtige woord en hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan Gods rechterhand. Met name het thema van de reiniging van de zonden wordt in het vervolg van de brief uitgebreid uitgewerkt. Christus wordt getekend als de nieuwe hogepriester, die met het offer van zijn leven de mensheid bevrijd heeft van de zonde. Daarmee is het oude hogepriesterschap van de Tempel, dat nooit tot echte zuiverheid kon leiden, overbodig geworden.
De schrijver van de brief kiest een nogal algemeen theologische redeneertrant die ons, als lezers in een totaal andere context, gemakkelijk op het verkeerde been zet. Wil hij zijn gemeente zeggen dat ze zich bevrijd mag weten van de last van de Wet, die zo moeilijk helemaal bevredigend vervuld kan worden? En wil hij zijn gemeente geruststellen in het conflict met hun joodse broeders en zusters, dat het uiteindelijk een bevrijding is om afstand te nemen van de oude, steeds meer knellende banden die hen verbinden?
Hoe het ook zij, de eerste verzen van de brief klinken als de eerste verzen van het evangelie van Johannes. Met de komst van de Zoon is er iets definitief veranderd, is er een bevrijding gekomen die nog niet helemaal te bevatten is, maar die de mensen raakt in heel hun hebben en houden. Het is de vreugde van Kerstmis.
Johannes 1,1-18
Ook de gemeenschap waar het evangelie van Johannes ontstaan is, was er een met onmiskenbaar joodse wortels. Ook hier heeft het conflict met de orthodox gebleven joodse broeders en zusters diepe sporen nagelaten, op allerlei plaatsen in het evangelie vinden we die terug. Maar de intense ervaring dat de komst van Jezus Christus in hun leven alles veranderd en een nieuw fundament gegeven heeft, dringt zich op vanaf het eerste vers van hoofdstuk 1, waar onze lezing van vandaag begint. De schepping wordt opnieuw bezongen. Net als Genesis 1 begint Johannes met de woorden ‘In het begin…’. In het begin, zegt hij, was het Woord, het was in totale verbinding met God, het Woord was God. Maar beetje bij beetje neemt het menselijke trekken aan, en aan het eind van het lied, in vers 17, krijgt dat mens geworden Woord een naam: Jezus Christus.
Deze beweging van boven naar beneden, van de allerhoogste sferen bij God naar een persoon die uiteindelijk een naam krijgt, is fundamenteel voor niet alleen deze proloog, maar voor heel het evangelie van Johannes. Ze wil laten zien dat de totaal transcendente God, zo belangrijk in het orthodoxe jodendom, zich wil uitdrukken in een mens van vlees en bloed. Verderop in het evangelie wordt die mens simpelweg geïdentificeerd als de zoon van de buren (6,42) of als een Galileeër zonder enig aanzien (7,41). Het grootste openbaart zich in het meest onaanzienlijke, in een ogenschijnlijk alledaagse persoon is de gestalte zichtbaar van God zelf. God is in Jezus Christus nabij om het Licht in de wereld te brengen, om mensen het vermogen te geven kinderen van God te worden. De proloog van Johannes is het loflied op de concrete God, vervat in verheven woorden en beelden. Deze paradox geeft een spanning aan de tekst die uiteindelijk de spanning van ons geloof is: dat al het zichtbare en tastbare in onze wereld uiteindelijk gedragen wordt door de onzichtbare God (Heb. 11,3).
Gerd Theissen, Die Religion der ersten Christen. Eine Theorie des Urchristentums, Gütersloh 2000
Preekvoorbeeld
Geen kerk waar vannacht niet het Kerstverhaal is voorgelezen. Over hoe Jezus in Betlehem geboren is en in een kribbe moest worden gelegd, omdat er in de herberg geen plaats was. Dat verhaal speelde zich af in de dagen van keizer Augustus. Met woorden van die strekking begon het verhaal van vannacht. Vanmorgen blijkt dat vannacht niet bij het begin begonnen is, en dat is niet goed. Als je een verhaal goed wilt vertellen, moet je bij het begin beginnen. Anders raak je de draad kwijt.
Maar hoezo is er vannacht niet bij het begin begonnen? Omdat wij vanmorgen het echte begin horen van het kerstverhaal. Het kerstverhaal van vanmorgen, van de evangelist Johannes, begint met de woorden ‘In het begin’. Precies dezelfde woorden als waarmee het scheppingsverhaal begint in het boek Genesis, op de allereerste bladzijde van de Heilige Schrift, helemaal aan het begin. Vanmorgen blijkt dat het begin van het kerstverhaal samenvalt met het begin van alles. Met het ‘in den beginne’ van heel de schepping.
Wat was er ‘in den beginne’?
Een voor de hand liggend antwoord zou zijn: God natuurlijk. Die is er immers altijd geweest. Er is immers niets begonnen zonder God! Dit is zo, maar we kunnen nóg verder vragen: Hoe is God dan het begin van alles? Het antwoord op deze vraag wordt in het scheppingsverhaal zelf gegeven: God is het begin van alles door te spreken; door zijn Woord. Hoe dikwijls klinkt in het scheppingsverhaal niet ‘God sprak’, en zie, het was!?
God is het begin van alles door te spreken. Daarom zegt Johannes ook niet dat in het begin God was, maar: ‘In het begin was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.’ Gods scheppingswoord, bedoelt hij.
Treffend wordt hiermee uitgedrukt dat God op een soevereine manier het begin, de oorsprong van alles is. God hoefde niet van alles en nog wat te doen, geen huzarenstukjes uit te halen en God had er ook niet echt een heleboel werk aan. Eén enkel woord was voldoende. Aan alles wat is komt enkel Gods scheppend Woord te pas. Ook aan ons, aan u en mij. God wijdt aan u en mij zijn scheppend Woord.
Kerstmis is dat dit scheppend Woord vlees is geworden. Het is zichtbaar geworden in het Kerstkind. Gods scheppend Woord, dat het begin is van alles, klinkt vanaf vandaag zoals Jezus spreekt, die onder ons is geboren. Zoals God alles in het bestaan roept door zijn Woord, is er nu leven voor ons door deze mens, het Kerstkind, Jezus van Nazaret.
Wat deze mens zegt overtreft het woord van Mozes en de profeten. Nadat God eertijds en op velerlei wijzen en vele malen gesproken heeft door de profeten, heeft hij nu gesproken door de Zoon. Het Woord van de Zoon kan meer zijn dan een profetenwoord, omdat het ons kinderen van God kan maken. Dat wil zeggen: broeders en zusters van het vleesgeworden Woord. In de kracht van dit Woord kunnen wij nu levenwekkend zijn, scheppend naar elkaar toe. Wij kunnen mensen worden die Gods scheppend Woord verder spreken en die het scheppingsverhaal verder vertellen door het verder te doen. En als wij dit doen, zijn wij niet enkel meer Gods schepselen, maar ook Gods kinderen. God herkent dan in ons zijn Zoon in wie hij zijn Woord zo scheppend en zo levenwekkend heeft gesproken.
Dit zal gebeuren wanneer wij dit Woord aanvaarden. Wanneer wij meer doen dan er van buitenaf tegen aankijken, of er alleen maar naar luisteren met de oren van ons hoofd. Het Woord aanvaarden betekent: er naar luisteren met je hart en je er aan toevertrouwen, omdat je zo graag wilt ervaren dat dit Woord iets met jou zal doen, en jou inderdaad scheppend, levenwekkend zal maken, kind van God.
Dit aanvaarden gaat niet zomaar. Ook bij Johannes is dat niet zomaar gegaan. Als hij zijn ‘kerstverhaal’ van vanmorgen schrijft, heeft hij al een heel leven met Jezus achter de rug. Hij heeft zijn Woord gehoord, hij heeft zijn daden gezien. Hij heeft gezien en zelf ervaren dat Jezus mensen op zo’n manier in God doet geloven dat zij er nieuw van worden. Met Jezus’ hulp leren mensen zichzelf aanvaarden, omdat zij op Jezus’ Woord geloven dat God hen aanvaardt. Aldus zijn zij vrij er voor anderen te zijn. Of, zoals Johannes het zou zeggen: Zo zijn zij vrij om anderen lief te hebben.
Omdat Jezus dit met Johannes zelf heeft gedaan, en omdat Johannes ook heeft gezien hoe Jezus dit met anderen doet, zegt hij dat door Jezus de genade en de waarheid zijn gekomen.
Eigenlijk is het evangelie van Johannes, waarvan wij vandaag, met Kerstmis, het begin lezen, één groot getuigenis van hoe het geloof in Christus ons tot nieuwe mensen kan maken. Op deze manier is het eveneens één grote oproep om ons aan Jezus toe te vertrouwen en hem te volgen en in hem Gods Woord te horen, de waarheid over ons eigen leven.
Het is goed dit begin van dit evangelie juist op Kerstdag te lezen. Het maakt zo mooi duidelijk dat het aanvaarden van het Kerstkind hoort bij het kerstverhaal zelf. Het kerstverhaal, waarmee wij vannacht zijn begonnen, blijkt een heel lang verhaal. Om er goed mee te beginnen moeten wij helemaal terug naar de allereerste bladzijde van de Heilige Schrift. Om het tot het einde toe te vertellen moeten wij ook ons eigen levensverhaal vertellen. Hoe wij Gods Woord hebben aanvaard, het kind dat vandaag onder ons is geboren, en hoe wij dus kinderen van God zijn geworden.
Juist opdat dit gebeuren zou, dat wij kinderen van God worden, is het Kerstkind onder ons geboren. Precies hierom is het Woord dat God in den beginne heeft gesproken, toen hij zei: ‘Laat ons de mens maken, naar ons beeld en onze gelijkenis, op ons gelijkend’, vlees geworden en heeft het onder ons gewoond.
In het Kerstkind, de Gezalfde Gods, de Christus, wordt dit Woord zo menselijk gesproken, dat wij het wel haast moeten horen en er iets mee moeten doen. De bedoeling is dat wij het aanvaarden en herboren worden. Wij kunnen het ook niet aanvaarden.
Toch, wanneer dit Kerstfeest ons helpt om het te aanvaarden, kunnen wij met ons levensverhaal, over hoe wij kinderen van God geworden zijn, het Kerstverhaal uitvertellen. Vanaf het begin, het allereerste begin, tot aan het einde, tot onszelf aan toe, die broeders en zusters zijn geworden van Gods Zoon, het vleesgeworden Woord.
Als het Kerstfeest dat wij vandaag vieren ons verder helpt bij het uitvertellen van het Kerstverhaal, wordt het ook dit jaar weer een Zalig Kerstfeest. Ik wens het ons allen van harte toe.
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden ofm