- Versie
- Downloaden 49
- Bestandsgrootte 386.37 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
24 november 2019
Christus Koning – Vierendertigste zondag door het jaar
Lezingen: 2 Sam. 5,1-3; Ps. 122; Kol. 1,12-20; Luc. 23,35-43 (C-jaar)
Inleiding
Elke zondag vestigt als Dag des Heren onze aandacht op de verheerlijkte Mensenzoon, die met de Vader en de heilige Geest leeft en regeert in eeuwigheid. Zo begint de inleiding op deze zondag in het Missaal voor Zon- en Feestdagen (Utrecht 1973). En de slotzin van die inleiding verwijst naar de tweede lezing van deze zondag. Reden genoeg om met deze lezing te beginnen.
Kolossenzen 1,12-20
Deze perikoop bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een overgang tussen het begin met groet en gebed voor de gelovigen van Kolosse en het tweede deel, een hymne: de verzen 15-20, al rekenen sommige bijbelgeleerden de verzen 12-15 ook tot de hymne.
In dit eerste deel lezen we dat de schrijver God dankt voor het effect van Jezus’ leven en sterven. Hiermee geeft de schrijver al aan dat het leven van Jezus een project van God is, die ons in staat heeft gesteld om te delen in de erfenis van de ‘heiligen’. Met deze term worden bij Paulus ook wel de gemeenteleden bedoeld, maar hier waarschijnlijk vooral de hemelingen, gezien het vervolg in vers 16c. De beeldspraak van ‘ontrukt zijn aan de duisternis en overgebracht worden naar het licht’, is bekend van Qumran.
Nu wordt hier echter direct toegevoegd ‘overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon’. Dit is wel duidelijk een christologisch gedachte. Het is wel heel specifiek, al worden deze termen niet gebruikt in de brieven die zeker van Paulus zijn. Dat geldt ook voor de woordkeus in de tekst van ‘vergeving der zonden’. Die komt bij Paulus alleen nog in Efeziërs 1,7 voor.
Het vervolg is een oude christelijke hymne, vergelijkbaar met Filippenzen 2,6-11 en 1 Petrus 2,22-25. Exegeten twisten erover uit welke achtergrond of bron deze tekst afkomstig is, maar er is geen twist over dat hij afkomstig is uit liturgisch gebruik.
Naar de inhoud gaat de hymne over de rol en functie van Christus in de Schepping. De woordkeus doet denken aan toespelingen op de Wijsheid die God bij de schepping terzijde stond: Spreuken 8,22-31, of de Logos (Joh 1,1).
Christus is de eerstgeborene van heel de schepping. Hij is dus wel geboren en niet geschapen, zoals in de latere geloofsbelijdenis is geformuleerd. En in hem is alles geschapen, het zichtbare en onzichtbare, hemels en aards. Dit ‘in hem’ lijkt wel een hebraïsme, waar het voorzetsel zowel ‘in’ als ‘door’ kan betekenen. En dan worden er 4 categorieën van hemelingen genoemd, engelen als de hofhouding van God, maar ondergeordend aan Christus.
Christus wordt hier ook pre-existent beschouwd, zoals ook de Thora in het joodse wijsheidsdenken pre-existent werd beschouwd. Hij is het hoofd van dit lichaam, de kerk. Zo staat er letterlijk, met ‘de kerk’ als bijstelling. Oorspronkelijk kan met dit lichaam ook de hemelse schepping bedoeld zijn. De liturgische vertaling betrekt het alleen op de kerk.
Dan trekt de hymne de spanningsboog van het begin naar het heden. Christus is ook de eerste uit de doden, om in alles de hoogste te zijn. Want in Christus heeft God willen wonen in al zijn volheid, om heel de schepping met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed van Jezus, op het kruis vergoten. In het bijbelse denken kan er geen verzoening zijn zonder bloed, dat de zetel van het leven heet te zijn. Zo ook in de Brief aan de Hebreeën 9,22. Aldus wordt alles in hemel en aarde met God verzoend, door hem, Christus, alleen. Later heeft Matteüs dit ‘tot vergeving der zonden’ ook toegevoegd aan de uitspraak van Jezus over de beker, bij de laatste maaltijd van Jezus. Vergelijk maar eens met Marcus 14,26 en Lucas 22,20 in een synopsis.
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 23,35-43
De Evangelielezing gaat precies daarover: Jezus die aan het kruis hangt en bespot en beschimpt wordt door overheidspersonen, de soldaten en één medegekruisigde. Lucas laat het volk alleen passief aanwezig zijn, zwijgend toekijken.
Alle spottend bedoelde uitspraken hebben ironische betekenis. ‘Anderen heeft hij gered…’ De vele genezingsverhalen getuigen er van. ‘Koning der joden’, zoals ook het opschrift op het kruis staat, evenals ‘Messias’. Ze zijn allemaal waar en juist, maar uit welke mond klinkt het …?
Overheidspersonen, soldaten en één medegehangene gebruiken steeds het woord ‘redden’.
Dat is treffend in het boek van Lucas. Hij gebruikt het woord redden, al vanaf het begin. In Lucas 2,11 krijgen de herders te horen: ‘Heden is u een redder geboren’. In Handelingen 4,12 laat Lucas dit ook zo zeggen door Petrus als die ter verantwoording wordt geroepen na een genezing, in Jezus’ naam. Hier wordt ook twee keer het woord redding gebruikt!
De andere misdadiger spreekt Jezus niet aan met een titel, maar met zijn naam, Jezus, en doet een beroep op Jezus die waarlijk koning is en gratie kan verlenen, en vergeving kan schenken. Zo laat Lucas dit ook zeggen door Petrus: ‘...dat Hij de door God aangestelde rechter is over levenden en doden…. Dat ieder die in hem gelooft, door zijn Naam vergeving van zonden verkrijgt’ (Hand. 10,43).
En dit vertrouwen wordt niet beschaamd. Jezus heeft zélf wel vertrouwen dat hij in het paradijs uitkomt, en hij belooft aan de misdadiger die zijn schuld bekend heeft, vergeving en presentie bij zichzelf in dit paradijs. We merken op dat Lucas hier ook weer het woord ‘heden’ gebruikt. Het ‘heden’ is bij Lucas altijd een heilsmoment, vgl. Lucas 5,26; 19,9.
Lucas brengt aldus de termen ‘messias’ en ‘koning’ bij elkaar in de gekruisigde Jezus die aan de zondaar die schuld bekent en vergeving zoekt, vergeving en toekomst biedt. Het koningschap van Jezus heeft hier dus een bijzondere betekenis: Hij is rechter over levenden en doden die gratie kan verlenen aan wie vergeving van zonden zoekt.
2 Samuël 5,1-3
De eerste lezing geeft aan dat David als koning wordt erkend en gezalfd. Zalving is zoveel als Gods handtekening onder een aanstelling als koning of als hogepriester. Als Jezus eerst al Zoon van David genoemd werd en hier ook Messias, wil dat dus uitdrukken dat God zijn handtekening gezet heeft onder zijn functioneren. De koning der Joden is verheven tot koning van de schepping: Christus Koning.
Preekvoorbeeld
Traditiegetrouw besluit de liturgische jaarkalender met het feest van Christus Koning. Voor we volgende week opnieuw de Advent ingaan, laten we eerst nog eens de trompetten schallen in het rond. Hoe het voorbije jaar er ook uit zag, even halen we nog eens alles uit de kast om te laten horen hoe sterk we staan. Want dat straalt dit feest toch uit. Het beeld van de Pantocrator komt hoe dan ook ambivalent over. Het drukt sereniteit uit. Ontegensprekelijk. Tegelijk is zijn doordringende blik niet zonder meer geruststellend. Meer nog. In combinatie met de talloze afbeeldingen van het laatste oordeel drukken beide beelden samen de algemene sfeer uit die het katholieke geloof van velen tot voor kort kenmerkte. Op het einde komt het oordeel. Niet bepaald een gezellig feest. Het is in elk geval het gevoel dat overheerst op het moment dat het feest van Christus Koning wordt ingesteld. We schrijven dan 1925. Pius xi is niet zo gelukkig met het opkomende atheïsme en liberalisme. Hij wil een dam opwerpen door het mobiliseren van zoveel mogelijk katholieke organisaties en bewegingen. Zij dienen de christelijke identiteit te bewaren en zo mogelijk te versterken. ‘Aan u, o koning der eeuwen, aan u hoort de zegekroon’. Het lied werd door zowat alle katholieke bewegingen (min of meer) enthousiast gezongen.
De aanstelling van David als koning van Israël (2 Sam. 5,1-3) klinkt in vergelijking hiermee veel bescheidener. Eerder een onopvallende twitter. Maar schijn bedriegt. David heeft naam gemaakt, en niet zomaar een klein beetje. Zijn koningschap staat in de geschiedenis geschreven als verbonden met een tijd van welvaart en veiligheid. Het model van de koning naar Gods hart, het symbool van gerechtigheid en politieke eendracht. Dat is één kant. Minstens even talrijk zijn de verhalen die hem afschilderen als schurk en bedrieger. Aldus het verhaal van de profeet Nathan die David het beeld voorhoudt van een rijke man die het ene schaap dat zijn arme buurman bezat van hem steelt terwijl hij zelf in overvloed leeft (2 Samuel 12,1-7). David, niet beseffend dat hij die man is, roept verontwaardigd om gerechtigheid. David die zijn legeraanvoerder Uria laat sneuvelen in de voorste gevechtslinie omdat hij diens vrouw Batseba in zijn bed heeft gesmokkeld en een kind bij haar heeft verwekt (2 Sam.11,1-27). Zijn opvolgers, te beginnen met zijn zoon Salomo, zijn geen haar beter. Ook diens koningschap staat bol van de dubbelzinnigheid. Het koningschap is een van de meest frustrerende ervaringen geweest die Israël heeft gekend. Het eindigt dan ook met de deportatie naar Babylonië in de zesde eeuw. En dan hebben ze er genoeg van. Geen koning meer. Koningen zijn vooral met zichzelf bezig, hun eigen belang. De verzuchtingen naar een nieuwe tijd klinken door in liederen als Psalm 72: ‘Voor kleine mensen is hij bereikbaar, hun bloed is kostbaar in zijn ogen.’ Daar dromen ze van: een tijd van vrede en gerechtigheid gedragen door een nieuwe, zogeheten messiaanse gemeenschap.
De terugkeer uit de ballingschap brengt echter niet de verhoopte nieuwe tijd. De Joodse gemeenschap plooit terug op zichzelf. Ze bewaken hun identiteit door zich af te zonderen en af te sluiten van alles wat hen vreemd is. ‘Wij zijn anders dan de rest van de wereld: we onderhouden de sabbat, wij laten onze mannelijke kinderen besnijden, wij houden ons aan onze voedsel- en reinheidsvoorschriften, wij laten onze mannen niet huwen met niet-Joodse vrouwen, al die vreemde vrouwen moeten terug naar huis worden gestuurd. Wij zijn immers het volk van Gods bijzondere liefde.’ Het zijn de scherpslijters van de afzondering die het voor het zeggen hebben. De letter wint het van de geest.
Ondervraagd door een wetgeleerde wat hij moet doen om het eeuwig leven binnen te gaan, antwoordt Jezus met de vraag: ‘Wat staat er in de wet, hoe lees je dat?’ (Luc. 10,25vv). Jezus staart zich niet blind op allerlei uiterlijkheden. Hem gaat het om de geest van de Thora. Wie heeft zichzelf tot naaste gemaakt van de man die halfdood achtergebleven was langs de kant van de weg? ‘Die hem barmhartigheid betoonde’, antwoordt de wetgeleerde. ‘Ga dan en doe evenzo.’ De priester en Leviet die in een boog om de gewonde man liepen onderhielden perfect de voorschriften, waardoor ze zich ‘afgezonderd’ hielden van wie hen kon verontreinigen. Jezus’ houding die we herkennen in de barmhartige Samaritaan opent een nieuw soort gemeenschap. Niet de letter is zaligmakend. Het is Jezus te doen om de bevrijdende kracht die mensen inspireert om te leven als medemens, als hoeder van elke mens die onze broeder of zuster kan worden als we onszelf tot naaste willen maken. Dan wordt een nieuw soort gemeenschap geboren. Niet een gemeenschap die zijn identiteit baseert op het anders-zijn dan de medemens, maar een identiteit die grenzen openbreekt en verbondenheid bewerkt.
Als Jezus koning genoemd wordt en als zodanig wordt vereerd, krijgt het koningschap een heel nieuwe inhoud en betekenis. Jezus’ koningschap is de concrete invulling van ‘deze wereld omgekeerd’. Dan is geen sprake meer van onderdanen en heersers, maar van bondgenoten, lotgenoten en tochtgenoten. Jezus heeft inderdaad van meet af aan medestanders gezocht, mensen die samen met hem handen en voeten zouden geven aan deze nieuwe gemeenschap. Dat dergelijke samenhorigheid en verbondenheid mogelijk was en metterdaad gestalte kreeg, dat moet juist het wondere geweest zijn waar Paulus zo van onder de indruk is geweest en wat in hem de overtuiging moet gewekt hebben dat deze nieuwe levensstijl een boodschap van geluk kon zijn voor velen. Het verklaart wellicht zijn enthousiasme over deze nieuwe levensstijl als een overgang van dood naar leven, van duisternis naar licht, van de oude mens naar de nieuwe.
inleiding drs. Henk Berflo
preekvoorbeeld Ignace D’hert op