- Versie
- Downloaden 17
- Bestandsgrootte 292.56 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
Kerst 2013
Vrede op aarde
Als exegeet met wat iconoclastische trekjes sta ik altijd met een wat sceptische blik naar een kerststal met levende have en zo mogelijk een echt kindeke (in het meest vooruitstrevende geval een meisje) in plaats van een pop te kijken. Ik vind zo’n kerststal ‘losgezongen’ van de Bijbel.
Het kerstverhaal gaat niet over een lief kindje dat midden in de kou van een winternacht wordt geboren in een stal, omdat alle herbergiers zo onchristelijk zijn Jozef en zijn zwangere vrouw onderdak te weigeren.
Er is dan ook alle reden de kerststal dit jaar anders in te richten dan andere jaren. De kerststal zou eerst eens uitgemest moeten worden. Iedereen en alles eruit, in de frisse buitenlucht, en dan een complete renovatie. De nieuwbouw zou moeten bestaan uit een hoger gelegen woongedeelte en een lager gelegen stalgedeelte: zo waren huizen destijds vaak ingedeeld. Het verschil tussen Matteüs’ huis (2,11) en Lucas’ voerbak (2,7) is dus geen echte tegenstelling. Het zal überhaupt eerder gaan om een nachtverblijf: in een kleine stad als Betlehem stonden zeker geen woonhuizen in onze betekenis; overdag leefde men buiten.
Maar ik vraag mij af waar de dieren dan uit moeten eten als Jezus in de voerbak lag. Zijn er wel dieren in de stal? Lucas meldt dat de kuddes in het open veld bleven overnachten. Geen van beide evangelisten immers heeft het over een ijzig koude winternacht... Er waren dus geen dieren in de stal, denk ik. Geen schaapjes, geen os en geen ezel.
Ik zou trouwens de os en de ezel niet in de kerststal laten terugkomen. Zij beelden namelijk de tekst van Jesaja uit: ‘Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester’ (Jes. 1,3a); tot zover is het goed, maar in de tweede helft van dit vers staat: ‘maar Israël weet van niets; mijn volk heeft geen begrip’ (Jes. 1,3b). Hun aanwezigheid symboliseert mij een al te scherp onderscheid tussen Oude en Nieuwe Testament. Ook de kamelen horen niet in de kerststal thuis. En de kerstboom, symbool van het heidense midwinterfeest, stond al helemaal niet in de kerststal. Jezus wordt alleen omringd door Maria en Jozef, en verder zijn eigen kleine kudde (Luc. 12,32).
In het tableau vivant zou nog een aantal dieren thuishoren, zoals een wolf, die samen met een lam in de stal kan wonen, vergezeld van de panter en het bokje (Jes. 11,6). Ook is er plaats voor een berin, die vriendin van de koe is en voor een leeuw, die in de stal stro kan eten (Jes. 11,7). Ten slotte ook een adder, dan kan Jezus, als hij wat groter is, bij het hol van die adder spelen (Jes. 11,8).
Jozef was voor de volkstelling samen met Maria naar de stad van David, Betlehem, gegaan omdat hij uit het huis van David stamde (Luc. 2,3-5). Daarom hoeven ze niet in een herberg te overnachten, maar verblijven ze bij familie, de familie David, om het wat huiselijk te zeggen. In het Grieks staat er ten overvloede: ‘hun plaats was niet in de kataluma, de uitspanning, de herberg.’ Dus zijn ook Jezus’ opa’s, oma’s, ooms en tantes, neven en nichten, erbij. En er komt bezoek langs: herders en magiërs.
De herders komen naar de Messias, de Heer, kijken (Luc. 2,11). Goed beschouwd zoeken ze, blijkens Matteüs 2,6, een collega-herder, die ook nog eens familie van de herder David is (1 Sam. 16,19; 17,15 enz.). De engel van de Heer verschijnt tijdens hun nachtwake aan de herders (Luc. 2,8v) en zij gaan daarna ‘haastig’ (v. 16) naar Betlehem. Hoe het met die arme schaapjes in het donker zit, wordt niet duidelijk. Blijven zij alleen achter, net zoals de schapen waarvan de herder naar het ene verloren schaap op zoek is? Jezus is trouwens niet alleen een collega-herder die (net als David) de leider van Gods volk Israël zal zijn, maar jij is ook de goede herder (Joh. 10,1-16). Jezus is een geboren herder, en daarom mag hij al in de voerbak een herdersstaf in zijn knuistjes krijgen.
De drie koningen (magoi, wijze mannen) hadden natuurlijk niet de afslag Betlehem gemist, maar bij de gedachte aan de geboren (er staat niet: pasgeboren) koning der Joden gingen zij hem logischerwijze in de hoofdstad zoeken. Na raadpleging van de hogepriesters en schriftgeleerden verwees Herodes hen door naar Betlehem. Maar aan Herodes knaagde het gevoel: ‘Ben ík dan niet de geboren koning der Joden?’ Vanwege zijn rol moet ook hij een plaats in de kerststal krijgen, uitgebeeld als een vos (Luc. 13,31v). Hij doet ons denken aan alle dictators die gemakshalve hele bevolkingsgroepen uitmoorden. Naast hem mag een bakje met zuurdesem (Mar. 8,15) niet ontbreken.
Jezus mag trouwens ook wel een kroontje op zijn hoofd gezet krijgen, want hij is een vorst, en wel de aangekondigde ‘Vredevorst’ uit Jesaja 9,5 (gelezen in de nachtmis). Hij wordt ‘kind van God’ genoemd en is dus ‘vredemaker’ (Mat. 5,9). Maar dan hebben we het wel over een andere vrede dan die de wereld brengt (Joh. 14,27).
In een hoek van de vernieuwde stal staat een smidse, waar mensen bezig zijn wapens om te smeden tot ploegscharen. Dat zijn de mensen die ‘de oorlog niet meer leren’ (Jes. 2,4 en Micha 4,3). Een goede beschouwer van de kerststal breekt militaire academies af en maakt er vredesacademies van. Om te beginnen alle wapens de wereld uit. Dan blijft alleen nog het vechten voor mensenrechten over.
De vrede en gerechtigheid zijn de thema’s van de muziek in en rond de kerststal. Met Jesaja 52,7 als uitgangspunt wordt gezongen over de voeten van de vreugdebode die vrede meldt, met goed nieuws, die een boodschap van heil laat horen. In het Gloria is ook altijd al sprake van ‘op aarde vrede onder de mensen’. In één adem sluit daarbij aan: ‘in wie hij een welgevallen heeft’ (Luc. 2,14). Bij dat ‘welgevallen’ moet ik denken aan Jesaja 62,4: ‘Men noemt u [Sion] niet langer “Verstotene”, en uw land niet langer “Verlatene”, maar u zult heten: “Mijn Welbehagen”, en uw land: “Gehuwde”. Want de heer heeft welbehagen in u en uw land wordt gehuwd.’ Regelrechte liefdespoëzie, zoals ook uit het erop volgende vers blijkt, en daarom moet ook Psalm 45 gezongen worden, gevolgd door het Hooglied (zie nog Jes. 62,12 uit de dageraadsmis). In Titus 3,4 valt zelfs het woord filantropia, ‘mensenliefde’ (dageraadsmis).
In plaats van de overbekende kerstliedjes moet de troonrede van de Vredevorst klinken: een vredesboodschap, eindigend met het gedicht: ‘Liefde en trouw ontmoeten elkaar, heil en vrede omhelzen elkaar’ (Ps. 85,11). Ten slotte moeten de engelenkoren op gezette tijden ook het traditionele Gloria in excelsis Deo, ‘Glorie aan God in de hoogste hemel, en op aarde vrede onder de mensen in wie hij een welgevallen heeft’ (Luc. 2,14) zingen. En de bezoekers van de kerststal moeten daarmee instemmen; zij zullen het immers op Palmzondag – met een kleine variatie – nog een keer zingen (‘Gezegend is de koning, die komt in de naam van de Heer! In de hemel vrede, glorie in de hoogste hemel!’ Luc. 19,38).
Al het voorgaande duidt erop dat Kerstmis meer een verhaal voor volwassenen dan voor kinderen is. En het is ook geen geschiedenis van meer dan tweeduizend jaar geleden, maar een profetisch verhaal over een boze grotemensenwereld die moet veranderen. Als u naar de kerststal gaat kijken, neem dan een bijbel mee.
Zo wens ik u vrede toe.
Ben van den Vijgenboom