- Versie
- Downloaden 30
- Bestandsgrootte 296.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 september 2019
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
Homiletische hulplijnen 81
Raadgevingen voor een slechte spreker
Deze zomer stuitte ik op ‘Raadgevingen voor een slechte spreker’ van Kurt Tucholsky (1890-1935), een van belangrijkste en geestigste publicisten uit de Republiek van Weimar. Hij emigreerde in 1929 naar Zweden en pleegde zelfmoord, twee jaar nadat zijn boeken door de nazi’s op de brandstapel waren gegooid. Erich Kästner kenschetste hem als een ‘kleine dikke Berlijner die met zijn schrijfmachine een catastrofe wilde voorkomen.’
Raadgevingen voor een slechte spreker
Begin nooit bij het begin, maar altijd drie kilometer ervoor! Ongeveer zo: ‘Dames en heren! Alvorens te spreken over het onderwerp van hedenavond, wil ik in het kort...’
Hier heb je al ongeveer alles bij elkaar, wat een mooi begin verzekert: een vormelijke aanhef; het begin voor het begin; de aankondiging, dat je van plan bent te spreken en wat je van plan bent te zeggen, en het woordje kort. Zo win je in een oogwenk alle harten en oren van de luisteraars.
Want dat heeft de luisteraar graag: dat hij een toespraak krijgt opgediend als een flinke portie huiswerk; dat je met datgene dreigt, wat je zult zeggen, zegt en al gezegd hebt. Altijd mooi breedvoerig.
Spreek niet voor de vuist weg... dat maakt zo’n onrustige indruk. Het beste is dat je je redevoering voorleest. Dat is veilig, betrouwbaar, en bovendien is iedereen blij, als de voorlezende redenaar na elke kwartzin wantrouwig opkijkt, of ze er allemaal nog wel zijn.
Als je absoluut niet wilt luisteren naar wat ik je zo vriendelijk aanraad en je wilt per se met alle geweld voor de vuist weg spreken... jij volslagen leek! Lachwekkende Cicero! Neem toch een voorbeeld aan onze beroepsredenaars, aan de afgevaardigden in de Rijksdag - heb je die soms al eens voor de vuist weg horen spreken? Die schrijven vast en zeker thuis op, wanneer ze ‘Bravo, bravo!’ moeten roepen...
Tja, als je dan zo nodig vrij wilt spreken, spreek dan toch in ieder geval zoals je schrijft. En ik weet, hoe je schrijft. Spreek in lange zinnen, lange... zulke zinnen, waarbij jij, die zich thuis, waar je immers de rust, die je zo zeer nodig hebt, niettegenstaande je kinderen, hebt, voorbereidt, precies weet, hoe het einde is, de bijzinnen mooi ingewikkeld in elkaar verpakt, zodat de luisteraars, ongedurig op hun plaats heen en weer dromend, zich in een college wanend, waarbij ze vroeger zo graag gedut hebben, op het einde van zo'n volzin wachten... genoeg, ik heb je net een voorbeeld gegeven. Zo moet je spreken.
Begin altijd bij de oude Romeinen, en geef altijd, waarover je ook spreekt, de historische achtergronden van de zaak. Dat is niet alleen Duits, dat doen alle brillendragers. Ik heb eens in de Sorbonne een Chinese student horen spreken, die sprak vlot en goed Frans, maar tot genoegen van iedereen begon hij aldus: ‘Mag ik u zeer beknopt de ontwikkelingsgeschiedenis van mijn Chinese vaderland sinds het jaar 2000 voor Christus...’ Hij keek zeer verbaasd op, omdat de mensen zo lachten.
Zo moet jij het ook doen. Je hebt beslist gelijk, men begrijpt je anders niet, wie kan dat in Godsnaam allemaal weten zonder de historische achtergronden... net wat je zegt! De mensen zijn toch niet naar de voordracht komen luisteren om levende dingen te horen, maar omdat, wat ze ook in boeken hadden kunnen opzoeken... net wat je zegt! Kom maar op met je geschiedenis, toe maar, alsmaar geschiedenis.
Trek je er niets van aan, of de werking die van jou op het publiek uitstraalt ook terug komt... dat is flauwekul. Spreek zonder je te bekommeren om de invloed, de mensen en de lucht in de zaal; maar spreek, praat door, mijn beste. God zal het je lonen.
Je moet alles in de bijzinnen verleggen. Zeg nooit: ‘De belastingen zijn te hoog.’ Dat is veel te eenvoudig: ‘Ik zou graag aan datgene, wat ik zoeven gezegd heb, nog in het kort willen toevoegen, dat mij de belastingen veel te...’ Zó moet dat.
Drink de mensen af en toe een glas water voor... dat zien ze graag.
Als je een grapje maakt, lach van te voren, opdat iedereen weet, wanneer de pointe komt.
Een redevoering is, hoe zou het anders kunnen, een monoloog. Omdat er toch maar één aan het woord is. Je hoeft ook na 14 jaar spreken in het openbaar nog niet te weten, dat een redevoering niet alleen een dialoog, maar een orkeststuk is: een zwijgende menigte spreekt namelijk voortdurend mee. En dat moet je horen. Nee, dat hoef je niet te horen. Spreek maar, lees maar, donder maar, draai je geschiedenislesje maar af.
Aan datgene, wat ik zoeven over de techniek van de toespraak gezegd heb, zou ik graag nog in het kort willen toevoegen, dat veel statistiek een toespraak altijd ten goede komt. Dat is bijzonder geruststellend, en omdat iedereen in staat is, tien verschillende getallen zonder moeite te onthouden, heb je daar veel plezier van.
Kondig lang van te voren het einde van je toespraak aan, opdat de luisteraars niet een beroerte krijgen van blijdschap. (Paul Lindau is eens één van die gevreesde bruilofts-toespraken zo begonnen: ‘Ik kom aan het einde van mijn toespraak’.) Kondig het einde aan en begin dan je rede van voren af aan en praat nog een half uur. Dat kun je een paar keer herhalen.
Je moet je niet alleen minstens een indeling in punten voornemen, je moet al die subparagrafen en onderverdelingen ook voordragen, dat kruidt de toespraak. Spreek nooit korter dan anderhalf uur. Anders is het de moeite waard niet om te beginnen.
Als één spreekt, moeten de anderen luisteren. Dat is je kans! Misbruik hem.
Deze raadgevingen doen soms denken aan de slotgedichten van Martin Reints in diens bundel Tussen de gebeurtenissen. Ik citeer de eerste van de drie en beveel de andere aan.
Glas Water
Waarom zeg ik dat?
vroeg spreker als onderbreking van zijn betoog
en besloot een slok water te nemen.
de hand
die een denkbeeldige cirkel in de lucht had gewreven
en als een quasi-gebalde vuist op de lessenaar had gelegen
en een vel papier had opgehouden,
hand die soms vlak bij zijn voorhoofd was gekomen
met de vingers gespreid,
vingers die konden trommelen, wijzen
en tellen,
schikte met de andere hand de papieren
en zocht het glas water
van buiten kwam het ruisen van het verkeer
vliegtuigen vlogen delegatieleden, toeristen en regeringsleiders over
in schepen op zee werden kostbare ladingen verscheept
wereld van ontdekkingen en uitvindingen,
landkaarten, organisatiebureaus, zaaltjes en lessenaars,
van glas gemaakte kannen en met water gevulde glazen
daar
kwam de hand naar het glas
de vingers klaar om het te omvatten
je kon een slok nemen
maar je kon daar ook, nu het zover was, van afzien
en iets bedenken om toe te vertrouwen aan het publiek
dat trouwe, trouwhartige publiek
dat daar maar steeds bleef zijn
en van het glas naar de spreker keek
geduldige dames en heren
die er alvast in gedachten op vooruit waren gaan lopen
dat hij zijn betoog zo dadelijk
zou hervatten
Kurt Tucholsky, ‘Raadgevingen voor een slechte spreker’ in: Tirade 1959 (nov.-dec.) vertaling H. Mulder (gewijzigd, aangevuld)
Martin Reints, Tussen de gebeurtenissen, Amsterdam 2000
drs. Klaas Touwen