- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 287.08 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 21 januari 2021
30 december 2018
Heilige Familie
Lezingen: 1 Sam. 1,20-22.24-28; Ps. 84; 1 Joh. 3,1-2.21-24; Luc. 2,41-52 (C-jaar)
Inleiding
1 Samuël 1,20-28
Hanna is de tweede vrouw van Elkana. Anders dan Pinna heeft zij geen kinderen: hier wordt het drama van Rachel en Lea (Gen. 30,1) hernomen. Hanna vraagt op indringende wijze (1 Sam. 10-12) bij God om een kind, vergezeld van de eed (neder) dat ze een zoon ‘alle dagen van zijn leven’ aan de Eeuwige zal geven. De nu volgende perikoop draait om een woordspel rond de naam van haar zoon, Samuel. Die naam wordt teruggevoerd op het werkwoord dat zowel vragen of smeken (sja’al), maar ook ‘geven, afstaan’ betekent, in dit geval van Samuel aan God. Waarom? Net als bij Sara en Rachel is het kind een bijbelse stijlfiguur voor de geschiedenis van het volk, bijbels theologisch: het verhaal van het Verbond. Wonderlijke geboortes markeren crisis maar tevens een nieuw begin. In de naam klinkt tevens de echo door van zijn toekomst: Samuël, de van God afgesmeekte (20), zal op zijn beurt de smeekbeden van het volk om een koning moeten aanhoren, hij zal hen waarschuwen, maar uiteindelijk zwichten en eerst Saul en vervolgens David tot koning zalven. Zo markeren Hanna en Samuël de overgang van Israël als stammenverband (Jozua, Richteren) naar een koninkrijk (1 en 2 Samuel). De rol van de moeder is in al die verhalen ingevuld met emoties, overwegingen, en initiatief. Elkana kan niet anders doen dan bevestigen dat het haar verdienste is dat deze zoon is geboren, met Gods hulp, en dat zo het Woord van God gestalte krijgt: ‘doe wat goed is in jouw ogen, (…) zeker (ach) zal het woord van God vervuld worden’ (23). Inderdaad, pas als we de perikoop voluit lezen zien we hoe hier een omslag plaats vindt. In de verzen 20-23 is het Hanna die zorg draagt voor de verwerkelijking van Gods belofte: het motief van borstvoeding en spenen (gamal) articuleert dat het welzijn van de jongen haar in deze fase toebehoort. Maar vanaf vers 24 draagt zij het kind over aan zijn bestemming die al voor zijn geboorte door haar eed was bepaald: toegewijd zijn aan Gods huis. De verzen 27-28 articuleren die overgang, en de schrijver speelt hier met zijn woordspel: Hanna heeft om deze jongen gevraagd, neen gesmeekt, en precies daarom zal zij hem afstaan aan God. Wat je van God hebt gevraagd en gekregen, behoort niet jou toe. Hanna’s vervullen van haar eed staat zo in schril contrast met het gedrag van de latere koningen, David incluis, die wat hun wordt toevertrouwd vooral beschouwen als politiek eigendom.
Psalm 84
De psalmist bezingt zijn verlangen naar ‘Gods voorhoven’, de bestemming van de ik-persoon, die al zijn kracht vindt in God (5). Dat verlangen lokaliseert de ik-figuur zelf weer ver weg van dit Huis, en de psalm kan gepositioneerd worden in de context van pelgrimage. Zijn situatie van afstand contrasteert met de verzuchting dat zelfs een vogeltje onderdak, een zwaluw een nest vindt bij het altaar: het ‘huis’ (2, misjkenot is meer een woonplaats, een verblijf) van God is zowel beschutting als toekomst (nestje). In 6-7 voegt de psalmist een tweede beeldveld toe aan zijn verlangen naar Gods woonplaats: ‘trekt hij dan door een dorre vallei, dan wordt ze een groene oase met lenteregens gezegend.’ In deze fraaie vertaling blijft ietwat verscholen dat het een vallei van tranen (baka) is, die verandert in een bron en zegenrijke regen: de psalmist dicht zo aan het verlangen naar het Huis van God een kracht toe die de mens transformeert. Dat blijkt in vers 8 zelfs voor een collectief te gelden: ‘zij gaan van kracht tot kracht, God laat zich zien in Sion’ (eigen vertaling). Zo voegt de enkeling zich in het koor van pelgrims naar Jeruzalem. De omslag van het verlangen naar deze transformatie ligt in vers 5: ‘Gelukkig de mens die zijn kracht vindt bij U: hij droomt van opgaan naar U’. Wat hier in het tweede deel van het distichon is vertaald als ‘dromen’ kan ook worden vertaald als ‘wegen’ naar God: daarmee identificeert de psalmist zich als pelgrim. Dat pelgrimerende blijkt ook uit de adressant van zijn smeken als de ‘God van Jacob’ (9). Vers 9 onthult de identiteit van de psalmist als ‘uw gezalfde’, waarmee niet direct aan een concrete persoon gedacht hoeft te worden: zalven is een handeling van bestemming (priester, koning). Vers 11 bezingt die bestemming: God is de zon, een schild, is liefde (genade), en heerlijkheid. Deze God onthoudt niets aan wie volledig in zijn wegen gaat, aan degene die op hem vertrouwt (13), op weg naar Jeruzalem.
1 Johannes 3,1-2.21-24
De brief van Johannes is een document uit de johanneïsche school, uit het einde van de eerste eeuw, en representant van een milieu dat verwant is aan dat van het evangelie van Johannes, en mogelijk Openbaringen. Een van de centrale noties in deze brief is zoon/kindschap: wie zich als zoon van God/kind van God (het Grieks laat beide modaliteiten toe) mag zien, door het geloof in Jezus, kan vrijmoedig omgaan met God en alles voorleggen wat hij wil. Het (niet gelezen) middendeel benadrukt dat deze vrijmoedigheid geen reden is om te ‘zondigen’ en zo de wet te overtreden. Liefhebben en zoonschap zijn termen die de verhoudingen binnen de gemeenschap definiëren in termen van familierelaties.
Lucas 2,41-52
‘De moeder bewaarde al deze woorden in haar hart’ (Luc. 2,51): net als bij Samuel is de bestemming van de eerstgeborene niet bepaald door de vader en de moeder, maar door het ingrijpen van God. Dat schept een zekere raadselachtigheid die doorklinkt in Jezus’ antwoord op de vraag van Maria (48) waarom hij toch dit zijn ouders aandoet: ‘Wist je dan niet dat ik in het huis van mijn vader moet zijn?’ Lucas vertelt hier niet over een harmonieus gezin, zijn opvatting van wat een ‘heilige familie’ is wijkt scherp af van ons negentiende-eeuwse, door kerk en staat gesacraliseerd ideaal van familiale saamhorigheid en gehoorzaamheid. De breuk met zijn familieloyaliteit toont het narratief door verplaatsingen: naar Jeruzalem, terug naar Nazaret, weer terug naar Jeruzalem, en weer naar Nazaret. Van Jozef vernemen we in Lucas, anders dan in Matteüs, weinig. Maria daarentegen is bij Lucas een majeur karakter: zij is het die de engel ontvangt, die de woorden in haar hart bewaart, en Lucas suggereert (Luc. 2,35) dat zij weliswaar nu niet weet waar haar zoon is, maar dat ze wel een vermoeden heeft van zijn bestemming: Jeruzalem, niet Nazaret. Die bestemming schemert door in motieven: Jozef en Maria gaan ieder jaar met Pesach naar Jeruzalem. Pesach is een van de drie pelgrimsfeesten, en net als bij Johannes kan hier een oude traditie bewaard zijn dat Jezus wel vaker ‘opging naar’ Jeruzalem, alvorens hij zijn laatste reis aanvangt (Luc. 9,51!). In dat licht verschijnt dan het gegeven dat Jezus wel opgaat naar Jeruzalem, maar dat zijn ouders hem daar kwijt raken, en pas na een dagmars terug op weg naar Nazaret beseffen dat hij er niet is. Dat is niet bepaald een beeld van een kerngezin, meer van een lokale groepering van (44) pelgrims waar de zorg voor de kinderen gedeeld wordt. Lucas kan hier een historisch motief hebben verwerkt, pelgrims reisden in groepen vanuit hun dorpen en steden naar en vanuit Jeruzalem. De literaire retoriek is er een van vervreemding en bestemming: terugreizende ouders die er pas na een dag (!) achter komen dat hun kind zoek is, en in Jeruzalem teruggekeerd drie dagen zoeken alvorens ze Jezus terugvinden, dat duidt op een diepere crisis. Wanneer zijn leerlingen hem attent maken op het feit dat zijn moeder en broers naar hem toe zijn gekomen antwoordt Jezus: ‘Mijn moeder en mijn broers zijn zij die het woord van God horen en doen’ (Luc. 8,21). Tot zover familie: Jezus moet zich aan die banden onttrekken wil hij toegewijd zijn aan zijn taak, zijn uittocht in Jeruzalem doorheen dood en het lege graf. In de episode weeft hij motieven die we ook in andere geboorteverhalen aantreffen: de jongen is al vroeg wijs, zit als twaalfjarige (de leeftijd van religieuze volwassenwording, de tegenwoordige bar Mitzva) te midden van wijzen en schriftgeleerden die verbaasd zijn over zijn kennis en vragen. Verder bezit Jezus een buitengewoon scherp gearticuleerd zelfbewustzijn, zo blijkt uit zijn antwoord aan zijn ouders, met een subtiele verwijzing naar de Tempel als het huis van zijn Vader. Lucas laat zo zien dat de weg van Jezus niet meer samenvalt met die van Maria en Jozef. Ook al zal hij na dit incident met hen terugkeren en opgroeien, ‘geliefd bij God en de mensen’ (52), veelzeggend is dat de ouders niet meer genoemd worden. De ruimtelijke beweging van en terug naar Jeruzalem keert terug in het verhaal van de Emmaüsgangers (Luc. 24,13vv), wanneer twee leerlingen ‘zestig stadiën’ verwijderd zijn van Jeruzalem, om na hun ontdekking dat het Jezus was die de Schriften opende en met hen het brood brak, onmiddellijk weer terug te keren: net als hier een verhaal van gemis, hernieuwde ontmoeting en nieuwe bestemming. De drie dagen vormen een subtiele allusie op zijn dood, graflegging, en het lege graf. Lucas biedt zo een fraaie inclusie: de ouverture van zijn evangelie grijpt vooruit op thema’s en motieven van zijn lijdensverhaal.
Een ‘heilige familie’ is geen beeld van zoete saamhorigheid en gehoorzaamheid aan vader en moeder, maar van religieuze opgang, van verwarring en scheiding, het vinden van je eigen bestemming in het ‘huis van God’. Daar hoort gemis bij.
Preekvoorbeeld
Op deze feestdag van de heilige familie richt zich onze aandacht spontaan op het gezin dat we in deze kersttijd zo tastbaar in de kerststal zien: ouders en kind. De heilige familie is als feest door Paus Leo xiii ingesteld in de verwachting dat er van dit bijzondere gezin een voorbeeldfunctie zou kunnen uitgaan. In onze tijd ontdekken we inderdaad opnieuw de fundamentele betekenis van de blijvende band van liefde en trouw tussen een man en een vrouw, die zich in hun liefde ook openstellen voor het geschenk van het nieuwe leven. Het gezin dat zich zo vormt is van onvoorstelbaar groot belang en wij weten allemaal dat het gezin waarin wij opgroeiden ons het hele leven blijft tekenen.
Tegelijk vergeten wij wel eens hoeveel mensen er in onze tijd buiten een gezin leven. Een derde van alle Nederlanders leeft alleen. Jongeren die nooit een partner vonden, buitenlanders die hun gezin achterlieten, ouderen of ook jongeren die hun partner door de dood of door scheiding verloren, mensen die onvrijwillig alleen zijn, maar ook velen die bewust gekozen hebben voor een leven zonder een exclusieve levenspartner. In de aanloop naar de kersttijd zie je dat in bladen en op het internet er meer reclame wordt gemaakt voor relatiebureaus en dating service. Juist de feestdagen alleen doorbrengen vinden velen een pijnlijke ervaring en blijkbaar zijn er mensen die in het zicht van de decembermaand toch nog een partner proberen te vinden. Daar zal niet altijd de hoop op een blijvende relatie een rol spelen, maar eerder de behoefte aan een compagnon voor een beperkte tijd.
Al tientallen jaren constateren wij met zijn allen een proces van individualisering. Onder dat woord laten zich heel wat verschijnselen samenvatten. In het algemeen laten wij ons minder bepalen door de groep waar wij bij horen of de familie en het gezin waar wij deel van uit maken. Wij wensen meer als individu benaderd te worden. Het wonderlijke is dat we in kleding en gewoontes en manier van doen graag de trends volgen en meer dan ooit op elkaar lijken als echte kuddedieren. Individu zijn betekent ook de vrijheid nemen om echt jezelf te zijn, je eigen ideeën te volgen en je eigen stijl te tonen, en dat vraagt een bepaalde moed die we niet allemaal hebben. Ondanks alle individualisme vinden de meesten van ons het heerlijk om ergens bij te horen en af en toe eens op te gaan in de massa en niet altijd zelf een standpunt te hoeven hebben.
Alleen leven is dan ook niet een gemakkelijke ‘keus’. Je kunt heel erg behoefte hebben aan de steun en de warmte die je vindt bij een directe levenspartner en gezinsleden. Veel alleen door het leven gaande mensen zoeken af en toe bewust naar een partner. Tegelijk weten zij dat ze dan veel van hun vrijheid moeten opgeven en dat het niet gemakkelijk is te wennen aan een ander zo dicht bij je. Beide levensvormen hebben iets aantrekkelijks, maar ook iets moeilijks. Misschien is het een kenmerk van mensen van onze tijd dat ze moeilijker iets vol kunnen houden wanneer het zijn eerste aantrekkelijkheid verliest. Er is een enorme beweging op de markt van relaties. Ontelbaren die samen zijn willen hun relatie beëindigen en ontelbaren die alleen zijn zoeken een partner. Maar om te leven met de beperkingen en de worsteling die elke levensvorm met zich meebrengt, dat blijft een opgave voor ons allemaal.
Het gezin wordt in het evangelie zeker niet geïdealiseerd. De lezingen laten ons juist situaties zien waarin jonge kinderen al vroeg een weg buiten het gezin gaan. Het jonge kind Samuel wordt al op driejarige leeftijd afgestaan aan God. De moeder beseft dat het kind meer van God is dan van haar en doet wat ze beloofd heeft, ze brengt hem naar de tempel. Zij draagt het kind over aan zijn bestemming die al voor zijn geboorte door haar eed was bepaald: toegewijd zijn aan Gods huis. Wat je van God hebt gevraagd en gekregen, behoort niet jou toe. En in het evangelie horen we hoe Jezus als jong kind in de tempel wil zijn om daar te spreken met de bijbelgeleerden; zijn ouders raken hem al jong een paar dagen kwijt en zijn uiteraard erg ongerust. Later zal hij zijn leerlingen duidelijk maken dat je je ouders en familie moet loslaten om echt vrij te zijn voor je leven in zijn voetspoor. Op de een of andere manier ervaren we allemaal dat je je ouders eens los moet laten, ook al blijft het gebod gelden dat je respect en zorg voor ze moet hebben. Maar er zijn banden dieper en wezenlijker dan de familie, en dat zijn de banden van Gods koninkrijk. Wanneer Jezus’ leerlingen hem attent maken op het feit dat zijn moeder en broers naar hem toe zijn gekomen antwoordt Jezus: ‘Mijn moeder en mijn broers zijn zij die het woord van God horen en doen.’ In ons aardse huis wonen we maar tijdelijk, maar bij God wacht een eeuwig huis op ons. Onze aardse vader verliezen we, onze hemelse Vader nooit. Jezus’ roeping beperkt zich niet tot het gezin van Nazaret: de Vader leidt zijn weg naar Jeruzalem, waar lijden en verheerlijking hem wachten.
Broeders en zusters, het gezin is niet de enige of hoogste levensvorm. Maar het is het zeker waard er veel zorg aan te besteden; het is een enorm belangrijke basiseenheid in onze samenleving. Daar leren kinderen de belangrijkste waarden van het leven, liefde en solidariteit, trouw en geloof in God. Daar mag je ook de vorming opdoen die je in staat stelt je eigen weg in het leven te ontdekken, te kiezen en te gaan. Die eigen weg kan van alles zijn, alleen of samen, zonder kinderen of met eigen of met pleegkinderen, dicht bij een ander of meer op afstand. God gaat met ieder mens een eigen weg. Daar zijn eigenlijk nooit vaste patronen voor geweest, ook al leek het er wel op. In onze tijd ervaart ieder mens de uitdaging om de relaties met dierbaren zelf vorm te geven. De bijbelse verhalen over de gezinnen van Samuel en van Jezus helpen ons daarbij. Wezenlijk is uiteindelijk niet een bepaalde structuur, maar de les dat elk mensenleven groot en rijk is in geven en in ontvangen.
inleiding dr. Eric Ottenheijm
preekvoorbeeld Johan te Velde