- Versie
- Downloaden 20
- Bestandsgrootte 293.57 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
1 januari 2012
H. Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (B-jaar)
Inleiding
Zowel de keuze van de lezingen als hun onderlinge samenhang zullen bij menigeen op het eerste gezicht allerlei vragen oproepen. Hoe zijn de samenstellers van het leesrooster tot deze op het eerste gezicht wat merkwaardige collage gekomen? En menigeen die bij de voorbereiding van de liturgie betrokken is, zal zich afvragen waarom de eerste dag van het jaar aan Maria is gewijd? Het is toch Nieuwjaarsdag? Kan ook de liturgie zich daar niet beter gewoon bij aansluiten? Er zijn toch voldoende andere feesten ter ere van Maria?
Wij stoten hier op een oud probleem dat teruggaat tot op de Vroege Kerk, de periode waarin de meeste liturgische feesten zijn ontstaan. De christelijke traditie heeft door de eeuwen heen moeite gehad met nieuwjaarsfeesten, die meestal op een uitbundige wijze werden – en worden – gevierd en vaak ook verbonden waren met ‘heidense’ gebruiken. In de tijd waarin het christendom opkwam, was het Romeinse Kalenderfeest (1 januari) heel populair. Er werden overvloedige maaltijden gehouden waarbij uiteraard veel werd gedronken. Mensen gaven elkaar (dure) geschenken, zoals wij dat met Sinterklaas of met Kerstmis doen. Verder had het feest op veel plaatsen een carnavalesk karakter en werden er vóórchristelijke rituelen gehouden die door kerkelijke synodes en kerkelijke leiders met argwaan werden bezien. De gebruiken werden niet alleen bestreden. Men probeerde aan het feest van 1 januari ook een andere invulling te geven. Dat gebeurde op twee manieren. In Rome schijnt de dag al vrij vroeg (vanaf de zesde eeuw) aan Maria, de Moeder van God, te zijn gewijd. De paus celebreerde de eucharistie in de kerk van Maria ad Martyres (beter bekend als het Pantheon). Volgens sommige liturgiehistorici was het zelfs het oudste Romeinse Mariafeest. De reden waarom voor Maria werd gekozen, is natuurlijk dat zij de moeder van Christus is en dat diens geboorte acht dagen eerder was gevierd. Elders, met name in Gallië, wijdde men de dag aan de besnijdenis van Jezus die acht dagen na diens geboorte had plaatsgevonden (Luc. 2,21). Die traditie werd op den duur overgenomen door de Romeinse liturgie en dat verklaart waarom in het Tridentijnse Missaal het genoemde vers de evangelielezing van die dag vormt. Overigens is er in dat vers niet alleen sprake van de besnijdenis, maar ook van de naamgeving. Dat was voor paus Pius x in 1913 aanleiding om de zondag die tussen 1 januari en Driekoningen viel, aan dit thema te wijden.
Toen na het Tweede Vaticaans Concilie de liturgische boeken, waaronder het lectionarium, werden herzien, is aan de dag van 1 januari een nieuwe invulling gegeven. Degenen die voor de liturgiehervorming verantwoordelijk waren, hebben opnieuw aansluiting gezocht bij de oudste liturgische tradities van de stad Rome. Misschien wisten ze ook niet goed raad met de gedachte dat christenen de besnijdenis van Jezus zouden vieren. Hoe dan ook, in de liturgie van na het Tweede Vaticaans Concilie staat Nieuwjaarsdag in het teken van Maria. Om die verandering ook in de keuze van de lezingen tot uiting te laten komen, hebben de samenstellers van het lectionarium een kleine kunstgreep toegepast door niet alleen vers 21, maar ook de voorafgaande verzen uit het Lucasevangelie te lezen. Daarin is sprake van het bezoek van de herders aan het pasgeboren kind, maar wij lezen er ook dat Maria al deze woorden – de woorden van de herders – in haar hart bewaarde en overwoog. De motieven van de besnijdenis en de naamgeving zijn niet geschrapt, maar feitelijk speelt de figuur van de moeder van Jezus nu een belangrijke rol in de geselecteerde passage. Vervolgens is als tweede lezing een gedeelte uit Paulus’ brief aan de Galaten gekozen, die de vroegste nieuwtestamentische verwijzing naar de moeder van Jezus bevat.
In veel opzichten verrassend is de keuze van de eerste lezing uit het boek Numeri, waarin de zogenaamde Aäronitische zegen voorkomt. De link met de evangelielezing is te vinden in de laatste regel: ‘wanneer zij zo mijn naam over de Israëlieten uitspreken’. De samenstellers van het leesrooster hebben hier een verband willen leggen met de naam die Jezus acht dagen na zijn geboorte kreeg. Die naam zal tot zegen zijn zoals ook de naam van JHWJ dit is. Het kost overigens niet veel moeite om hier een aanknopingspunt met het nieuwjaarsfeest te ontdekken (de samenstellers van het lectionarium zullen dit ook vast wel bedoeld hebben!). Wensen wij elkaar aan het begin van het jaar niet een Zalig Nieuwjaar of, volgens een traditioneel protestants gebruik, veel heil en ‘zegen’? Tot slot valt op te merken dat de antwoordpsalm direct aansluit bij de thematiek van de eerste lezing en duidelijk refereert aan de Aäronitische zegen (Ps. 67,2: ‘Schenk ons uw zegen... laat uw aanschijn over ons lichten’).
Deze collage van lezingen levert verschillende motieven op die als rode draad voor de liturgie en de preek of overwegingen kunnen dienen. Ik wil er drie noemen (om te voorkomen dat het een kluwen wordt, is het raadzaam er één of hooguit twee uit te kiezen):
Het is mogelijk de figuur van Maria, als moeder van Jezus centraal te stellen. De vraag is natuurlijk wel of de andere Mariafeesten die door het jaar heen worden gevierd, daarvoor niet geschikter zijn dan Nieuwjaarsdag.
Men zou ook het thema van de besnijdenis van Jezus kunnen oppakken. De dag van 1 januari, de achtste dag na Kerstmis, wordt dan weliswaar niet meer als het feest van de besnijdenis beschouwd, het motief is gelukkig niet helemaal verdwenen omdat de evangelielezing hoe dan ook vermeldt dat Jezus besneden werd. Het is niet zomaar een detail. Het geeft aan dat Jezus volledig joods was, vanaf zijn geboorte tot aan zijn dood. Het feest kan daarom als een remedie dienen tegen allerlei anti-joodse opvattingen die steeds weer dreigen op te duiken.
Wanneer men het begin van het civiele nieuwe jaar op een kerkelijke en liturgische manier wil belichten, ligt het het meest voor de hand de eerste lezing als uitgangspunt te nemen en het thema van Gods zegen, die men elkaar op die dag toewenst, uit te werken en daar dan in ieder geval ook de evangelielezing bij te betrekken.
Preekvoorbeeld
Stel u voor: God kijkt met ons mee naar het dagelijks journaal op de televisie. Hij ziet wat er allemaal misloopt op onze wereld. Hij is ermee begaan. En besluit er wat aan te gaan doen. Wat denkt u: wat zou hij doen? Ooit stelde ik deze vraag aan een bezinningsgroep. Men antwoordde: ‘Hij gaat naar de plekken waar oorlog wordt gevoerd, en zal vrede stichten.’ ‘Hij gaat naar de theologische opleidingen om voor te doen hoe je inspirerend over God vertelt.’ Die kon ik in mijn zak steken. ‘Hij gaat naar noodlijdende mensen om ze te troosten en te ondersteunen.’ Allemaal prachtige antwoorden.
Ze beantwoorden een beetje aan de teksten die wij zojuist gehoord hebben. In de eerste lezing horen we met welke woorden de priester het volk moet zegenen: ‘Moge de Heer u zegenen en u behoeden. Moge de Heer de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn. Moge de Heer zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken.’ Een tekst vol beloften. En in het evangelie horen wij hoe de herders God verheerlijkten en loofden. Omdat het lied van de engelen uit was gekomen. Met Kerstmis hoorden wij hoe die engelen zongen: ‘Eer aan God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen die Hij liefheeft.’ En vandaag horen we hoe de herders God loofden, want het was allemaal precies zoals hun gezegd was. Zegen en vrede. Prachtige teksten voor de eerste dag van het jaar.
Maar ja, de werkelijkheid is veel minder mooi. We hoeven maar naar verhalen te luisteren van mensen om ons heen, of naar het journaal op de televisie te kijken… Daar zijn zegen en vrede vaak ver te zoeken. Wat komt er dan terecht van die mooie teksten over zegen en vrede?
En God besloot er iets aan te gaan doen. En wat deed hij? Iets heel anders dat wij zojuist veronderstelden. Want wat deed hij? Er werd een kind geboren. Dat duurde om te beginnen al negen maanden. En al die tijd ging de wereld gewoon door. En toen dat kind eenmaal geboren was, duurde het dertig jaar voordat het in de openbaarheid trad met zijn boodschap. Dertig jaar. En dan nog wel in zo’n uithoek van de wereld. En al die tijd werd er niets gedaan aan de wereldproblematiek, aan oorlog, honger, geweld, enfin noemt u maar op wat je dagelijks op het journaal ziet, of om je heen hoort.
God neemt blijkbaar de tijd om zijn zegen en vrede op aarde onder ons te vestigen. Of…? Of moeten wij dat anders zien? Als wij de teksten van vandaag serieus nemen, merken wij op dat God mensen inschakelt om zijn plannen te verwezenlijken. Hij heeft een vrouw nodig om moeder te worden van dat kind dat over ruim dertig jaar de weg komt wijzen. Een vrouw die negen maanden lang in verwachting is. Is zij niet het beeld van elk van ons? Is elk van ons niet in verwachting van die vrede en die zegen die op komst is? Dragen u en ik dat niet met ons mee, als een verlangen? Hij heeft eenvoudige herders nodig, mensen met hun beide voeten op de grond, die zich niet doof houden voor een hoopvolle boodschap van vrede en zegen.
God heeft mensen nodig. U en mij. Hij wil iets doen aan alles wat misloopt op onze wereld en begint bij ons: bij ons verlangen, onze verwachting, onze hunkering naar vrede en zegen.
Hij heeft mensen nodig die dat verlangen in zichzelf serieus nemen, en het kiezen als het fundament…, als datgene dat de richting aangeeft in hun leven. Hij wil die droom van vrede en zegen niet op onze wereld verwezenlijken buiten de mensen om, buiten ons om, buiten u en mij om.
Dat verlangen: dat is wat hij eraan doet. Dat verlangen: het is zijn aanwezigheid in onze wereld.
Zalig Nieuwjaar!
Gerard Rouwhorst, inleiding
Dries van den Akker sj, preekvoorbeeld