- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 304.27 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 februari 2021
3 juni 2012
Drie-eenheid
Lezingen: Deut. 4,32-34.39-40; Ps. 33; Rom. 8,14-17; Mat. 28,16-20 (B-jaar)
Inleiding
Gij zijt drievuldig en één, Heer, God van de goden.
(Franciscus)
Thoralezing: Deuteronomium 4,32-40
Op de drempel van het beloofde land doet Mozes, voordat hij zijn taak aan Jozua moet overdragen (Deut. 3,21-29; 31,1-8), een dringend appèl op Israël om te leven volgens de Thora. Wanneer Israël metterdaad gehoor geeft aan Gods leefregels, zal het het leven en het door JHWJ geschonken land in gebruik gaan nemen (Deut. 4,1v; 5,1-33). Mozes gedenkt de ontmoeting tussen JHWH en zijn volk bij de berg Sinaï, toen JHWJ zich heeft laten zien door van zich te doen horen (Ex. 19,1–20,17). In het bijzonder onderstreept Mozes de actuele betekenis van het Eerste en het Tweede Woord (Ex. 20,2v.4vv): Voor Israël is uitsluitend JHWJ God, die niet uitgebeeld mag worden (Deut. 4,3-28; 6,4v).
JHWJ is een barmhartige God, die zich laat vinden wanneer men hem zoekt met hart en ziel (Jer. 29,13; Jes. 55,6) en zich afkeert van (af)goden die niets kunnen (Deut. 4,28) en zich tot hem omkeert. JHWH is trouw aan zijn liefdesverbond met Israël en beoogt hun leven en niet hun ondergang (Deut. 4,29vv). Uit heel Gods omgang met Israël blijkt dit!
JHWH is de schepper van mensen, aarde en hemel (v. 32; Gen. 1; Ps. 8). Zoiets groots is nog nooit geschied!
JHWH is een communicatieve God, die op de berg Sinaï uit vuur tot zijn volk gesproken heeft zonder het te overweldigen (33 zo ook 12v; Ex. 20,18-21). Hij heeft hun woorden-ten-leven gegeven om zijn weg te blijven gaan.
JHWH is de bevrijder die zich de moeite getroost heeft om zijn volk uit Egypte te bevrijden (35; Ex. 6,6; 15).
Dit alles heeft JHWH van zich laten zien, opdat Israël zal (h)erkennen dat JHWH hun God is en geen ander dan hij alleen (35.39). Hij heeft Israël lief, heeft hen uitgekozen om een zegen te zijn voor de mensen (37; Deut. 7,7; Gen. 12,1-3), heeft hen bevrijd uit Egypte en het land dat goed en ruim is in gebruik gegeven (37v). Alleen wanneer de Israëlieten hem van harte erkennen, zal het hen en hun kinderen goed gaan en zullen zij lang leven in het veelbelovende land (39v).
Drie-ene God,
mijn schepper en mijn heiland,
U behoort deze dag, mijn tijd staat in uw handen.
Heilige, barmhartige God,
mijn schepper en mijn heiland,
mijn rechter en mijn redder,
U kent mij en al mijn wegen en doen.
(Dietrich Bonhoeffer)
Evangelielezing: Matteüs 28,16-20
Jezus, zoon van David, zoon van Abraham (Mat. 1,1) heeft in daden en woorden laten zien dat hij JHWH als zijn enige God erkent. In zijn leven, sterven en opstanding is JHWH, de Bevrijder, opnieuw aan het licht gekomen, Hij is Gods Messias. JHWH heeft Jezus, die gekruisigd is, in zijn trouw uit de dood doen opstaan. Hij heeft Jezus’ leven in liefde beaamd. Een engel van JHWH en Jezus zelf verzoeken aan Maria van Magdala en de andere Maria om aan de leerlingen te vertellen dat hij hen voorgaat naar Galilea (1.5vv.9v).
De elf leerlingen, die bij de kruisiging en dood van Jezus de grote afwezigen waren, gaan naar Galilea, waar Jezus met zijn verkondigen van het doorbreken van het koninkrijk der hemelen begonnen was (16; 4,12-25). Zij gaan naar de berg die Jezus hun aangewezen had. De berg Sinaï (Ex. 19–20), de berg van de derde toetsing (4,8-11), de berg van het leerhuis (5,1v), de berg van het bidden (14,23) en de berg van de verheerlijking (17,1-8). Wanneer zij Jezus op deze betekenisvolle berg (weer)zien ‘naderen deze verraders, zij het schoorvoetend en knielen neer’ (Gijs Bouwman; v. 16v).
Levend vanuit Gods barmhartigheid (vgl. Jona) maakt Jezus zijn teruggekeerde leerlingen geen verwijten en gaat hij hen opnieuw roepen (v. 17). Door JHWH – en niet door de duivel (4,8-11) – is aan Jezus alle volmacht gegeven in de hemel en op aarde om te oordelen over de rechtvaardigen en de vervloekten (v. 18; Dan. 7,14; Mat. 25,31-46).
Vanaf de berg, met het uitzicht op Israël en heel de wereld, geeft Jezus zijn leerlingen de opdracht om, toegerust met de Geest (Hand. 1,8; 2,33), alle (heiden)volken tot leerling te maken, door hen onder te dompelen in de Naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest én hen te leren doen alles wat hij hun heeft opgedragen (19-20a; Deut. 5,1). Volgens Eusebius luidt de tekst van Matteüs 28,19v tot aan het Concilie van Nicea: ‘Ga heen en maak alle volkeren in mijn Naam tot leerling en leert hen alles wat ik jullie heb opgedragen!’, dus zonder de Drie-eenheid-formulering.
Door zich van harte te binden aan de Naam (= programma) van God, die Vader is (23,9) en aan het licht komt in de weg van de Zoon (3,17; 17,5; 27,54) en dankzij de kracht van de heilige Geest (27,50; Rom. 8,14-17), worden mensen leerling, getuige van Gods weg, die te doen is. Bij deze opdracht laat Jezus zijn leerlingen niet in de steek. Hij bevestigt Gods Naam: Ik-ben-die-Ik-zijn-zal… (Ex. 3,14), en blijft tot de voleinding van de wereld aan zijn eigen naam beantwoorden: Immanuël, met ons God (1,23): ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld’ (20b).
Heer Jezus Christus
Gij waart arm
ellendig verlaten en gevangen als ik
Gij kent iedere nood der mensen
Gij blijft bij mij
als niemand meer helpt
Gij vergeet mij niet maar zoekt mij
Gij wilt dat ik U ontdek en naar U toekom.
Ik hoor U roepen Heer
ik volg U, help mij.
Heilige Geest
geef mij geloof
dat mij redt van wanhoop
Geef mij liefde tot God en de mensen
die alle haat en bitterheid wegneemt
geef mij hoop
die mij bevrijdt van vrees en moedeloosheid.
(Dietrich Bonhoeffer)
Literatuur
L. Baeck, Het evangelie is Joods!, Vught 2011
D. Bonhoeffer, Verzet en overgave, Baarn 1981, 122-123
G. Bouwman, De weg van het woord. Het woord van de weg, Baarn 1985, 11-22
Franciscus, ‘Lofzang op de allerhoogste God’ in: De Geschriften, (red. G. P. Freeman), Haarlem 2004, 181-183
H. Rikhof, Die in ons wonen. Liturgie, spiritualiteit en theologie over God de Drie-Ene, Tielt 2003
J. Smit, Het verhaal van Matteüs, Zoetermeer 2007, 128-136
W. Weren, ‘Matteüs’, in: K. Spronk/A. van Wieringen (red.), De Bijbel theologisch, Zoetermeer 2011, 139-147
J. Wissink, Begeesterd, Heeswijk 2011, 61-71
Preekvoorbeeld
Sint Paulus schrijft ons vandaag dat wij de Geest van het kindschap hebben ontvangen. Eigenlijk staat er in het Grieks ‘de Geest van het zoonschap’. Ik vraag de vrouwen onder ons om het mij toe te staan over dit woord ‘zoonschap’ na te denken. Niet omdat het zo’n mannelijk woord is, maar omdat wat Paulus ons te zeggen heeft zoveel duidelijker wordt, als wij begrijpen waarom hij het heeft over de geest van het zoonschap. Een geest die aan vrouwen en mannen gegeven wordt.
Wij hebben de geest van het zoonschap ontvangen. Dit betekent dat wij tegenover God staan zoals Jezus en dat wij God Abba, Vader, mogen noemen. Net zoals Jezus mogen wij dit tegen God zeggen. Niet als kleine kinderen, die nog niet kunnen uitmaken wat goed voor hen is en daar nog een vader bij nodig hebben, of die om het minste of geringste de hulp en bescherming van hun vader moeten vragen. Neen, wij mogen het zeggen, of je nu man of vrouw bent, zoals Jezus het zei, de Zoon.
Hoe zei Jezus dit dan? Hoe zei hij ‘Vader’ tegen God? Jezus stond zo tegenover de Vader dat hij bereid was zijn werktuig onder de mensen te zijn. De Zoon stond zo tegenover zijn Vader, dat hij de trouw van de Vader aan de mensen, zijn hart voor de wereld, kon laten zien. Zoals Jezus God ‘Vader’ noemde, was dat een zich beschikbaar stellen en houden. Zo was hij Zoon van de Vader.
De geest van dit zoonschap is over ons gekomen. Dat wil zeggen, dat wij zo tegenover God mogen staan als de Zoon en, dat is de andere kant, dat God tegenover ons staat, man en vrouw, zoals hij tegenover de Zoon staat. De geest-van het-zoonschap-ontvangen-hebben betekent, dat wij door God in gebruik genomen worden, net zoals de Zoon, om voort te zetten wat God in de Zoon heeft gedaan en het betekent dat wij ons, net zoals de Zoon, bereid houden om Gods werktuig te zijn, teken van zijn trouw en zijn liefde.
Door de geest van het zoonschap worden wij van kinderen zonen van God, volwassen vrouwen en mannen. Dit bedoelt Paulus ook, als hij zegt: de Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen van God zijn. Dit wil zoveel zeggen als: dat wij kinderen van God zijn, wisten we al. Dit hadden wij mensen ook al wel ontdekt, want ons bestaan wordt niet uit zichzelf verklaard; het moet gekregen zijn. Hierom noemen wij onszelf ‘kinderen van God’. Maar nu hebben wij een geest gekregen, die van het zoonschap, die ons in dit kindschap bevestigt. Wij worden uitgetild boven het niveau van onmondigheid, van nog niet zelfstandig kunnen leven. Wij worden boven het niveau uitgetild van enkel van God kunnen krijgen en ontvangen naar een niveau waarop wij zelf aan God kunnen geven en onszelf ter beschikking kunnen stellen van God, zodat God van ons gebruik kan maken als volwassen zonen en dochters, die kunnen voortzetten wat de Zoon is begonnen.
Zo vraagt de geest van het zoonschap dat wij leven als de Zoon. Dan worden wij met hem erfgenamen van zijn heerlijkheid, maar, zegt Paulus, ook van zijn lijden. Hiermee wordt niet alleen Jezus’ lijden van de Goede Week bedoeld, zijn lijden en sterven. Het gaat om het geheel van zijn leven zoals hij dat heeft geleefd. Van God uit bekeken – God die volheid van leven is – is het leven van ons mensen maar gebrekkig en onvolmaakt. Wij lijden aan het leven. In de Zoon heeft God ook zelf aan het leven geleden.
Doordat God aldus in de Zoon ons leven geleefd heeft, is heel dit leven van God geworden. Niet alleen het mooie, de vrede en het geluk, de vreugde en de tevredenheid. Door in de Zoon heel ons menselijk leven te leven, ook de pijn en de tegenslag, ook mislukking en lichamelijk lijden, ook de armoede van Betlehem en de teruggetrokkenheid van Nazaret, en ook de dood, heeft God heel ons leven tot zijn leven gemaakt en zijn wij nooit in ons leven van God verstoken, ook niet als het moeilijk gaat en wij ons van God verlaten voelen.
Dit is anders dan vaak gedacht en gevoeld wordt. Meestal voelen wij ons in moeilijke dagen van God verlaten en dicht bij God, door hem gezegend en met hem verbonden, in dagen van voorspoed. Leven in de geest van het zoonschap betekent echter: leven in het geloof en het vertrouwen dat wij in alles wat wij leven delen in iets wat God met ons heeft gedeeld, en dat wij in alles wat wij meemaken en in alles wat ons overkomt met God verbonden zijn, omdat wij daarin deelgenoot zijn van iets waar God zelf deel aan heeft: het lijden aan het leven.
Heel ons leven heeft met God van doen. Niets van ons leven komt God onbekend voor en wij hoeven ons nergens van hem verlaten te voelen, want in alles wat wij meemaken, delen wij in het leven dat God met ons deelt. In alle donkere hoeken en gaten, ook in die van de wanhoopskreet ‘God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten!’, is God thuis. Het geluk van ons leven is niet goddelijker dan het ongeluk; het ongeluk niet minder goddelijk dan het geluk, want in de Zoon kent God beide. Geluk en ongeluk zijn beide door God geheiligd.
Van hieruit heeft Jezus geleefd. Nooit ging hij voor de moeilijkheden van het leven opzij. Belangrijker dan daarvan gevrijwaard te blijven was voor hem dat de wil van de Vader zou geschieden. Jezus leefde in de overtuiging dat hij in heel zijn leven, ook in zijn lijden, met God verenigd was.
Ons wordt het gegeven ook in deze geest te leven. Het is om de drommel niet kinderachtig om zo te leven. Het is een grote-mensen-aangelegenheid om, vrouw en man, als de Zoon in het leven te staan en ons leven te leven, het ter hand te nemen, het uit te houden als het moet, en zo recht voor God te staan. Door zo te leven getuigen wij van ons vertrouwen en ons geloof, dat God weet wat er nodig is om het leven te leven, uit te houden soms, en dat God ons dus ook in de donkere hoeken en gaten trouw is. Wij kunnen elkaar in dit geloof dragen, wij mogen er elkaar mee gaande en staande houden. Wij kunnen er elkaar bij helpen om als volwassen mensen, dochters en zonen van God, in de geest van de Zoon God onze Vader te noemen. Een vader die ons als volwassen mensen ons leven laat leven. Het leven waarin wij nooit van God kunnen worden losgemaakt, omdat hij zelf dit leven met ons heeft gedeeld.
Op deze wijze is God onze God als Vader, Zoon en Geest. Gods drie-eenheid is niets geen ingewikkelde rekenarij over God. Zij is een zegenrijke werkelijkheid midden in ons leven, want in de kracht van de Geest mogen wij leven als de Zoon, en Gods Naam verheerlijken door God ‘Vader’ te noemen. Een Vader die ons aan het leven toevertrouwt, niet om er als kinderen doorheen te dartelen of in te verdwalen, maar om het in de kracht van de Geest te leven. Een kracht die ons ooit zal doen delen in de heerlijkheid van de Zoon, die ons dit volwassen leven heeft voorgeleefd en in wie God dit leven met ons heeft gedeeld.
Henk Janssen ofm, inleiding
Jan van den Eijnden ofm, preekvoorbeeld