- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 295.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
25 november 2012
Christus Koning
Lezingen: Dan. 7,13-14; Ps. 93; Apok. 1,5-8; Joh. 18,33b-37 (B-jaar)
Inleiding
Het hoogfeest van Christus Koning van het heelal sluit het kerkelijk jaar af. Het wil in een groot slotakkoord nog een keer de allesbepalende plek van Jezus Christus neerzetten. Jezus als koning wordt vervolgens ingevuld vanuit de Schriften en daarbij blijkt dat Jezus anders Koning is.
Johannes 18,33b-37
Tijdens de ondervraging van Jezus door Pilatus kort voor zijn dood aan het kruis brengt de landvoogd het thema van het koningschap in. ‘Ben jij de koning van de Joden/Judeeërs?’ (Joh. 18,33). Pilatus lijkt hier vooral de vraag te stellen in verband met mogelijke concurrentie door Jezus. De keizer is immers de koning bij uitstek en Pilatus is in Judea zijn zaakwaarnemer. Op een soevereine wijze neemt Jezus dan het initiatief over door een tegenvraag te stellen, waarin hij betwijfelt of deze vraag van Pilatus zelf komt. En inderdaad reageert Pilatus met een verwijzing naar ‘het eigen volk en de hogepriesters’ die Jezus aan hem hebben overgeleverd. Hij vraagt Jezus vervolgens concreet naar zijn daden:
‘Wat heb je gedaan?’(18,35).
Jezus antwoord hier niet concreet op, maar blijft bij het thema van het koningschap. Hij maakt duidelijk dat hij op een andere manier koning is. De keizer en Pilatus zijn koningen met een wereldse macht. Jezus’ koningschap is van een andere orde. Letterlijk:
‘Mijn koningschap is niet van hier’ (18,36). Pilatus lijkt de finesses van deze uitspraak niet te begrijpen, want hij gaat alleen in op het koningschap: ‘U bent dus toch koning?’ (18,37). Jezus reageert hier op met een wat ingewikkelde zin: ‘U zegt dat Ik koning ben.’ Uit het vervolg is op te maken dat Jezus hiermee volmondig ja zegt: Hij is koning. Zijn
koningschap bestaat echter in het getuigenis af te leggen van de waarheid, dat wil zeggen de betrouwbaarheid van God. Pilatus lijkt de uitspraken rond het koningschap van Jezus niet te begrijpen. Voor ons als lezers is het een titel die uit het voorafgaande evangelie goed in te vullen is: Jezus is door God gezonden om op zijn manier te heersen. Overigens wordt Jezus al in het eerste hoofdstuk door Natanaël koning genoemd: ‘Rabbi, u bent de
Zoon van God, u bent de Koning van Israël’ (Joh. 1,49). In Johannes 6,15 vlucht Jezus weg als hij na de broodvermenigvuldiging de indruk krijgt, dat het enthousiaste volk hem tot wereldse koning wil uitroepen. Het andere koningschap van Jezus moet zich voor ons langzaam ontvouwen.
Apokalyps 1,5-8
De tweede lezing voor deze zondag is genomen uit het begin van het boek Openbaring van Johannes. Na het opschrift volgt dit gedeelte dat gericht is tot de zeven kerken in Asia (nu Turkije). In een groet zoals die aan het begin van een brief gebruikelijk is, worden Jezus drie titels toegedicht: Hij is de betrouwbare getuige, de eerstgeborene uit de doden en de overste van de koningen van de aarde (Apok. 1,5). Het koningschap krijgt hier een universeel karakter. Na de groet volgt een lofprijzing waarin Jezus wederom op drievoudige wijze wordt geprezen: Hij die ons liefheeft, die ons door zijn bloed heeft verlost uit onze zonden en die ons gemaakt heeft tot een koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader. De adressanten – letterlijk de zeven kerken, maar ook wij die toegesproken
worden – delen dus in het koningschap van Jezus. Een koninkrijk van priesters wil zeggen dat wij door Jezus in directe verbondenheid met God staan: wij mogen hem aanspreken, prijzen en aanbidden. In het vervolg wordt er met ‘zie’ een visioen geopend dat bijna geheel bestaat uit allusies op Schriftteksten (Dan. 7,13 en Zach. 12,10). Deze toespelingen worden echter direct op Jezus toegepast: Hij is de Messias uit den hoge, maar ook degene die doorstoken is op het kruis (Joh. 19,37).
Daniël 7,13-14
De eerste lezing is de vindplaats van de allusie ‘Hij komt met de wolken’ (Apok. 1,7). De perikoop komt uit een moeilijk te doorgronden visioen in Daniël 7. Het speelt ten tijde van de ontwijding van de tempel in de tweede eeuw voor Christus. In een apokalyptisch visioen wordt in deze uitzichtloze situatie waarin de tempel door heidenen ontwijd is, de uiteindelijke redding door God aangekondigd. Daniël ziet iemand die op een mens lijkt aankomen op de wolken van de hemel (Dan. 7,13). Het Aramees gebruikt hier de uitdrukking ‘zoon van een mens’, wat een staande uitdrukking voor een mens is, maar in het Nieuwe Testament een titel voor Jezus wordt: de Mensenzoon. Deze hemelse, maar ook menselijke gestalte wordt voor God geleid, hier genoemd ‘de Bejaarde’ (Dan. 7,14).
Hierop ontvangt de mensenzoon de macht, de eer en het koningschap. De identiteit van de mensenzoon blijft hier vaag. Menselijk en komend op de wolken. Het is een messiasgestalte met goddelijke trekken. Het is niet verwonderlijk dat de christenen hierin Jezus herkenden. Daar komt nog bij dat het koningschap van deze mensenzoon voor altijd blijft bestaan. Uiteindelijk brengt God eeuwige redding door zijn Messias.
In alle lezingen wordt het koningschap als een koningschap van God gezien: de messiaanse mensenzoon en Christus ontvangen het koningschap uit Gods hand. God is zelf de hoogste koning zoals ook in de koningspsalm 93 naar voren komt: ‘JHWH is koning, met verhevenheid bekleed; JHWH heeft zich met kracht omgord’ (Ps. 93,1). De lezingen
verwijzen naar elkaar en brengen zo het beeld naar voren van een goddelijke koningsgestalte. Het is goed te bedenken dat deze koningsgestalte wel gekoppeld wordt aan Jezus van Nazaret. In zijn optreden, zijn lijden en verrijzen komt dit koningschap tot uitdrukking. In die zin is hij werkelijk een andere koning, niet te vergelijken met welke wereldse heerser dan ook.
Preekvoorbeeld
God is altijd uitgenodigd geweest bij de kroningsfeesten van de keizers en koningen van de landen van Europa. Zijn naam werd dan genoemd op de allerplechtigste momenten. De nieuwe vorst zwoer trouw en dienstbaarheid met God als getuige, die dan tevens de waarborg moest zijn voor voorspoed en roem van vorst en koninkrijk: ‘God save the King, save the Queen’.
God was aanwezig bij die kroningen, waarom niet? Maar het is niet zeker of de feestgangers hem goed herkenden. God Koning, Christus Koning is niet zozeer een hemels superlatief van de net ingehuldigde vorst, maar heeft een onverwachte gestalte. Aan Pontius Pilatus werd een gevangengenomen opstandeling voorgeleid, Jezus genaamd,
afkomstig uit Nazaret, Galilea. Hij had voor onrust gezorgd in Jeruzalem en de hogepriesters beschuldigden hem ervan dat hij koning van de Joden wilde zijn. Iemand met politieke ambities dus, een bedreiging voor het wankele machtsevenwicht, een gevallen ster.
Het gesprek dat Pilatus met hem voerde wierp een ander licht op de zaak. ‘Mijn koningschap zit erin dat ik van de waarheid wil getuigen en dat iedereen die de waarheid is toegedaan luistert naar wat ik zeg,’ antwoordde Jezus zijn ondervrager. Pilatus vond deze gedachten ongevaarlijk en wilde Jezus vrijlaten. Maar erg ver ging zijn inzet niet. Toen de Joodse autoriteiten wat meer aandrongen, liet hij zich alsnog overhalen. Zo werd Jezus gekruisigd, als slachtoffer van politiek gekonkel. Boven zijn hoofd hing het bordje: ‘Jezus van Nazaret, koning van de Joden’.
Jezus, de gekruisigde koning. Met die gestalte voor ogen vieren wij het feest van vandaag, als afsluiting van het liturgische jaar. We zien geen hoogwaardigheidsbekleder, ook geen gevallen troonpretendent, maar die mens die we langzaam maar zeker, in een proces van een heel leven, beter kunnen leren kennen. Daar, hangend aan het kruis,
hulpeloos en verloren, wordt duidelijk dat Jezus meer verwant is met armoedzaaiers en andere verliezers dan met de hoofdpersonen en gasten op kroningsfeesten. Wat dan het koningschap van hem inhoudt, leren we dus niet zozeer door te kijken naar de pracht en praal aan de bovenkant van de samenleving, maar naar wat er ogenschijnlijk minder
succesvol uitziet om ons heen en in onszelf.
Toen het boek Daniël geschreven werd, waaruit we de eerste lezing hoorden, bevond het Joodse volk zich in benarde omstandigheden. Een Griekse koning was heer en meester in het land, eiste alle rijkdommen op en was uit op vernietiging van de Joodse cultuur en godsdienst. Te midden van dat onheil hadden Daniël en zijn gemeenschap het visioen dat we lazen. Iemand die eruitzag als een mens kwam met de wolken naderbij, ‘een zoon van een mens’ staat er in de tekst. Hij had geen wapenuitrusting en ging niet aan het hoofd van een leger. Deze ogenschijnlijk kwetsbare persoon kreeg van God de macht, de eer en het koningschap. Met dit visioen drukte het volk uit dat het de redding van de onderdrukking niet van gewapende strijd verwachtte, maar van eenvoudige, menselijke inzet.
Hier zien we een beeld van Jezus, zoals we hem uit de evangelies kunnen leren kennen en zoals we hem in ons eigen dagelijks leven kunnen ontmoeten: Jezus als de mensenzoon, als een eenvoudige, kwetsbare mens zoals we zelf zijn en zoals onze buren zijn. Het is een mens misschien die ons nodig heeft, iemand die lijdt en ons mededogen
opwekt of onze woede om het onrecht dat hem wordt aangedaan. Een mens misschien die ons aansteekt met haar enthousiasme en strijdbaarheid en maakt dat we ons met haar gaan inzetten voor een zaak waar we vooraf niet van hadden kunnen dromen. Die inzet voert geen wapenen, maar heeft de stevigheid van lijf en ledematen, van vlees en bloed.
Gedurende zijn hele leven had Jezus gemeenschap gezocht, mensen geheeld en uit hun isolatie gehaald, onrecht benoemd en mensen uitgedaagd om zich voor anderen in te zetten. Toen hij gekruisigd werd, gaf hij het enige dat hij nog had: zijn lichaam en zijn bloed, zoals aan het laatste avondmaal al aangekondigd. De vorsten van de wereld zetten niet hun eigen lijf en leden, maar die van hun onderdanen in voor de zaken die ze willen verwezenlijken. Daar ligt waarschijnlijk het wezenlijke onderscheid met Jezus.
Jezus, Christus Koning, nodigt ons dus uit tot een koninklijk gebaar: de inzet van onszelf, ieder naar eigen mogelijkheden en in antwoord op wat hem of haar op de weg komt.
Marc Brinkhuis, inleiding
Marc van der Post, preekvoorbeeld