Goede Vrijdag, 7-4-2023

By 10 februari 2023 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 1
  • Bestandsgrootte 155.05 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 10 februari 2023
  • Laatst geüpdatet 10 februari 2023

Goede Vrijdag, 7-4-2023

7 april 2023
Goede Vrijdag

Lezingen: Jes. 52,13-53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (A-jaar)

 

Inleiding

Jesaja 52,13-53,12
Het vierde lied van de Lijdende Dienaar Gods
Het lied wordt ingeleid door een oproep van de Heer om weg te trekken uit de ballingschap. En evenals bij de uittocht van de Hebreeuwse slaven uit Egypte zal God zelf zowel voor- als achterhoede zijn voor het volk op zijn weg terug naar Jeruzalem.
Op poëtische wijze laat de auteur drie figuren optreden in dit lied: God zelf die als koning zijn volk zal voorgaan vanuit de diaspora van de ballingschap terug naar Sion en die verklaart dat Hij zijn misvormde dienaar zal verheffen tot schrik en verbazing van de volken. De centrale figuur is die misvormde dienaar Gods die lijden en verwerping ondergaat maar juist daarom verheven zal worden. De derde figuur is een collectieve groep die spreekt in de eerste persoon meervoud (wij, ons, onze) en die erkent de dienaar gemarginaliseerd en niet erkend te hebben ondanks zijn plaatsvervangend lijden ten bate van de wij-groep.

Het is niet eenvoudig die dienaar te identificeren. De zeventiende-eeuwse joodse meester Rabbi Menasjè ben Jisrael geeft het begin van dit lied als volgt weer: ‘Ja, mijn dienaar (Israël) zal slagen…’ Die toevoeging tussen haakjes is van rabbi Menasjè, die dus vanaf de eerste regels van het lied de lijdende dienaar identificeert met het volk Israël. De christelijke traditie heeft hier vaak de persoon van Jezus in gezien die, evenals de dienaar in dit lied, door God getroffen werd om aan het kruis ten onder te gaan. Toch schuilt hier een addertje onder het gras, want wie op dergelijke wijze moet lijden heeft, volgens een traditionele vergeldingstheorie, zeker gezondigd tegen de Heer. Dat geldt op veel plaatsen in de Hebreeuwse bijbel misschien wel met betrekking tot het volk Israël, ten aanzien van Jezus wordt dat door de christelijke traditie echter met stelligheid ontkend. Maar dan breekt in het lied een nieuwe overtuiging door. Deze dienaar, en dat wordt in de christelijke traditie eveneens van Jezus gezegd, lijdt omwille van de collectieve schuld en de zonden van het volk. Op deze wijze kan er van vergelding geen sprake meer zijn.

Van belang is om attent te zijn op de woorden van het volk, dat erkent zich vaak door eigenbelang te hebben laten leiden, ieder voor zich op zoek naar een uitkomst uit zijn benarde situatie. Hebben we hier te doen met ballingen die, zeker wel met reden, zo bezorgd zijn om hun eigen toestand, terwijl ze geen oog hebben voor hen die vóór hen, al eerder uit Sion zijn weggerukt? In elk geval worden hen nu de ogen geopend en komen zij tot de overtuiging dat God, evenals in het verleden in Egypte, zijn volk zal herstellen en terug zal leiden naar het land van zijn belofte.
Als zij het lijden van de dienaar als representatieve schuldcompensatie voor zichzelf en het hele volk erkennen, opent zich voor hen een toekomst in Jeruzalem. Het lot van dienaar en Sion zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, ook al ligt de oplossing van het probleem misschien nog in een verre toekomst. De spanning in dit lied is ook reeds aanwezig in de voorgaande liederen van de Dienaar Gods. Deze spanning blijft bestaan en kan zelfs toenemen zoals in het vervolg van het boek te lezen is.

Johannes 18,1–19,42 Johannes Passie
Het passieverhaal van Johannes in de hoofdstukken 18 en 19 vormt samen met hoofdstuk 20 het ‘Boek van de Verheerlijking’, en daarom zouden ze alle drie samen moeten worden gelezen, in plaats van, zoals in onze perikoop, af te breken aan het eind van hoofdstuk 19.
Ongetwijfeld heeft de evangelist kennis gehad van de passievertellingen van de synoptische evangelies. Evenals de andere evangelisten kleurt Johannes zijn vertelling voor een groot deel in met elementen uit de oude geschriften van Israël, met een bijzondere aandacht voor Psalm 22. Toch toont het verhaal van Johannes een versie die soms haaks op die van de andere evangelisten staat. Van het verwijt aan het Joodse volk in Jeruzalem met zijn ‘Heden ‘hosanna’ en morgen ‘kruisig hem’, zoals dat in de synoptische evangelies naar voren komt, is bij Johannes niet zo veel te merken. De menigte die bij Matteüs (27,25) ten overstaan van Pilatus roept ‘Laat zijn bloed ons en onze kinderen maar worden aangerekend’ is bij Johannes geheel afwezig. Geen duisternis op het uur van het sterven van Jezus. Ook de Farizeeën die volgens 18,3 nog medeverantwoordelijk waren voor de arrestatie van Jezus, verdwijnen in het lijdensverhaal van Johannes geheel van het toneel. Wie overblijven zijn de leden van de leidinggevende priesterkaste die zelfs de Romeinse autoriteiten, in de persoon van Pilatus, naar hun hand lijken te zetten.
Interessant is dat het johanneïsche lijdensverhaal begint en eindigt in een tuin, de eerste aan de overkant van het Kidrondal, en de tweede in de nabijheid van de plaats van de kruisiging. Moeten we hier denken aan de tuin van Genesis waar de eerste mensen bekoord worden door de macht van het kwaad, maar waar ten slotte het paradijs weer zichtbaar wordt? Naar die tuin in het Kidrondal leidt Judas de soldaten en dienaren van de priesters en Farizeeën, maar in tegenstelling tot de synoptici doet hij verder niets, geeft dus ook geen verraderskus.
Van een Joods proces en veroordeling van Jezus door het Sanhedrin is na de gevangenneming van Jezus bij Johannes geen sprake. Wel heeft de evangelist al eerder geschreven over een vergadering van de Hoge Raad en zijn besluit om Jezus ter dood te brengen. Het gaat daar (11,45-53) echter niet om een rechtszitting, omdat de aangeklaagde niet aanwezigheid is en niet verhoord wordt. Typisch in het passieverhaal is dat Hij eerst gebracht wordt naar de voormalig hogepriester Annas, een man die om politieke redenen door de Romeinen uit zijn ambt was gezet. Blijkbaar bleef hij achter de schermen nog steeds aan de touwtjes trekken, wat misschien niet zo moeilijk was aangezien zijn plaats nu ingenomen werd door zijn schoonzoon Kajafas. Het optreden van deze twee laat duidelijk zien dat de kaarten reeds geschud waren en dat de beslissing om alles op alles te zetten om Jezus te veroordelen al bij voorbaat vast stond. Daarom wordt Jezus naar Pilatus gebracht met als argument dat zij niet het recht hebben iemand ter dood te veroordelen. Dat is echter maar de halve waarheid. De Joodse traditie, later schriftelijk vastgelegd, kent het Sanhedrin de bevoegdheid toe in bepaalde gevallen een doodvonnis uit te voeren. Het Sanhedrin was echter niet bijeen geweest om Jezus te ondervragen en over hem te oordelen en zo was de priesterelite genoodzaakt zich tot Pilatus te wenden met het voorwendsel dat hij de Romeinse wetten overtreden zou hebben en dus door een Romeinse instantie geoordeeld en veroordeeld moest worden. Pilatus ziet dat niet zitten en de priesters verliezen bijna het spel door te verklaren dat Jezus zichzelf Zoon van God had genoemd. In Romeinse ogen was dat misschien niet eens zo’n probleem. Menselijke goden of mensen die god werden was in de Romeinse samenleving niet zo’n vreemd fenomeen. Als dat volgens Joodse overtuiging werkelijk een overtreding was, zou Jezus toch zeker de Joodse straf door steniging moeten ondergaan, zoals Lucas in Handelingen vertelt in het geval van Stefanus. Voor Pilatus rechtvaardigt deze beschuldiging geen enkel motief tot veroordeling. De priesters herstellen hun fout en gooien het over een andere boeg. Bijna klagen ze de eigenste Pilatus aan: ‘Als u die man vrij laat, bent u geen vriend van de keizer, want ieder die zichzelf als koning uitroept, pleegt verzet tegen de keizer’. Pilatus probeert nog tevergeefs onder die ‘verantwoordelijkheid’ uit komen, maar levert Jezus ten slotte over om gekruisigd te worden.
De gang naar Golgota is bij Johannes ‘eenvoudiger’ dan bij de synoptici. Jezus draagt zelf zijn kruis net zoals Isaäk het hout droeg voor zijn eigen binding. De christelijke traditie ziet in Isaäk dan ook een voorafbeelding van Jezus. De persoon van Simon van Cyrene komt bij Johannes niet voor, noch de wenende ‘dochters van Jeruzalem’ die bij Lucas vermeld worden.
Op de Schedelplaats rept Johannes niet over de spot door voorbijgangers, het volk of de medegekruisigden. Terwijl volgens de synoptici de vrouwelijke volgelingen van Jezus vanaf een aftstand toekeken, vertelt Johannes dat minstens drie vrouwen vlak bij het kruis stonden waarvan één ‘de moeder van Jezus’ was. Opgemerkt moet worden dat de evangelist wel de namen van de andere vrouwen vermeldt maar niet die van Jezus’ moeder. Een gerechtvaardigde vraag zou kunnen zijn of Johannes de naam van Jezus’ moeder niet kende. Ook in het verhaal van de bruiloft te Kana vermeldt hij haar naam niet. Hetzelfde geldt voor een andere aanwezige. Evenals tijdens het laatste avondmaal, wordt hier een anonieme ‘geliefde leerling’ vermeld. Speculaties over de identiteit van deze leerling komen met verschillende suggesties: Johannes de apostel, Tiago Menor, de broer van de Heer en zelfs Maria Magdalena, ondanks het feit dat zij al bij naam genoemd wordt tussen de aanwezigen onder het kruis. De christelijke traditie, en op heel bijzondere wijze de beeldende kunst, hebben de ‘naamloze’ moeder van Jezus en de ‘anonieme’ leerling geïdentificeerd als Maria en de apostel Johannes. Desondanks wordt die anonimiteit vaak symbolisch geïnterpreteerd, met de moeder als de verpersoonlijking van de messiaanse gemeente, het ware Israël, en de geliefde leerling als de waarachtige gelovige. Deze leerling heeft de plicht om die messiaanse gemeente ter harte te nemen. Geheel vreemd is zo’n symbolische aanduiding niet, ook niet in de johanneïsche traditie. De tweede brief van Johannes, bijvoorbeeld, die in dezelfde traditie staat als het vierde evangelie, is gericht aan een onbekende ‘uitverkoren vrouw en haar kinderen’ en geschreven door een anonieme ‘oudste’. Volgens de symboolopvatting zou het in het evangelie dus niet gaan om een emotionele of misschien zelfs romantische opname van een vrouw, een weduwe, die haar enige zoon had verloren en die van nu af door een intieme vriend van de gestorvene in zijn huis verzorgd zou worden. De evangelist gebruikt hier niet het woord oikia (huis) om aan te duiden waar de moeder werd opgenomen maar ta idia, dat zoiets betekent als ‘al het zijne’. Hier is het de leerling die de moeder tot het zijne aanneemt, in zekere zin een totale omkeer van hetgeen de evangelist schrijft in de proloog van zijn boek: ‘Hij kwam in het zijne, maar de zijnen hebben Hem niet ontvangen’ (1,11).


Preekvoorbeeld
 

Het lijdensverhaal van Johannes maakt me stil en bedachtzaam. Het is nergens theatraal of sentimenteel, maar het beschrijft wel de pijn en de vernederingen die Jezus te verduren krijgt. Je ziet en hoort de gebeurtenissen, alsof je bij een sterfbed zit van een dierbaar familielid of een goede vriend. Er voltrekt zich voor je ogen iets verschrikkelijks. Je bent er zelf volstrekt machteloos bij. Je slaagt er niet in, om er zin en betekenis aan te geven. Je kunt je pogingen daartoe beter staken! Blijf liever dicht bij die ander. Zet de televisie niet uit als de slachtoffers van een wreed bombardement in beeld komen. Laat de jonge vrouw uitpraten die haar kind verloren heeft. Zo ongeveer laat ik elk jaar het verhaal van Johannes toe. Ik voel de pijn en ik blijf luisteren, want in weerwil van de gruwelijke gebeurtenissen gaat er een merkwaardige troost van het verhaal uit.
Die troost is gelegen in de vertelling zelf. Johannes overdenkt de dramatische gebeurtenissen die tot Jezus’ dood leidden op een afstand van vele decennia. Het machteloze slachtoffer van boze overheden en verblinde mensen gedraagt zich soeverein. Van de weinige woorden die hij spreekt gaat gezag uit. Je gaat de hand van God vermoeden achter alle verschrikkelijke gebeurtenissen. Die overtuiging is geen snelle pleister op de wonde, geen overmoedige troost van een luisteraar op de vlucht; het is geen toegevoegd dogma en ook geen begeleidend commentaar. Jezus wordt veroordeeld, hij wordt gegeseld en gekruisigd. Niets blijf hem bespaard. Maar in het verhaal is hij het die aan de soldaten vraagt: ‘Wie zoeken jullie?’ En als hij zegt ‘Ik ben het’, deinzen ze terug en vallen ze om. Vanaf het begin is het duidelijk wie hier de regie heeft. Dat blijkt opnieuw als hij zwijgend voor Pilatus staat.
De troostende kracht van het verhaal is gelegen in de manier waarop Johannes zich Jezus herinnert en hoe hij over hem vertelt. Ik herken dat gevoel van getroost te worden wel van die keren dat ik een stervende bezocht. Alleen degene die in bed ligt, die zwaar geschonden is, die pijn heeft en aan den lijve ervaart dat zijn geest niet lang meer door de materie gedragen wordt, alleen hij of zij kan met een enkele blik of een opmerking een sfeer scheppen van overgave en dankbaarheid. Dat is het wat Johannes ons in zijn beschrijving geeft.
De leerlingen die na Jezus’ dood verward en teleurgesteld hun toevlucht in Emmaüs zochten, discussieerden over de schrift. Ze zochten in de oude verhalen naar een tekst die hen kon verzoenen met wat er gebeurd was. Het kan de tekst van Jesaja geweest zijn, over de knecht van God, die geschonden en mishandeld was, maar niet in Gods ongenade was gevallen. Heeft zich aan hun heer hetzelfde lot voltrokken als wat het volk eerder overkomen was?
Het lijden van Jezus heeft in de geschiedenis menig luisteraar boos gemaakt. Hoe kunnen ze deze pijn een onschuldige mens aandoen? Jezus was er toch alleen maar geweest voor zieken, voor verdwaalden en voor onreinen? Keer op keer had hij erop gewezen, dat God gediend wil worden in rechtvaardigheid en barmhartigheid. Waarom dan dit droevig einde? De vastenpredikaties uit mijn kinderjaren waren gloedvolle betogen die de hele kerk klein kregen en iedereen een gevoel van schuld bezorgden. Het waren onze zonden, het was onze schuld waarom Jezus zo lijden moest. Zij gebruikten Jezus’ lijden om ons klein te maken. Eerder had men dat in de Middeleeuwen gedaan om Joden te vervolgen.
Het verhaal van Johannes neemt ons mee op de weg van het lijden. Het verliest zich niet in de schuldvraag en roept bij de lezer geen haat op of boosheid. Eerder berusting en gaandeweg de hoop dat de Eeuwige erbij is.
Jezus lijkt op het paaslam. Hij is net zo onschuldig; hij wordt het offer aan God. Dat bewijst niet dat God wreed is, dat Hij een autoritaire vader is, of dat Hij bloed nodig heeft om vergevingsgezind te zijn. Wie zijn wij om God te doorgronden of zelfs zijn overpeinzingen maar te vermoeden?! Johannes vertelt het verhaal zo, dat we Gods nabijheid voelen in de pijn van Jezus.
Dat wil ik meenemen in mijn leven. Als ik zelf pijn heb. Als ik bij een zieke zit.
De luisteraar kan de pijn niet helen, maar hij kan luisteren en de hoop bewaren in zijn hart.

inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld Harrie Brouwers