- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 376.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
6 april 2012
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13-53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1-19,42 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 52,13 – 53,12
De hoofdstukken 40–55 van het bijbelboek Jesaja worden toegeschreven aan een anonieme profeet die optrad tijdens de Babylonische ballingschap en die men gemakshalve Deutero-Jesaja of ‘tweede Jesaja’ noemt. In die hoofdstukken staan vier opmerkelijke teksten die bekendstaan als de liederen van de ‘dienaar van JHWH’. Ze zijn te vinden in Jesaja 42,1-4; 49,1-6; 50,4-9 en 52,13–53,12. Het vierde lied fungeert als eerste lezing op Goede Vrijdag.
Wie is deze dienaar? Dat is een van de meest bediscussieerde kwesties in de uitleg van het Oude Testament. Er zijn collectieve en individuele interpretaties. Volgens de collectieve verklaringen is de dienaar de verpersoonlijking van de gemeenschap: het volk Israël of een deel ervan (het ideale Israël, het volk in ballingschap, de trouwe rest...). De individuele interpretaties zien in de dienaar ofwel een historische figuur uit het verleden (Mozes, Jesaja, Jeremia, een van de koningen, een onbekende martelaar...), ofwel een figuur in de toekomst (een te verwachten redder, de Messias). Een laatste verklaring is de autobiografische: de dienaar is de profeet Deutero-Jesaja zelf.
Het vierde lied wordt in het Nieuwe Testament herhaaldelijk toegepast op het levenslot en het lijden van Jezus (zie Mat. 8,17; Mar. 15,28; Luc. 22,37; Joh. 12,38; Hand. 8,32-35; Rom. 4,25; 10,16; 2 Kor. 5,21; Hebr. 9,28; 1 Petr. 2,22-25; Apok. 5,6). In de christelijke traditie werd de ‘lijdende dienaar’ van Jesaja dan ook algemeen beschouwd als een verwijzing naar Jezus.
Deze perikoop over de ‘lijdende dienaar’ bestaat uit drie delen. Ze begint met een uitspraak waarin God het welslagen van zijn dienaar aankondigt: niettegenstaande zijn zware lijden zal hij hoog verheven zijn, zelfs in de ogen van vreemde volken en vorsten. Zijn lijden is dus geen teken van mislukking (52,13vv). Vervolgens wordt het lijden van de dienaar beschreven: een lijden dat hem door anderen werd aangedaan, maar dat ook een genezende kracht heeft (53,1-10). Ten slotte wordt het geheel samengevat in een afsluitende uitspraak: de dienaar zal licht zien omwille van zijn lijden; hij draagt immers de zonden van velen (53,11v).
De tekst brengt tot uitdrukking dat het lijden van de dienaar een bevrijdende waarde heeft voor anderen. Jesaja gebruikt daarvoor het cultische beeld van het ‘zoenoffer’ of ‘schuldoffer’, dat gebracht werd om zonden uit te boeten of rituele tekortkomingen goed te maken (zie Lev. 4–5). In vers 10 lezen we letterlijk dat JHWH zijn dienaar doet lijden, en dat dit lijden ‘hem behaagt’. Dat is voor ons een moeilijk te begrijpen zin. De auteur is van oordeel dat het lot dat de dienaar ondergaat geen kwestie van toeval is, maar in het plan van God lag. Bovendien lijkt zijn lijden niet zinloos. De dienaar ‘zal een nageslacht zien’ (v. 10) en ‘zal het licht zien en verzadigd worden’ (v. 11). De bijbelverklaarders zijn het er niet over eens, of hier uitdrukkelijk het geloof in de opstanding van de dienaar wordt bevestigd. Het is immers niet duidelijk of in de voorgaande verzen 8-9 de reële dood van de dienaar ofwel slechts dreigend doodsgevaar wordt beschreven. Men kan uit vers 10b ook begrijpen, dat de dienaar voortleeft in zijn nageslacht. In ieder geval is bedoeld dat het lijden van de dienaar niet het laatste woord heeft. Het is vruchtbaar in Gods heilsplan. Het brengt leven en gerechtigheid voor velen.
Antwoordpsalm: Psalm 31
Psalm 31 is een klaaglied, een smeekgebed van een verdrukte die door vijanden gekweld wordt en zich vol vertrouwen tot God wendt. De psalm begint met een reeks smeekbeden, een roepen om hulp en om redding (vv. 2-5). Daarop volgen uitingen van vertrouwen (vv. 6-9). ‘Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen’, luidt vers 6; de evangelist Lucas heeft dit psalmvers in de mond van de stervende Jezus gelegd (Luc. 23,46). Daarna gaat de psalm over in een uitgebreide klacht (vv. 10-14), waarop weer een uiting van vertrouwen (vv. 15v) en nieuwe smeekbeden volgen (vv. 17-19). Zoals vele klaagliederen eindigt ook deze psalm met een geanticipeerde lofprijzing: de psalmist is zeker dat JHWH hem zal verhoren (vv. 20-23) en roept alle vromen op, standvastig op God te blijven vertrouwen (vv. 24v).
Hebreeën 4,14-16; 5,7-9
In het eerste deel van de brief aan de Hebreeën (1,5–2,18) bezint de auteur zich over de plaats van Christus. Hij is hoog boven de engelen verheven, want hij hoort thuis bij God (1,5-14); maar tezelfdertijd is hij solidair met de mensen op grond van zijn lijden (2,5-18). Dit zelfde dubbele aspect keert terug in het tweede deel, waarin de auteur Christus voorstelt als een medelijdend en getrouw hogepriester (3,1–5,10). Een hogepriester moet instaan voor de communicatie met God. Daartoe moet hij eerst en vooral door God aanvaard zijn en bij hem toegang hebben. Niemand voldoet beter aan die voorwaarde dan Christus, die, dank zij zijn trouw, verheven is aan Gods rechterhand (3,1-6; zie ook 4,14, het vers waarmee de lezing begint). Maar evenzeer moet een hogepriester door waarachtige solidariteit verbonden zijn met hen die hij bij God vertegenwoordigt. Aan deze voorwaarde beantwoordt Christus door zijn medelijden, zijn broederschap met de mensen tot de kruisdood toe (4,15–5,10): ‘Wij hebben een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden’ (v. 15). Aan die twee eigenschappen van Christus knoopt de auteur een dubbele oproep vast. Omdat Christus getrouw is, verdient hij geloof en moeten wij dus ‘vasthouden aan onze belijdenis’ (v. 14, zie ook 3,1-2). Omdat hij medelijdend is, moeten wij onbevreesd dichterbij komen en ‘vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade’ (v. 16).
Ook in 5,7-9, het tweede deel van de lezing, is de menselijke solidariteit van Christus aan de orde: zijn angst voor de dood, zijn worsteling met het lijden, zijn gehoorzaamheid aan de Vader die Hij moest ‘leren’ en die strijd kostte. De tekst zinspeelt op het Getsemane-verhaal in de synoptische evangelies (Mar. 14,32-42 en parallelteksten), waarnaar in gewijzigde vorm ook verwezen wordt in het Johannesevangelie (zie Joh. 12,27v).
Johannes 18,1 –19,42
We lezen het volledige lijdensverhaal van Jezus in de versie van Johannes. Het verhaal begint met de vermelding dat Jezus met zijn leerlingen een tuin binnengaat (18,1). Het eindigt met de vermelding dat Jezus begraven wordt in een nieuw graf dat in een tuin ligt (19,41v). Johannes is de enige evangelist die deze details vermeldt; de tuin vormt een inclusio die het hele verhaal omsluit. Het verhaal zelf bestaat uit drie grote delen: de arrestatie van Jezus en zijn ondervraging door de hogepriester Annas (18,1-27); het proces voor Pilatus (18,28–19,16a); Jezus’ kruisiging, dood en begrafenis (19,16b-42).
Vergeleken met de lijdensverhalen in de drie synoptische evangelies vertoont het verhaal van Johannes een geheel eigen karakter.
Ten eerste volgt het een andere chronologie. In de synoptische evangelies is het laatste avondmaal van Jezus het joodse paasmaal en sterft Jezus op de dag van het joodse paasfeest. In het Johannesevangelie daarentegen sterft Jezus op de ‘voorbereidingsdag’ (18,31), op het ogenblik dat in de tempel de paaslammeren geslacht werden en het joodse paasmaal dus nog moest volgen.
Ten tweede houdt Jezus zowel bij zijn arrestatie als tijdens de daarop volgende gebeurtenissen zelf de regie in handen. Hij is geen willoos slachtoffer maar weet wat hem zal overkomen (18,4). Hij treedt zelf uit de tuin naar voren en vraagt aan degenen die hem komen arresteren, wie ze zoeken. Als ze antwoorden: ‘Jezus de Nazoreeër’, zegt Jezus: ‘Dat ben ik’ – in het Grieks ego eimi, letterlijk ‘Ik ben’. Deze driemaal herhaalde uitspraak verwijst naar de Godsnaam JHWH en dus naar de sterke verbondenheid tussen Jezus en God. De tegenpartij reageert als bij een Godsopenbaring: ze deinzen achteruit en vallen op de grond (18,4-6). Jezus draagt zelf zijn kruis (19,17). Hij volbrengt zijn opdracht (19,28-30).
Ten derde is de kruisdood van Jezus niet alleen zijn vernedering, zoals in de synoptische verhalen, maar tegelijk ook zijn verheerlijking (zie 13,31v) en zijn verheffing (zie 3,14v; 12,32v). Het tijdstip waarop Jezus sterft wordt aangeduid als ‘zijn uur’ (zie 12,23-26; 13,1; 17,1; 19,27). Op het ogenblik dat hij sterft, schenkt hij ook zijn Geest (19,30); Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren worden door Johannes in één moment samengebald.
Jezus’ soevereiniteit in zijn lijden blijkt heel duidelijk uit de manier waarop hij zich opstelt tijdens het proces voor Pilatus (18,28-19,16a), het middelste van de drie delen van het lijdensverhaal. In dit deel is het koningschap van Jezus een centraal thema. Het proces van Jezus voor Pilatus bestaat uit zeven taferelen. De overgang wordt telkens aangegeven doordat Pilatus uit het pretorium naar buiten komt of weer naar binnen gaat. Het geheel vertoont een concentrische structuur:
A (18,29-32: buiten) Pilatus – Joden: de aanklacht tegen Jezus
B (18,33-38a: binnen) Pilatus – Jezus: gesprek over koningschap en waarheid
C (18,38b-40: buiten) Pilatus – Joden: Pilatus wil Jezus vrijlaten
D (19,1-3: binnen) Jezus wordt tot koning gekroond
C’ (19,4-7: buiten) Pilatus – Joden: Pilatus acht Jezus onschuldig
B’ (19,8-12: binnen) Pilatus – Jezus: gesprek over macht
A’ (19,13-16a: buiten) Pilatus – Joden: het vonnis: Jezus de koning
De geseling van Jezus en zijn kroning met doornen (19,1-3) krijgt als vierde en middelste tafereel in dit geheel een bijzonder gewicht. Johannes heeft het vernederend karakter, dat dit gebeuren in de synoptische traditie heeft, verminderd, en er de plechtige intronisatie van koning Jezus van gemaakt. De purperen mantel is een echte koningsmantel. Deze intronisatie wordt voorbereid in het tweede tafereel (18,33-38a): de dialoog tussen Jezus en Pilatus over het koningschap. Deze dialoog wordt voortgezet in het zesde tafereel (19,8-12): een gesprek over macht. Pilatus is van dit gesprek onder de indruk en verklaart dat hij geen schuld vindt in Jezus (18,38; vergelijk 19,4.6: het derde en het vijfde tafereel). In het zevende en laatste tafereel wordt het vonnis uitgesproken. Pilatus ‘ging op de rechterstoel zitten’, zo vertaalt men gewoonlijk vers 13. Maar de Griekse tekst laat zich ook vertalen als: ‘Pilatus ... liet Jezus op de rechterstoel plaatsnemen’. Door Jezus als koning te laten zetelen, proclameert hij onbewust diens messiaanse koningschap: ‘Hier is uw koning’. Maar de Joden verwerpen hun koning en Pilatus levert hem aan hen uit om de dood op het kruis te ondergaan – het kruis, dat in de visie van Johannes ook de plaats is waar Jezus verheven en verheerlijkt wordt. Uit de opbouw van Johannes 18,28–19,16a blijkt dat het koning-zijn van Jezus centraal staat en dat dit aspect van zijn persoon het leidmotief is in het verhaal.
Preekvoorbeeld
We weten niet wat erger is: zelf moeten lijden of machteloos toezien hoe een ander lijdt. Zien lijden doet lijden. Beide maken een mens eenzaam. Lijden ervaren we vaak als zinloos, zeker wanneer het veroorzaakt wordt door geweld. De verhalen van vandaag, van deze Goede Vrijdag, willen ons sterken wanneer wij, in de duisternis van eigen lijden of dat van anderen, uitzien naar een lichtpuntje.
De profeet Jesaja vertelt ons over de lijdende dienaar. Wat wij nooit zullen begrijpen is dat dit lijden kennelijk in Gods plan lag. Het heeft ‘God behaagd hem met slagen te pijnigen’. Maar, zegt Jesaja, zinloos is dit lijden niet. En het is ook geen teken van mislukking. Dat wat de dienaar werd aangedaan blijkt een bevrijdende en genezende kracht te hebben voor anderen. Uiteindelijk zal het leven en gerechtigheid voor velen voortbrengen. De dienaar zelf zal ‘het licht zien en verzadigd worden’. Is dat niet wat we willen horen als we geconfronteerd worden met lijden? Dat, hoe zinloos het ook lijkt, het ooit – al is het misschien buiten ons gezichtsveld – iets goeds zal opleveren?
Als christenen zien wij in deze lijdende dienaar bij Jesaja een verwijzing naar Jezus. Zijn lijdensverhaal staat centraal in deze week en op deze dag. Johannes benadrukt in zijn evangelie dat Jezus zijn lijden niet als een willoos slachtoffer ondergaat. Hij weet wat hem zal overkomen en werkt daar actief aan mee. Tot drie keer toe bevestigt hij zijn verbondenheid met God door een vraag van zijn aanklagers te beantwoorden met ‘Dat ben ik’. Gesterkt door die verbondenheid durft hij de beker van het lijden tot de bodem leeg te drinken. Hij lijkt te beseffen dat zijn kruisdood niet alleen zijn vernedering zal zijn, maar tegelijk ook zijn verheerlijking. Op het moment dat hij sterft, schenkt hij zijn Geest. Bij Johannes worden daarmee Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren in één moment samengebald. Wanneer Jezus’ aardse leven volbracht is, wordt hij niet alleen zelf verheerlijkt, maar brengt hij ook ons nieuw leven over de grenzen van lijden en dood heen.
In het proces zoals Johannes dat beschrijft, geeft hij Jezus iets koninklijks mee. Zijn geseling, zijn kroning met doornen, de purperen mantel en het opschrift van Pilatus op het kruis verwijzen naar Jezus’ messiaanse koningschap. Dat koningschap is van heel andere aard dan het dictatoriale leiderschap dat toen en nu jarenlang kon heersen in veel landen. In onze tijd brengt het verzet van de bevolking tegen machtsmisbruik in steeds meer landen heel wat teweeg. En ook in de kerk verlangen we naar authentiek en dienend leiderschap met priesters zoals Paulus ons die in de Hebreeënbrief voorhoudt. Jezus is aan de ene kant de verheven hogepriester, die leeft in verbondenheid met God. Maar tegelijk staat hij heel dicht naast ons. Hij weet wat lijden is, en kan meevoelen met onze zwakheden. We hoeven ons daarvoor niet te schamen en mogen vertrouwen op zijn hulp wanneer we hem aanroepen. In de eenzaamheid van ons lijden is God ons nabij.
Dat ervaart ook de psalmist. Ook hij schreeuwt het uit in zijn ellende. Maar ondanks alles blijft hij vertrouwen op de Ene die hem niet zal laten vallen wanneer mensen hem bespotten en verachten. Zijn vertrouwen wordt niet beschaamd.
In onze tijd is het houden van stille tochten voor de slachtoffers van zinloos geweld een van de manieren waarop we ons protest daartegen uitdrukken. We willen gezien worden in onze kleinheid en machteloosheid. Deze week trekken we mee met Jezus op zijn lijdensweg. Hij werd gezien en gehoord door zijn Vader. Mag hij ook ons sterken in de hoop en het vertrouwen dat het lijden in deze wereld niet vergeefs is.
Dan zal deze vrijdag echt een Goede Vrijdag zijn.
Paul Kevers, inleiding
Lida Koedooder, preekvoorbeeld