- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 467.31 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
18 april 2014
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13–53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (A-jaar)
Inleiding
In de plechtigheden van Goede Vrijdag wordt traditioneel het lijdensverhaal volgens Johannes gelezen. Als een introductie daarop biedt de viering nog drie lezingen: Jesaja 52,13–53,12, Psalm 31, Hebreeën 4,14vv; 5,7vv. De twee oudtestamentische lezingen op deze dag krijgen een nieuwe betekenis doordat we ze lezen in de context van het lijden en sterven van Jezus. En met de verwijzingen naar de verrijzenis, die telkens voor de goede hoorder al in de teksten te horen is.
Jesaja 52,13–53,12
De dienaar in de tekst is een raadselachtige figuur, die in de exegese verschillend geïnterpreteerd wordt. Is het een historische figuur (Cyrus/Kores), een te verwachten messiaanse profeet, staat hij symbool voor het volk Israël? Vanuit christelijk perspectief is het welhaast ondoenlijk om de teksten over de lijdende dienstknecht en zeker het vierde lied te lezen zonder daarbij aan Jezus te denken. De vroege kerk herkende in de dienaar/dienstknecht Jezus. Eigenlijk gaat dat nog verder terug: de evangelisten schrijven hun evangelie en met name de teksten die betrekking hebben om het lijden, sterven en verrijzen als het ware met de inkt van een aantal oudtestamentische passages. In bijvoorbeeld het genoemde vierde lied van de lijdende dienstknecht en Psalm 22 vonden zij woorden om te beschrijven wat de betekenis is van het lijden, sterven en verrijzen van Jezus. Wellicht heeft Jezus zelf zijn leven ook vanuit deze teksten geïnterpreteerd.
Het zijn grote thema’s die worden aangesneden. Het lijden van de dienaar is het lijden dat hij op zich neemt: onze pijnen en smarten draagt hij (Jes. 53,4), hij lijdt om onze zonden en misdaden (53,5). En daardoor brengt hij ons redding (‘door zijn striemen is er genezing voor ons’, 53,5). Vanuit 53,7.12 is de gedachte te construeren dat de dienaar als een schaap de zonden van de wereld op zich neemt, wat in het Johannesevangelie een dragende idee wordt (Joh. 1,29).
Psalm 31
In deze psalm bidt iemand in nood tot God. Het zijn smekingen om hulp gepaard gaand met vertrouwen in God die redt. Het vertrouwen God uiteindelijk zal redden overheerst het gebed. In het lijdensverhaal volgens Lucas sterft Jezus met de woorden van Psalm 31,6 op zijn lippen: Vol vertrouwen leg ik mijn geest in uw handen/in uw handen beveel ik mijn geest. Het is niet verwonderlijk dat deze psalm en zeker de verzen die eruit gekozen zijn voor de liturgie (2.6.12v.15vv.25) gelezen kunnen worden alsof ze door Jezus aan het kruis gebeden worden. En ook hier geldt weer: de psalm zelf is één van de inkttinten geweest waarmee het lijdensverhaal geschreven is.
Hebreeën 4,14-16; 5,7-9
Deze twee passages uit de Hebreeënbrief bieden een interpretatiekader van waaruit het lijdensverhaal beluisterd kan worden. Een belangrijke titel voor Jezus in de Hebreeënbrief is ‘Hogepriester’: Jezus is de middelaar bij uitstek tussen God en mens. Deze hogepriester Jezus is tot in zijn persoon middelaar: Hij is Zoon van God en tegelijkertijd verbonden met ons mens-zijn. Hij voelt mee met onze zwakheden en wordt net als wij beproefd. ‘Afgezien van de zonde…’ voegt de schrijver eraan toe omdat dit volgens hem niet met zijn Zoon-van-God-zijn te verenigen is. Ook heeft hij als Zoon van God het lijden ondergaan. Pregnant staat er: ‘in de school van het lijden heeft hij gehoorzaamheid geleerd’. Overigens staat ‘school’ niet in de grondtaal. De NBV vertaalt: ‘Hoewel hij zijn Zoon was, heeft hij moeten lijden, en zo heeft hij gehoorzaamheid geleerd.’ Het gaat hier om de gehoorzaamheid ten opzichte van God. En daarbij moeten we voorzichtig zijn met het leggen van oorzakelijke verbanden: voor Jezus was het gaan van de weg van het lijden de weg van God gaan. Hij heeft het lijden op zich genomen, is er niet voor gevlucht en heeft zich er niet met geweld tegen verzet. Het lijden is het lijden door mensenhanden, niet door Gods hand. Het gaan van deze weg heeft wel voor anderen de weg naar God geopend. ‘Hij is voor allen die hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil’ (v. 9).
Johannes 18,1–19,42
Het lijdensverhaal in het Johannesevangelie is nadrukkelijk geschreven vanuit de verrijzenis. Jezus lijdt en sterft echt, maar hij blijft ook meester over zijn lot. Typisch voor Johannes is dat lijden, sterven en verrijzen niet te scheiden zijn. De kruisiging is ook zijn verheffing naar de Vader. De laatste adem die Jezus uitblaast is tegelijk de gave van de Geest (Pinksteren).
We kunnen de volgende episodes onderscheiden (ik volg Van Tilborg, Johannes):
Nacht
18,1-11: gevangenneming in de boomgaard
18,12-27: verhoor door de hogepriester/verloochening door Petrus
Vroege ochtend
18,28-19,16: het verhoor voor Pilatus
Sterven van Jezus
19,17-22: Kruisiging en opschrift
19,25-27: Familie en leerlingen onder het kruis
19,28-30: sterven en vervulling
19,31-37: doorboring van de zijde van Jezus
19,38-42: de begrafenis van Jezus
Ik beperk me hier tot het verhoor voor Pilatus. Dit wordt door Johannes uitgewerkt in kleine scènes die onderscheiden worden door de plek waarop zich Jezus, Pilatus en de Joden (Judeeërs) bevinden. De Joden blijven buiten het voor hen onreine pretorium. Pilatus gaat heen en weer tussen Jezus binnen en de Joden buiten. De Joden is een verwarrende benaming en staat hier voor die Joodse leiders die Jezus uit de weg willen ruimen.
Allereerst onderzoekt Pilatus als rechter wat de aanklacht is. De Joden verklaren dat Jezus een misdadiger (letterlijk iemand die kwaad gedaan heeft) is (18,30). Wat het kwade is, wordt niet toegelicht. Pilatus ziet het als interne Joodse kwestie, maar daarop reageren ze dat het om een zaak gaat waarop de doodstraf staat. In het daaropvolgende verhoor brengt Pilatus zelf de term ‘koning’ in. Hij wil nu van Jezus weten wat er aan de hand is. Jezus neemt de term koningschap over, maar geeft er een draai aan. ‘Mijn koningschap is niet van hier (van deze wereld)’ (18,36). Hier kunnen wij als hoorders ons de vraag stellen hoe wij Jezus’ koningschap zien.
Pilatus neemt echter een ander woord van Jezus op en gaat daarop verder: ‘Wat is waarheid?’ (18,38) Voor Pilatus een filosofische vraag, voor de lezers een vraag naar Jezus’ identiteit. Hij heeft immers eerder verklaard: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.’(14,6). In het Joodse waarheidsbegrip is waarheid trouw (emet): dat wat vaststaat door Gods trouw. Jezus zelf is Gods waarheid, Gods trouw aan ons. Het is vervolgens duidelijk dat Pilatus geen zaak ziet. Hij probeert de zaak op te lossen door op slinkse wijze een amnestieregeling te treffen waardoor Jezus dus enerzijds strafbaar is, maar niet gestraft wordt. Dit wordt afgewezen. Men wil dat hij een andere gevangene, genaamd Barabbas, vrijlaat. Pilatus probeert het vervolgens op een andere wijze: hij laat Jezus geselen en wil hem daarna vrijlaten. De als koning verkleedde Jezus wordt aan de verzamelde menigte getoond: ‘Ziehier de mens’ (19,5). Een uitspraak met een dubbele bodem. Voor Pilatus het bewijs dat je deze sloeber toch geen koning kunt noemen. Voor de hoorders weer de vraag naar onze betekenisgeving: deze vernederde mens is wel koning en degene die door God verheven wordt.
De tegenstelling tussen de hogepriesters en Pilatus verscherpt zich dan. Pilatus vindt Jezus onschuldig, zij eisen zijn kruisiging. De hogepriesters beroepen zich dan op de Wet: Hij moet sterven ‘omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven’(19,7). Eindelijk een aanklacht, maar wel binnen het kader van de Joodse Wet. In de ondervraging van Jezus gaat Pilatus hierop in: ‘Waar zijt gij vandaan?’ (19,9). Het gaat hier over de uiteindelijk macht. Jezus maakt duidelijk dat alle macht – ook die van Pilatus – uiteindelijk van boven komt. Opnieuw besluit Pilatus om Jezus vrij te laten. Dan spelen de Joden hun laatste en ontluisterende troef uit: ‘koning’ Jezus vrijlaten is een daad tegen het gezag van de keizer. Pilatus gaat op de rechterstoel zitten en stemt in met de kruisdood nadat de Joden de keizer als hun enige koning hebben beleden en daarmee impliciet God lasteren.
Literatuur
Sjef van Tilborg, Johannes (belichting van het bijbelboek), KBS 1988, p. 194-215
Preekvoorbeeld
Pilatus is politicus. Hij heeft de macht om in de maatschappij voor recht en vrede te zorgen. Maar het breekt hem bij de handen af. Hij moet schipperen tussen de stemming van het volk en het staatsbelang. Hij krijgt steeds minder handelingsvrijheid. Om zijn eigen positie te redden laat hij uiteindelijk, schijnbaar tegen zijn wil, een onschuldige lijden. Dat is alles wat hij doet met de macht die hem gegeven is. Kan hij het helpen? Pilatus is de politicus die steeds opnieuw in het nieuws komt, tot vandaag toe.
Maar vandaag, op Goede Vrijdag, staat Pilatus oog in oog met het slachtoffer van zijn politiek. Het maakt hem doodverlegen. De manier waarop Jezus daar staat, is zo aandoenlijk dat hij visioenen krijgt van duizenden, miljoenen slachtoffers die in de loop van de geschiedenis zijn gemaakt. Wie kan hun verhaal vertellen zonder te breken?
Johannes de evangelist heeft ons dit verhaal verteld. In elk woord over het lijden van Jezus proef je het lijden van die vele slachtoffers. Wie Jezus ziet, ziet om te beginnen zijn volksgenoten, de Joden, zoals ze geleden hebben door de eeuwen heen. Hij is met hen, wanneer ze opgejaagd en gevangengenomen worden, zonder reden veroordeeld worden, in elkaar geslagen, gemarteld, vermoord. Wie Jezus ziet, ziet hoe overal op aarde mensen vernietigd worden om niets. Het lijdensverhaal van Jezus is geschreven met het bloed en de tranen van deze slachtoffers. De woorden kunnen in het Hebreeuws geschreven worden, of in het Grieks of in het Latijn, in het Arabisch, Russisch of Nederlands, ze schreeuwen ten hemel.
En toch bespaart Johannes de evangelist je de bloedige details. Steeds als de camera te dichtbij dreigt te komen, wendt hij haar af: je ziet niet het beulswerk van de soldaten, maar het bordje boven het kruis waarop staat wie Jezus is; je ziet niet de gehangene, maar je ziet de soldaten bezig zijn kleding onder elkaar te verdelen; je ziet niet de marteling, maar je ziet hoe een leerling de moeder van Jezus troost. Johannes de evangelist zorgt ervoor dat hij Jezus niet prijs geeft aan onze blikken terwijl hij lijdt. Hij beseft dat je het slachtoffer nog meer vernedert wanneer je hem ook nog eens afbeeldt in zijn machteloosheid. ‘Doe dat niet!’, zegt Johannes. ‘Gun de beul niet die lugubere triomf’.
Johannes laat iets anders zien. Hij laat zien dat Jezus in dit lijden een merkwaardige kracht vertoont. Hij laat de kracht zien die er van het slachtoffer uitgaat. ‘Ik ben het’, zegt hij tegen zijn ontvoerders. En ze voelen ineens dat ze tegenover een vorst staan en ze merken hoe laf ze zelf bezig zijn. ‘Geen geweld gebruiken’, zegt hij tegen zijn leerlingen en ze voelen dat ze zijn koningschap niet met geweld kunnen verdedigen, maar dat het tegen de verdrukking in zal groeien, in goddelijk geduld. ‘Ik heb niets te verbergen’, zegt hij tegen zijn aanklagers in de nacht. En ze beseffen dat juist zij bezig zijn hun daden te verheimelijken. Pilatus wordt doodverlegen tegenover deze koninklijke gestalte en hij beseft ineens dat hij zelf met al zijn macht niet anders doet dan leven vernietigen. De leiders van zijn volk willen Jezus niet als koning, maar ze kunnen niet voorkomen, dat hij als een koning de geest geeft. En uiteindelijk wordt zijn dode lichaam niet verachtelijk in de kalkput gesmeten, maar begraven met grote zorg en eerbied, zoals een rechtvaardig mens toekomt. ‘Kijk’, zegt Johannes, ‘Deze lijdende knecht is onze rechtvaardige koning. Van hem gaat kracht uit. Aan hem, aan dit slachtoffer van menselijke corruptie, wordt alle kracht gegeven in hemel en op aarde!’
Dit is grond van onze hoop. Het koningschap voor onze wereld is in handen gelegd van Jezus Christus. Zo werkt Gods politiek. Pilatus moet plaats maken voor deze koning van recht en vrede. Deze koning vergeet niet één van de mensen die geleden hebben en lijden en zullen lijden. Hij leert de verschrikkingen kennen waar zij doorheen gaan. Hij hoort hen schreeuwen, wanneer ze vernederd worden. Hij gaat met hen mee in de dood. Hij is bij hen als het duister wordt. En daar geeft hij hen deel aan zijn kracht. Hij ontrukt hen aan vernietiging en vergetelheid. Zo brengt hij recht en vrede.
Marc Brinkhuis, inleiding
Maarten den Dulk, preekvoorbeeld