- Versie
- Downloaden 18
- Bestandsgrootte 185.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
15 april 2022
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13-53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 52,13–53,12
Hoe is toch dat beeld ontstaan van de Lijdende Dienaar die door een wrede, bloeddorstige God afgerekend wordt op misdaden waar hij part noch deel aan heeft? Toegepast op de gekruisigde Jezus leeft deze gedachte vooral in evangelicale kring. Een ouderling van een ‘zware’ kerk maakte eens bezwaar tegen een nieuwe dominee. Die zou het verzoenende bloed van de Heere Jezus niet voldoende van de kansel laten ‘druppen’.
Veel misverstanden bij onze Schriftlezing berusten op een gebrekkig bewustzijn van de ‘tweetaligheid’ die hier in het geding is. Schrift en traditie spreken over dezelfde onderwerpen, vaak zelfs met identieke woorden die toch niet hetzelfde betekenen. Zij bezigen ieder hun eigen taal. Enerzijds zijn wij via catechismus en dogmatiek vaak eenzijdig opgevoed met Hellenistische denkwijzen, anderzijds is de Bijbel grotendeels gegoten in Semitische denkcategorieën. Ten onrechte gaan we er vaak van uit dat gelijkluidende termen in die twee gedachtewerelden automatisch ook dezelfde betekenis hebben.
Joseph Ratzinger (*1927 (paus Benedictus xvi) uitte als hoogleraar te Tübingen in zijn jonge, progressieve jaren (hij was toen nog geen 40 jaar) de klacht dat het de theologie in bijna twee duizend jaren nog steeds niet gelukt is haar begrippen-arsenaal (Begriffssprache) van de eierschalen (sic! JH) van haar Hellenistische afkomst te bevrijden (Joseph Ratzinger, Einführung in das Christentum, Kösel München, 1968, 126).
Het blijkt dat bij de uitleg van Jesaja 53 Semitische denkstructuren uit het oog verloren werden. Dat leidde tot een gruwelijke duiding van deze tekst, die op haar beurt weer de interpretatie van de ‘verzoening’ in het Nieuwe Testament heeft beïnvloed. Als we teruggaan naar de Semitische, (Hebreeuwse en Aramese) brontekst onderkennen we een drietal oudtestamentische denkvormen, aangeduid met de etiketten: (1) Corporate Personality, (2) Tun-Ergehen principe en (3) Allkausalität. Bewustwording hiervan kan hedendaagse bezwaren tegen onze Schriftlezingen van Goede Vrijdag ondervangen. Aan de hand van het lied van de Lijdende Dienaar (Jesaja 52,13-53, 12) gaan we ons verdiepen in die drie denkvormen.
(1) Corporate Personality. Het Vierde Knechtslied (Jesaja 52,13–53,12) verwoordt een disclosure experience, een Aha-Erlebnis (de plotselinge bewustwording van een oorzakelijk verband) die een genetische mutatie (sprong in een ontwikkeling) van Israëls denken veroorzaakt. Het bewustzijn breekt dóór dat één groep, ja een énkel mens door zijn solidaire ‘gerechtigheid’ (in de volle bijbelse zin) de onheilssituatie van anderen ten goede kan keren. In de nieuwtestamentische relecture (herlezing) van het Oude Testament brengt Jezus van Nazaret die ommekeer ten goede door zijn solidaire gerechtigheid tot stand.
De Israël omringende volken (de ‘wij’-figuur in Jesaja 53,1-4) zagen de ellende van de Babylonische ballingschap (587-537 vChr.) als een verdiende straf voor Israël. De Israëlieten zelf zien die ballingschap als een plaatsvervangend lijden voor hun eigen volk. De Lijdende Dienaar staat dan voor het gelovige, gehoorzame deel van het volk van Israël dat van alles te verduren krijgt: ‘onze ziekten heeft hij op zich genomen’ (v. 4), ‘om de ontrouw van mijn volk is er kastijding voor hem’ (v. 8).
(2) Het Tun-Ergehen (‘Doen-Wedervaren’) principe betekent dat iedereen loon naar werken krijgt: ‘Wie goed doet, goed ontmoet’, maar evenzeer geldt: ‘Boontje komt om zijn loontje’. Volgens deze wet van de vergelding brengen goede en kwade daden hun loon en straf structureel ingebouwd met zich mee. Een slechte daad veroorzaakt een verpeste ‘dampkring’, een noodlottige sfeer, om zich heen. In het bijbelwetenschappelijk jargon heet dat: een schicksalwirkende Tatsphäre (‘een [slechte] daad die een sfeer bewerkt die noodlottig uitpakt’). Dit is voor ons die in een ongekende klimaatcrisis leven, geen onbekend verschijnsel. Omgekeerd geldt dat een goede daad voor anderen ten goede kan werken. Zodoende ‘maakt’ de Lijdende Dienaar door zijn trouw jegens God ‘velen rechtvaardig’ (v. 11) door ‘hun zonden te torsen’ (v.11).
(3) De Allkausalität Gottes (‘God is de oorzaak van alles’) beschouwde Israël net als zijn buren, als een vanzelfsprekendheid. Zoals de omringende volken denkt Israël dat God de oorzaak is van álles wat er gebeurt. Deze vanzelfsprekendheid wordt niet teruggevoerd op een uitdrukkelijk besluit van JHWH. Zij bestáát gewoon. Volgens de toenmalige wereldbeschouwing werd er niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de éérste Oorzaak (God) en twééde oorzaken (mensen). Israëlieten slaan soms rustig alle tussenliggende oorzaken over, en schrijven een afgrijselijk gebeurtenis rechtstreeks toe aan JHWH: ‘het behaagde de Heer hem te verbrijzelen’ (v. 10). De slechte gevolgen van perverse daden (Tun-Ergehen en schicksalwirkende Tatsphäre) in een gemeenschap (Corporate Personality) komen zo voor rekening van Gód zélf die uiteindelijk, als éérste Oorzaak, ook voor die mechanismen zelf verantwoordelijk is.
Zo is het beeld ontstaan van de Lijdende Dienaar die door een wrede God afgerekend wordt op misdaden waar hij part noch deel aan heeft. Die God wil bloed zien en dan van iemand van gelijke goddelijke rang. Dat kan alleen maar Zijn Zoon Jezus zijn. Toegepast op de gekruisigde Jezus leeft deze gedachte vooral in ‘zware’ protestantse kringen. Hiertegen is verzet gerezen vanuit de dogmatiek (Wiersinga 1971), de exegese van het Oude Testament (Beuken 1983), en de exegese van het Nieuwe Testament (Bouwman 1975, Versnel 1993, Den Heyer 1997).
In het vertaalproces van Jesaja 53 zijn de drie genoemde Semitische denkstructuren uit het oog verloren. Dat heeft wel tot een gruwelijke uitleg geleid, die op zijn beurt de interpretatie van ‘verzoening’ in het Nieuwe Testament gekleurd heeft. Bewustmaking van de besproken oudtestamentische denkvormen kan hedendaagse bezwaren opvangen.
Hebreeën 4,14-16; 5,7-9
Het centrale thema van ‘Hebreeën’ (waarschijnlijk de tekst van een homilie) is de voorstelling van Jezus als hogepriester, en wel als de definitieve hogepriester. In de tijd van de tempel (tot het jaar 70 na Christus) was de functie van de hogepriester het brengen van dierenoffers tot verzoening en vergeving van zonden. Jezus brengt eveneens een offer: Zichzelf. Door zijn lijden en dood heeft Hij Zichzelf gegeven in zijn menselijkheid en kwetsbaarheid. Daarom kan hij meevoelen met ‘onze zwakheden’ (4,15). Door het lot te delen van mensen van vlees en bloed heeft Jezus gehoor gegeven aan zijn opdracht (5,8). Juist doordat Hij in het lijden Zijn menselijkheid tot het uiterste heeft ervaren, kan Jezus andere mensen voorgaan naar heiligheid en volmaaktheid. Zo is Hij oorzaak geworden van hun redding (5,9). Op hun beurt dienen de gelovigen van Hebreeën aan Jezus te gehoorzamen, dat wil zeggen: aan zijn boodschap gehoor te geven.
Johannes 18,1–19,42
Volgens het evangelie van Johannes is Jezus van meet af aan ‘het Lam Gods’ dat de zonden der wereld wegneemt (Joh. 1,29). Deze tekst roept de gedachte aan de verlossende dood van Jezus op. De metafoor van ‘het Lam Gods’ verenigt in zich de beelden van de Godsknecht (Jes. 52,13–53,12) die de zonden van de menigte op zich neemt en die, hoewel onschuldig, zich opoffert ‘als een lam dat ter slachting geleid wordt’ (Jes. 53,7) én het beeld van het paaslam, zinnebeeld van de bevrijding van Israël (Ex. 12,1-28). Deze verbinding van twee beelden is mogelijk doordat in het Aramees, de moedertaal van Johannes de Doper en Jezus, het woord talja zowel ‘lam’ alsook ‘knecht’ kan betekenen (Joachim Jeremias). De evangelist sint Jan zou hier bewust gebruik maken van deze dubbelzinnigheid (‘Lam Gods’ en ‘Godsknecht’) om te verwijzen naar hun respectieve theologische achtergrond. Sint Jan speelt in zijn evangelie wel vaker op twee manualen tegelijk.
Jezus is de dood bewust tegemoet gegaan. Hij moet beseft hebben dat Zijn verkondiging van het koninkrijk van God, ook voor zondaars (‘hoeren en tollenaars’) Hem het leven zou kosten. ‘Toen hij thuis aanlag voor de maaltijd, kwam er ook een groot aantal tollenaars en zondaars, die samen met Hem en zijn leerlingen aan de maaltijd deelnamen. De Farizeeën zagen dit en zeiden tegen zijn leerlingen: “Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?” Hij hoorde dit en gaf als antwoord: “Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: ‘Barmhartigheid wil ik, geen offers’ (Hos. 6,6). Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars”’ (Mat. 9,10vv).
De gevestigde, officiële religie kon deze afwijking van ‘de gezonde leer’ niet dulden. ‘Zowel de Farizeeën als de Schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen”’ (Luc. 15,2). ‘Bij het zien van hun geloof (van de mannen die de lamme door het dak naar Jezus lieten zakken) zei Jezus tegen de verlamde: “Vriend, uw zonden worden u vergeven”’ (Mar. 2,5). Geen wonder dat Schriftgeleerden zeggen: ‘Hij slaat godslasterlijke taal uit: alleen God kan immers zonden vergeven’ (Mar. 2,7). Maar Jezus zegt: ‘Wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft’ (Joh. 12, 45) en ‘Filippus, wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh. 14,9). In het lijdensverhaal volgens Johannes ondervraagt de hogepriester Jezus dan ook over Zijn leerlingen en Zijn leer (Joh. 18,19). Even later zeggen de hogepriesters en gerechtsdienaren: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich Zoon van God heeft genoemd’ (Joh. 19,7).
Preekvoorbeeld
Jezus zegt niet veel in het passieverhaal van Johannes, maar alles wat Hij zegt, doet er toe, komt aan! Bij een aantal woorden, die Jezus in het evangelie spreekt, staan we stil. Als de troep soldaten en vertegenwoordigers van de hogepriesters Hem in de boomgaard zoeken, komt Jezus zélf naar voren en zegt: Wie zoekt Gij? Als ze Jezus de Nazoreeër’ zeggen, dan antwoordt Hij: Dat ben ik. Ze schrikken, vallen zelfs op de grond. Deze kwetsbare ongewapende zegt: Ik ben het. Is het een toespeling op de Hebreeuwse Godsnaam JHWH: ‘Ik ben het, wie Ik ook ben’? Wat een moed, wat een vertrouwen.
Hoe beslist klinken Jezus’ woorden als Hij het gewapend verzet van Petrus terugwijst: Steek dat zwaard in de schede.
Bij het verhoor van de hogepriester Annas, als Hij een klap van een van diens dienaars heeft gekregen: Indien ik iets verkeerds gezegd heb, verklaar dan wat er verkeerd in was; maar indien het goed was, waarom slaat Gij mij? Met kracht keert Jezus de hogepriester met deze woorden zijn andere wang toe. De striemen die de klap op zijn gezicht hebben nagelaten zijn te zien, maar Jezus blijft overeind.
Als Pilatus, de vertegenwoordiger van de Romeinse keizer Jezus vraagt: Zijt gij de koning der Joden? zegt Hij kort en krachtig: Ja, koning ben ik! maar even verderop ook: Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben dat ik niet aan de Judeeërs werd overgeleverd. Jezus weet dat Pilatus en wellicht ook wij koningschap in termen van wereldlijke macht verstaan. Maar Jezus’ koningschap is ‘niet van deze wereld’. Daarmee bedoelt Jezus niét dat zijn koningschap iets van later is, van straks in de hemel. Hij bedoelt, dat zijn koningschap niet gebouwd is op wat hier in onze wereld aanzien en macht heeft: geavanceerde wapens, geld, economische mogelijkheden, prestigieuze gebouwen, kinderen waar je trotse verhalen over kunt vertellen op je verjaardag, waar je mee kunt scoren: een gaaf lichaam, geslaagde carrière. Deze koning, onze koning heeft honger en dorst, is gevangen, vreemd, naakt. Maar koning is Hij, koning met zijn liefde, zijn nabijheid, zijn trouw, zijn open armen, zijn overgave aan de God die liefde is.
Naarmate het verhaal voortschrijdt, wordt Jezus steeds stiller. Als Pilatus, die steeds meer onder druk van het opgehitste volk en de hogepriesters komt te staan, aan Jezus vraagt: Waar zijt Gij vandaan? antwoordt Jezus: Gij zoudt volstrekt geen macht over mij hebben als die u niet van boven gegeven was. Daarom is de zonde van hem, die Mij aan u heeft overgeleverd groter. Heeft Jezus te doen met Pilatus, die als speelbal in het steekspel van de machten wordt gebruikt? Ziet Hij Pilatus’ aarzeling, zijn zwakheid?
Jezus wordt stiller en stiller. Op het kruis wat laatste woorden tot Maria en de leerling, die Hij liefhad, Johannes. Vrouw, zie daar uw zoon en Zie daar uw moeder.
En: Ik heb dorst en nadat Hij de zure wijn heeft gedronken: Het is volbracht. Het klinkt als Jezus’ amen. Zijn ‘ja’ op zijn leven, zijn dood, op alles wat Hij heeft moeten… heeft kunnen geven. Daarna buigt hij het hoofd en geeft de geest. De dood heeft niet het laatste woord, maar Jezus. Zijn overgave aan de Vader, de Barmhartige. Om stil van te worden…
PS 1. Ik heb geaarzeld om een overweging voor Goede Vrijdag te schrijven. De stilte, de verhalen, de bloemen spreken op deze dag misschien meer dan woorden. Als alternatief voor mijn overweging, zou u ook Jezus’ woorden kunnen laten klinken, steeds gevolgd door een stilte…
PS 2. Waar in de lectionariumtekst staat ‘Joden’, gebruik ik ‘Judeeërs’, en wel om twee redenen. Het woord ‘Joden’ is massief en lijkt het hele Joodse volk te veroordelen. In het Grieks staat er ook ‘Judeeërs’. De evangelist duidt hiermee de bevolking van Juda aan, en met name hen die daar de dienst in de tempel uitmaakten.
inleiding dr. Jan Holman
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer