- Versie
- Downloaden 24
- Bestandsgrootte 463.90 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
21 november 2010
Vierendertigste zondag door het jaar – Christus Koning
Lezingen: 2 Sam. 5,1-3; Ps. 122; Kol. 1,12-20; Luc. 23,35-43 (C-jaar)
Inleiding
Toen M.L. King in 1963 zijn beroemde rede I have a dream uitsprak, was dit misschien wel de grootste manifestatie ooit met het koninkrijk van God als onderwerp. Men had de indruk dat dit nu daadwerkelijk aanbrak. Coretta King zei echter achteraf: ‘But it lasted only for a moment,’ En ze liet daar een mooie zin op volgen die in één adem de nabijheid en de onbereikbaarheid van het koninkrijk Gods uitspreekt: ‘In de wereldgeschiedenis is het koninkrijk van God even kortstondig als bereikbaar.’ In één zin dat het wel nabij maar niet duurzaam aanwezig is.
2 Samuël 5,1-3 – Koningschap in Israël
Israël heeft het koningschap afgekeken van de andere volken (1 Sam. 8). Van het begin af aan heeft Samuël hen gewaarschuwd voor de risico's van het aardse koningschap. Hij voorziet dat macht corrumpeert, dat pluche plakt. (1 Sam. 8,10vv). De eerste koning Saul bewijst al spoedig zijn gelijk. Hoewel aangesteld en gezalfd met Gods zegen (1 Sam. 10,1) gaat hij eigenmachtig optreden (1 Sam. 13). Dat wordt zijn ondergang; dat wil zeggen: God laat hem vallen. Na hem wordt David, na lange strijd met Saul en diens zonen, tot koning van Juda (2 Sam. 2) en vervolgens tot koning van heel Israël (alle stammen zijn er!) gezalfd. De keus valt op hem vanwege zijn charismatisch leiderschap, dat hij al onder het koningschap van Saul toonde (1 Sam. 22,2) . En vanwege Gods belofte: ‘Jij zult weiden mijn volk Israel, jij zult vorst zijn over Israël.’
Vanaf 1 Samuël 16 waar Samuël de jonge schaapherder David tot koning zalft, is steeds duidelijker geworden dat God voor David kiest. Saul heeft al erkend dat David koning zal zijn (1 Sam. 24,21). Maar deze woorden hadden we tot nu toe nog niet uit Gods mond gehoord:
‘Jij zult weiden mijn volk Israël, jij zult vorst zijn over Israël.’
‘Mijn volk’, zegt God. David krijgt het toevertrouwd; het is niet zijn bezit. Hij mag het dus niet uitbuiten of tot slaaf maken, zoals Samuël ooit al waarschuwde (1 Sam. 8,11-17). Hij moet het ‘weiden’, het ‘hoeden’. Dat is de wijze, zegt de parallelle tweede vershelft, waarop het koningschap in Israël uitgeoefend moet worden.
De metafoor ‘weiden/ herder zijn’, voor leiderschap en machtsuitoefening, wordt breed gebruikt in de Schrift. Bekend is Ezechiël 34 en ook Johannes 10, waar Jezus zegt : ‘Ik ben de goede herder’. Met dit ‘goede’ positioneert Jezus zich polemisch tegenover de officiële leiders van Israël. Zoals ook JHWH zelf zich in Ezechiël 34 als de goede herder opwerpt in polemiek met de leiders van Israël, die verweten wordt dat zij zelf vet worden van hun zogenaamde weiden. Hoofdstuk 34 van Ezechiël betoont eveneens dat het leiderschap in Israël een plaatsbekleding van God zelf is, omdat de kudde ‘zijn kudde’ is. En zo zegt Jezus ook tegen Petrus ‘Weid mijn lammeren, mijn schapen’ (Joh. 21,15vv). Deuteronomium 17,14-20 stelt dat een koning in Israël anders is dan bij de andere volken: a. hij moet een kandidaat van Gods keuze zijn; b. hij (de bepaling spreekt alleen over ‘hij’, niet over ‘zij’) moet een man van het land van belofte zijn, geen man van het slaven- en uitbuitingshuis Egypte; c. hij mag niet zichzelf verrijken; d. hij moet zich een afschrift van de Thora misjnee Torah = een tweede Thora = Deuteronomium) aanschaffen en alle dagen van zijn leven de Thora overwegen, om zijn leven daarnaar te richten. Dit moet het fundament van zijn koningschap zijn.
De installatiewoorden tot David gesproken bevatten meteen het program voor zijn regeerperiode. Zijn vooropleiding voor dit koningschap was veelbelovend: als jongen hoedde hij al schapen. Ook Mozes was zo begonnen (Ex. 3,1) en Jezus wordt tussen de schapen en de herders geboren worden. Dat belooft veel goeds.
Lucas 23,35-43 – Koningschap aan het kruis
Lucas 23,35-43 brengt het koningschap van Jezus ter sprake, op het moment waarop er het minste van te zien is. Na het kindheidsverhaal, waar Jezus in de genealogische lijn van David en als diens messiaanse opvolger op de troon gepresenteerd wordt (1,32), speelt zijn koningschap in het Lucasevangelie geen bijzondere rol. Voor Pilatus wordt het als politieke aanklacht geformuleerd (23,2); maar wanneer Pilatus hem ernaar vraagt, houdt Jezus het af: ‘Gij zegt het’ (23,3). En op het kruis nemen anderen deze koningstitel in de mond. Voor Jezus zelf was de titel te dubbelzinnig, zoals hij in zijn antwoord aan Pilatus aangeeft.
Reacties op de kruisdood van Jezus
Lucas schildert ons verschillende reacties op de gekruisigde Jezus:
Allereerst het volk (v. 35a). Het kijkt toe als bij een schouwspel, als in een theater (zie ook v. 48). Zegt niks, doet niks, kijkt toe. Neutraal? Of nikszeggend? Of in dubio of ze de zijde van hun leiders, die hem als oproerkraaier en valse profeet veroordeelden, moeten kiezen of de zijde van deze mens ‘die niets kwaads heeft gedaan’.
Vervolgens de leiders (v. 35b).
Zij bespotten hem, (letterlijk: trekken de neus voor hem op), zoals de rechtvaardige in Psalm 22 bespot wordt. De formulering: ‘als hij de Christus van God, de uitverkorene, is’ vertoont parallellen met de formulering van de beproeving in de woestijn: ‘Als je de zoon van God bent’ (Luc. 4,3). Na die bekoringen ging, volgens Lucas, ‘de duivel van hem weg voor een bepaalde tijd’ (4,13). Hier aan het kruis komt hij in de stem van de spotters terug en waagt een laatste kans. Jezus echter gaat vanaf het begin en tot op het kruis de weg van de gehoorzaamheid aan God (4,8; zie ook Fil. 2,8 en Hebr. 5,8). Wanneer de leiders hem uitdagen met ‘Anderen heeft hij gered’, erkennen ze impliciet dat hij ‘redder’ is (zie al de boodschap van de engel boven Betlehem in 2,11 en de woorden van de oude Simeon, 2,30).
Vervolgens de soldaten (vv. 36-38).
Zij kleineren hem. In soldatenogen kan zo’n machteloze mens, die niks terug kan doen, onmogelijk koning zijn. En ze staan, gezien het opschrift boven het kruis, niet alleen in die mening. Bij Lucas verwijst dit opschrift niet terug naar de aanklacht tijdens het proces; daar kwam zijn koningschap nauwelijks aan de orde. De functie van het opschrift is ook spottend, belachelijk makend: ‘Kijk! Jullie koning! Als hun spot ook weer aan de bekoringen herinnert, wordt gesuggereerd dat Jezus de verleiding moest weerstaan om niet deze weg van ‘persoonlijke onschendbaarheid’ te verkiezen boven de weg van de grootste kwetsbaarheid en solidariteit met de minste der mensen.
Ten slotte de twee medegehangenen (vv. 39-43; NB Lucas gebruikt voor hen niet het woord ‘kruisigen’).
De één sluit zich aan bij de spot van leiders en volk: als je van-God bent, grijp in! Wees Deus ex machina! De ander heeft dieper inzicht in wat er aan de hand is. Hij belijdt Jezus’ onschuld en spreekt hem aan als koning die redding kan brengen. Redding niet simpelweg uit de nood, maar in de nood.
Godenzoon
Al deze spotters en uitdagers – en wie weet waar wij onszelf terugvinden in deze reacties – meten de gekruisigde Jezus aan hun eigen beeld van de gezalfde Gods, en aan hun eigen gods- en koningsbeeld. Voor hen zou hij een ‘Godenzoon’ moeten zijn, een bijna bovenaardse machtige heerser, die op deze wijze redding brengt. Een die onkwetsbaar is; een die de macht en de kracht heeft om zichzelf en de zijnen uit elke situatie te redden, om steeds de dans te ontspringen.
De weg van Jezus ‘Messias van God’, is een andere. Zijn levensweg wordt samengevat in ‘Wie zijn leven probeert te behouden, zal het verliezen, wie het verliest, zal het vernieuwen’ (17,33 en 9,24). Daarin gaat hijzelf voor, tot op het kruis. En ook in zijn eigen woorden: ‘Want wie is het belangrijkst? Die aan tafel ligt, of die bedient? Die aan tafel ligt toch zeker! Maar ik ben in jullie midden de dienaar’ (22,27). Woorden die onmiddellijk gevolgd worden door: ‘Zoals mijn vader mij het koningschap heeft aangeboden...’ Blijkbaar is er een enge band tussen deze levensweg, deze carrière naar beneden, en het koningschap van Godswege.
Literatuur
P. Schmidt, In de handen van de mensen, blz. 152 –163: Christus koning: een probleem van alle tijden. Kok 2000.
Preekvoorbeeld
Het zijn de overheidspersonen die erbij staan te lachen als Jezus aan het kruis hangt. De zittende macht dus; wie het voor het zeggen hebben. Hun handlangers, de soldaten, spotten met Jezus.
Wie het voor het zeggen hebben en de orde moeten handhaven, de gevestigde orde natuurlijk, kunnen niet tegen wat zij zien als Jezus hangt te sterven. Dat is voor hen het beeld van wat zij niet willen, want een mens die aan een kruis hangt kan niets meer, machteloos als hij is. En zonder macht zijn overheidspersonen en hun handlangers nergens. Hun verlegenheid met wat zij zien vindt in het geval van Jezus nog een extra uitlaatklep, want zoals Jezus daar hangt is hij een logenstraffing van wat er over hem gezegd wordt: dat hij de messias is. En dan staat het ook nog eens boven op zijn kruis, in drie talen nog wel, dat hij de koning van de Joden is. Een lachertje!
Op het eerste gezicht is het niet helemaal onbegrijpelijk dat zij er bij staan te lachen. Aan Jezus is toch ook helemaal niet meer te zien wat er over hem gezegd is, zoals bij de aankondiging van zijn geboorte. De engel Gabriël zei het toen aldus: ‘Uw zoon zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’ Vandaag krijgen wij toch wel iets heel anders te zien. Jezus aan het kruis is een regelrechte mislukking van wat de bedoeling was. Jezus mag dan als koning voorzegd en geboren zijn – heel de hemel galmde bij zijn geboorte zelfs van engelenzang – als koning gestorven is hij niet.
Het volk echter lacht niet. Dat kijkt alleen maar toe en zwijgt. Het volk: de gewone mensen uit Jeruzalem, de man en de vrouw uit de straat die niets in de melk te brokkelen hebben. Het volk, over wie de overheidspersonen zo gemakkelijk beschikken en die maar met ze doen. Het volk dat weinig anders kan dan met zich laten doen. Dit volk zwijgt, want het gewone volk weet dat je helemaal buiten je eigen schuld aan een kruis kunt komen te hangen en veroordeeld kunt worden en gedood. Het weet dat je nergens bent als de machthebbers tegen je zijn. Vraag dat maar aan de mensen in Zimbabwe of Birma. Het gewone volk weet hoe gevaarlijk het leven is als je afhankelijk bent van overheidspersonen. Tot op de dag van vandaag. Amnesty International houdt ons er pijnlijk van op de hoogte. Dit volk heeft dan ook de fijngevoeligheid om niet te spotten met het lijden van een veroordeelde. Want voor hetzelfde geld hang je daar morgen zelf. Neen, het volk zwijgt en kijkt toe.
Eén is er die in Jezus wel een koning ziet. Een die wel gelooft dat Jezus een eigen koninkrijk heeft en daar naar toe op weg is, ook al hangt hij te sterven aan een kruis. Die ene heeft het in de gaten dat de machthebbers die staan te lachen helemaal geen machthebbers zijn en dat er in Jezus iets is dat sterker is dan wat Pilatus en de overheidspersonen hem kunnen aandoen. Iets waar zij met hun macht en spot geen vat op hebben.
Eén gelooft dit. Een misdadiger. Zo een die van binnenuit weet wat mensen elkaar kunnen aandoen en hoe laag het tussen mensen kan toegaan. Uitgerekend zo een ziet in Jezus een koning!
Een veroordeelde ziet dit. Een die niets meer van het leven te verwachten heeft. De overheidspersonen hebben hem in hun greep. Hij kan geen kant meer uit. Uitgerekend hij spreekt Jezus aan als koning. Waarom? Wat ziet hij dat anderen niet zien en wat het volk misschien ook wel ziet maar niet hardop durft te zeggen?
Ik denk dat hij ziet dat Jezus niet een koning is zoals andere koningen van zijn tijd dat waren. Die zijn koning om almaar meer macht te krijgen en uit te oefenen, en om de baas over anderen te zijn. Maar Jezus is koning voor wie niets van het leven te verwachten hebben, omdat zij klein en onbeduidend zijn, of omdat zij door eigen schuld hun leven verspeeld en er niets van gemaakt hebben. Voor zulke mensen is het koningschap van Jezus, want Jezus gebruikt zijn macht en gezag niet om de baas te spelen, maar om te verzoenen. Dat is: om het leven weer goed te maken. Jezus heeft immers tijdens heel zijn optreden verkondigd en voorgeleefd, dat ook als mensen voor hun eigen gevoel of naar het oordeel van anderen mislukt zijn, zij dat voor God nooit zijn. Dat er voor iedereen, hoe verkeerd het ook gegaan is in zijn leven, een weg terug naar God is. Dat zij niet gevangen hoeven te blijven in wat zij niet goed gedaan hebben, maar opnieuw kunnen beginnen, als zij maar durven geloven dat het kwaad dat zij gedaan hebben voor God geen belemmering vormt om hun tot zegen en levenskracht te zijn. Jezus sprak daar zo over en leefde dit op zo’n aanstekelijke en uitstralende manier voor dat er een kracht van hem uitging die het leven van mensen weer goed maakte en het hun weer goed deed gaan. Mensen vonden, ondanks zichzelf, het geloof in zichzelf terug, omdat zij, dankzij Jezus, durfden geloven dat God ook hun God wilde zijn. Zo gebruikte Jezus zijn macht: om te verzoenen. Niet om er zelf beter van te worden maar om er anderen beter mee te maken.
Om dit goed te zien moet je misschien wel eerst in zo’n situatie terechtkomen dat je verzoening nodig hebt; dat je niet meer verder kunt, als niet eerst een ander tegen je heeft gezegd dat zij of hij met jou verder wil en je zo helpt geloven dat God met je verder wil.
Die ene misdadiger durfde zichzelf toe te geven dat hij zover gekomen was. Die andere niet. Die dacht nog dat hij recht had om zijn medeveroordeelde Jezus te bespotten. Alleen die ene heeft op het dieptepunt van Jezus’ leven gezien dat waar is wat Paulus vanmorgen zo plechtig zegt: dat in Jezus God in zijn volheid heeft willen wonen om het heelal met zich te verzoenen en vrede te stichten. Hij heeft gezien dat de macht van Jezus om te verzoenen niet tenietgedaan werd door wat de overheidspersonen Jezus aandeden. En hij had gelijk. Jezus verzoent tot in zijn laatste uur. Hij brengt het op om tegen een misdadiger te zeggen: vandaag nog zul je met mij zijn in het paradijs. Zoals mijn vader mij niet laat vallen, zo laat hij jou niet vallen.
Tot in zijn laatste uur voelt Jezus zich niet te goed voor min gezelschap. Dat is zijn koningschap. Zo verzoent hij, tot op het laatst, mensen met het leven en met zichzelf.
Als wij vandaag Jezus als koning vieren, belijden wij dat deze verzoening niet door Jezus’ dood teniet is gedaan en dat ook wij door hem verzoend kunnen worden met onszelf en met God. Of, zoals Paulus zegt, dat nog steeds onze bevrijding in hem is verzekerd. Dit is de kracht van Christus’ koningschap.
Henk Bloem, inleiding
Jan van den Eijnden ofm, preekvoorbeeld