- Versie
- Downloaden 92
- Bestandsgrootte 195.59 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 29 september 2023
- Laatst geüpdatet 29 september 2023
Christus Koning, A jaar, 26-11-2023
26 november 2023
Christus Koning
Lezingen: Ezech. 34,11-12.15-17; Ps. 23; 1 Kor. 15,20-26.28; Mat. 25,31-46 (A-jaar)
Inleiding
De Schriftlezingen op het feest van Christus Koning kunnen gelezen worden als een eschatologische proclamatie van Het Uur U: het moment waarop God die Koning is van het heelal binnentreedt in onze geschiedenis om te oordelen over goed en kwaad zoals in de wereld door mensen teweeg gebracht.
De profetenlezing en de evangelielezing zullen bij elkaar geplaatst zijn vanwege de gebruikte beeldspraak van een herder die scheiding maakt tussen schapen en bokken (vgl. Ezech. 34,17 met Mat. 25,32b). In beide lezingen is sprake van Gods oordeel waar mensen aan onderworpen worden. Maar ook de brieflezing spreekt over een beslissend moment in de geschiedenis. De schakel die deze lezing verbindt met het feest van deze dag en daarmee met de andere lezingen ligt hier voor het oprapen (1 Kor. 15,24v).
Koning en herder
Dat de Matteüstekst gebruik maakt van een voorgegeven beeldspraak uit de profetische traditie van Israël is belangrijk met het oog op een juist begrip van het kerkelijk feest dat zo sterk de nadruk lijkt te leggen op Christus’ koningschap. Het gaat dan niet zozeer om een triomfalistische voorstelling van zaken waarin een zegevierende kerk de hoofdrol speelt, ook al weten we dat een dergelijk sentiment niet vreemd is aan de geschiedkundige achtergrond van dit feest, namelijk de nadagen van de absolute monarchieën in het Europa van eind vorige en begin deze eeuw. We mogen ons in dit verband zeker de woorden uit het Johannesevangelie te binnen brengen waarin gezegd wordt dat het koningschap van Jezus niet van deze wereld is (18,36). De eerste lezing kan ons echter ook helpen om het koningschap van Jezus in het juiste perspectief te zien. Dat koningschap is onlosmakelijk verbonden met Jezus’ herderschap waarin de zorg om het geluk en het welzijn van mensen zo centraal staat. Het zal dan geen toeval zijn dat de Mensenzoon in deze lezing zowel met een koning als met een herder vergeleken wordt. Een goede herder is de beste garantie voor het welzijn van allen. Het is iemand die op koninklijke wijze met mensen omgaat. Daarin lijkt Jezus sprekend op de Vader: ‘Zie: Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien’ (Ezech. 34,11).
De herder en de koning horen bijeen en worden in de Schrift op meerdere plaatsen in één adem genoemd. Denken we bijvoorbeeld aan de figuur van David, die beide identiteiten in zichzelf verenigde. Koning geworden, bleef David in feite wie hij was: een herder voor de schapen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Die dubbele identiteit zet ons bijna als vanzelf op het spoor van God: Hij is de ‘Herder Israëls’ (Ps. 80,1) die als een Koning is voor zijn volk (Ps. 5,3). We doen er dan ook goed aan om de lezingen van deze dag te plaatsen in hun brede bijbelse context waarin de beelden van koning en herder gebruikt worden om iets te kunnen verduidelijken over God en Zijn handelen onder ons.
Ezechiël 34,11-12.15-17 – Een andere voorstelling van zaken
Het beginvers van de eerste lezing staat in contrast met de voorgaande verzen waarin nadrukkelijk afstand genomen wordt van de manier waarop de herders van Israël met hun schapen omgaan. Ezechiël 34 is een duidelijk afgerond hoofdstuk met een consequent volgehouden beeldspraak. De polemische ondertoon in dit hoofdstuk is een profetisch-kritische evaluatie van de wijze waarop de leiders van het volk in het verleden hun macht uitgeoefend hebben. De verwoesting van Jeruzalem in 587 vChr. door Nebukadnessar, koning van Babylon, en de daarop volgende ballingschap zijn er het gevolg van. Die realiteit wordt beschreven in de verzen die aan onze lezing vooraf gaan. Het lot van het volk in ballingschap wordt zo door de profeet teruggevoerd op het onverantwoordelijk gedrag van de leiders. Deze voorafgaande verzen handelen dan ook over wat er in het verleden gebeurd is. Maar de profeet die zelf een balling is, heeft niet de bedoeling te berusten in de catastrofe. Hij wil het volk juist moed inspreken door zijn volksgenoten voor te houden hoe het ánders en béter kan. Dat is in feite de begintoon van deze lezing. Het toonbeeld van goed leiderschap is God zelf: Hij heeft het beste met zijn volk voor en zet zich geheel en al in voor het welzijn van allen. Het is dít zicht op God dat in het recente verleden verduisterd werd door het corrumperen van de politieke macht. Vergelijk in dit verband de roep van het volk om een koning in 1 Samuël 8. De behoefte aan een aardse koning wordt daar uitgelegd als een verwerping van God als koning over zijn volk. Een menselijke koning over Israël zal een zware wissel trekken op het welzijn van het volk maar bovenal het zicht verduisteren op het ware koningschap van God.
Vers 16 vertelt heel concreet waaruit het herderschap van God bestaat. Dit vers vormt het spiegelbeeld van de profetische kritiek in vers 4 (let op de gewijzigde volgorde van de bedreigde groepen!). God zal zijn volk weiden zoals het hoort: door met zorg om te zien naar de kwetsbare en weerloze mens. Zo zal de verhouding zijn tussen herder en kudde. In de verzen 17-22 wordt in aansluiting hierop gesproken over de verhouding tussen mensen onderling. De herder staat er borg voor dat ieder lid van de gemeenschap tot zijn recht (v. 16b: misjpat) kan komen. Zo wordt een nieuwe ontaarding binnen de gemeenschap voorkómen. Een goede herder is de beste garantie voor betere toekomst van het volk...
Psalm 23 – Psalm van geborgenheid
Dat ook Psalm 23, het herderslied van David, deel uitmaakt van het ensemble van lezingen voor deze dag, zal wel niemand vreemd vinden. Dit lied is voor velen de Psalm der Psalmen. Twee metaforen staan hier centraal waarin de liefde van God voor de bidder tot uitdrukking komt: God als herder of gids (vv. 1-4) en God als gastheer (vv. 5-6). Deze metaforen liggen duidelijk in elkaars verlengde. De herder begeleidt met zijn bescherming de zwervende kudde, de gastheer garandeert een aangenaam verblijf en onderdak. Compositorisch kan men over de tekst opmerken dat deze begint én eindigt met de Godsnaam (vv. 1.6b) en dat precies in het midden de woorden ‘Gij bij mij’ gevonden worden. Intiemer kan het bijna niet...
1 Korintiërs 15,20-26.28
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Matteüs 25,31-46 – De overdracht van het koningschap
Paulus geeft zich tamelijk veel moeite om de opstanding van Christus te verkondigen in duidelijke confrontatie met dissidente geluiden binnen de gemeente van Korinte. Deze stemmen hadden het immers gewaagd om de opstanding van de doden in twijfel te trekken (1 Kor. 15,12). Paulus wil eigenlijk maar één ding klaar en helder voor het voerlicht brengen: de opstanding van Christus en de opstanding van de doden horen onlosmakelijk bij elkaar. Zijn redenering loopt uit op de gedachte dat Christus bij de voleinding van de geschiedenis het messiaanse koningschap dat Hij van God ontvangen had met de opdracht alle vijanden van Gods heerschappij te onderwerpen (Ps. 2,6-9; Ps. 110,1) aan de Vader over te dragen. Ook de dood, die niet een te verwaarlozen grootheid is en een vijand, zal als laatste teniet worden gedaan door Christus.
Onvermoede confrontaties…
Matteüs 24–25 staat wel bekend als de eschatologische rede. De evangelielezing op deze dag is daar het slot van. De zogenaamde ‘werken van barmhartigheid’ gaan terug op deze tekst (het begraven van de doden is er als zevende werk van barmhartigheid aan toegevoegd, mogelijk vanuit het deuterocanonieke boek Tobit). In wezen gaat het in deze tekst dan om een oproep tot navolging van God door te doen wat Hij gedaan heeft: het kleden van de naakten (de eerste mens in het paradijs), het bezoeken van de zieken (Abraham na zijn besnijdenis), het troosten van de gevangenen (de Israëlieten in Egypte), het begraven van de doden (Mozes na zijn dood: Deut. 34,6: ‘En Hij begroef hem...’). Wie zich in zijn levenswandel door het handelen van God laat inspireren, beantwoordt daarmee aan de roeping van iedere mens om als beeld van Hem zo goed als God te zijn. ‘Naar mijn daden word Ik genoemd'–- dat wordt over God gezegd in een oud rabbijns commentaar op de betekenis van de Naam ‘Ik ben die Ik ben’, de naam die aan Mozes geopenbaard wordt bij het brandende braambos. ‘Naar mijn daden word ik genoemd’ – Hij is de Redder omdat Hij bevrijding bewerkt. Hij is de Schepper omdat Hij alles schept en tot stand brengt.
Het verschijnen van de Mensenzoon doet in alles denken aan het binnentreden van God in de geschiedenis van mensen. De voorstelling van God die mensen ter verantwoording roept is in de Schrift geen onbekend gegeven. Ook in de (buitenbijbelse) apocalyptische literatuur komt het voor. De invloed van de apocalyptiek is in de eschatologische rede op meerdere plaatsen aan te wijzen; zo ligt met name Daniël 7,13 ten grondslag aan het spreken over de Mensenzoon in het Nieuwe Testament.
Zie hiervoor bijvoorbeeld: Wim Weren, Matteüs (reeks: Belichting van het Bijbelboek), KBS, ’s-Hertogenbosch 1994, blz. 226vv.
Het is niet zo moeilijk om de kern van deze lezing kort samen te vatten. Wie zich belangeloos toewendt naar een ander in een kwetsbare situatie, zal achteraf tot de ontdekking komen dat daarin God ontmoet kan worden. Het boeiende van deze tekst is dan ook gelegen in het feit dat beide groepen mensen zich in het geheel niet bewust waren van wat ze feitelijk deden óf nalieten. Wie zich door de ander laat ráken ontmoet God; wie er zich voor afsluit, zoekt alleen zichzelf en komt ook niemand anders tegen. Het is deze mentaliteit, het ‘om niet’ belang stellen in het welzijn van de ander, die ons in deze lezing voorgehouden wordt als een religieuze levenshouding. De Godsontmoeting vindt dáár plaats waar je de mens naast je recht in de ogen durft te kijken en waar je je dan open durft te stellen voor haar of zijn nood. Dat mag best een koninklijke levenshouding genoemd worden…
Preekvoorbeeld
Wij vieren vandaag Christus Koning. Het feest is nog niet zo oud. In de term ‘Christus Koning van het Heelal’ klinkt nog iets door uit de tijd dat het feest werd ingesteld. Met deze bijzondere dag wilde men de ‘macht’ van Christus benadrukken tegenover de macht van de toenmalige koningen en tsaren, die vaak dictatoriale heersers waren. Christus zal hen allemaal zegevierend overwinnen. Je proeft dit ook terug in liederen die nogal triomfalistisch klinken zoals het ‘Aan U, o Koning der Eeuwen’ van Herman Schaepman. Het brengt Christus niet erg nabij.
Dat Jezus, de Christus, de koning is van het heelal kan je duizelig maken. Bij het heelal kun je denken aan miljarden jaren, duizenden sterrenbeelden en zwarte gaten. Wetenschappers, die het heelal bestuderen, weten gelukkig ontzaglijk veel, maar erkennen ook nederig dat ze niet alles weten. Wie kan de ‘bubbel’ overzien waarin wij als mensen in ons zonnestelsel een speldenknopje zijn?
Ook als gelovigen gaan we op zoek naar de grenzen van ons bestaan en mogen we getuigen van ‘onzichtbare’ dingen en machten, die voor ons verborgen zijn. Een groot mysterie.
In dat grote geheel hebben we een verhaal nodig waardoor en waarmee we menselijk kunnen leven met beide benen op de grond. We kunnen wel mooi praten over het heelal, maar we zullen hier moeten leven met elkaar. Als gelovigen zien we God niet alleen als de koning van de schepping, maar ook als Degene die zich niet te groot voelde om in onze wereld bij ons te komen. Jezus was ons nabij. Tussen ons in.
De Schriftlezingen van deze dag geven een beeld van de Christus, die dichterbij komt. Met zijn almacht neemt Hij het op voor de allerkleinsten. Zijn kracht is zijn zachtmoedigheid en zijn rechtvaardigheidsgevoel, waarmee Hij alle mensen tot hun recht wil laten komen en waarmee Hij uiteindelijk ook recht zal spreken. Het is niet allemaal vrijblijvend. In plaats van mensen te onderdrukken neemt Hij het op voor de onderdrukten.
Het koningschap van Jezus is niet van deze wereld. Je zult Hem niet zien in een speedboot op het meer van Galilea of in een villa in Transjordanië. Elke vergelijking met welke koning dan ook gaat trouwens mank. Je zou nog wel kunnen verwijzen naar de verbindende rol die een koning of koningin kan spelen na een ramp of een vreselijk ongeluk. Het beeld dat koningin Beatrix een vrouw uit Enschede na de vuurwerkramp in haar armen sloot ging de hele wereld over. Dat was een koninklijk gebaar. Mensen verwachten van het koningschap meeleven en compassie, niet alleen pracht en praal.
Het koningschap van Jezus is onlosmakelijk verbonden met Jezus’ herderschap waarin de zorg om het geluk en het welzijn van mensen centraal staat. Hij is de Goede Herder. Hij is het beeld van God, die in het bijbelboek van Ezechiël zegt: Jullie herders maken er een puinhoop van. Jullie nemen op een afschuwelijke manier de schapen te grazen. Ik zal zelf omzien naar mijn schapen. Zoals een herder omziet naar zijn kudde, en zich onder zijn schapen begeeft, wanneer ze verstrooid zijn, zo zal Ik omzien naar mijn schapen.
In het Oude Testament was het David, die als herder tot koning werd gezalfd. Dat blijft het ideale beeld: de koning als herder, die zorg heeft voor zijn schapen, die het verloren schaap weer opzoekt en weer bij de kudde brengt; die zijn hele leven inzet voor zijn schapen, die het gewonde schaap verbindt, die het zieke weer verzorgt en de ruimte van een groene weide geeft. Zo hebben mensen Jezus gezien, als de herder die omziet naar mensen, die neerliggen als schapen zonder herder.
Jezus identificeert zich met de geringste mensen.
‘Alles wat je voor de geringsten hebt gedaan dat heb je voor Mij gedaan’, zegt Hij. ‘Ik had honger, en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst, en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed...’
Als je een vreemdeling opneemt, dan neem je Mij op. Als je bij een gevangene langsgaat of bij een zieke, dan doe je dat aan Mij. Als je een dode begraaft, dan leg je als het ware Mij in het graf, om er samen met Mij uit op te staan. Zo is Jezus heel nabij.
Hij staat tussen de mensen die op hun beurt moeten wachten, die van het kastje naar de muur worden gestuurd, radeloos zijn. Wij kunnen hem zien bij de mensen die zich eenzaam voelen, vol pijn, schuldig, onbegrepen, hulpeloos.
Dat is het verhaal over Jezus dat wij door mogen geven. Wij zullen allemaal een herder voor een ander moeten zijn. Uiteindelijk zullen we daar op afgerekend worden door de Mensenzoon, zegt het evangelie vandaag. Zonder dat we er altijd bij stilstaan zal godsdienst vooral moeten bestaan uit dienst aan de mensen, die dat het hardste nodig hebben en met wie Jezus zich vereenzelvigt. In al deze mensen kijken we God in de ogen. Zij zullen samen met Jezus de Mensenzoon beoordelen of we bij de schapen of de bokken zullen horen.
Moge God ons genadig zijn en ons de moed en de kracht geven om goede keuzes te maken. Gelukkig is zijn liefde en vergevingsgezindheid groter dan wij kunnen vermoeden. Zijn herdersstaf is geen stok achter de deur, maar vooral een aanwijsstok om ons in de goede richting te sturen, naar zijn Vaderhuis.
‘De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.’ Als Hij zo barmhartig is, laten we dan ook barmhartig zijn voor elkaar.
inleiding drs. Harry Tacken
preekvoorbeeld Jan Kortstee