33e zondag dhj, A jaar, 19-11-2023

By 29 september 2023 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 67
  • Bestandsgrootte 140.16 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 29 september 2023
  • Laatst geüpdatet 29 september 2023

33e zondag dhj, A jaar, 19-11-2023

19 november 2023
Drieëndertigste zondag door het jaar

Lezingen: Spr. 31,10-13.19-20.30-31; Ps. 128; 1 Tess. 5,1-6; Mat. 25,14-(15.19-20)30 (A-jaar)

 

Inleiding

Vrees voor God leidt tot het volgen van diens wegen, en dat leidt op zijn beurt weer tot zegen, is de redenering van de psalmist (Ps. 128). Het vat ook de kern van de andere lezingen: vrees voor God (oftewel: ‘ontzag’) is de basishouding van de vrouw die in de poorten geroemd wordt en wier handelen vruchten voortbrengt waarvoor zij geroemd dient te worden (Spr. 31,30v). Ook in Matteüs 25 leidt het handelen tot een veelvoud van wat hen werd toevertrouwd. Behalve bij die dienaar bij wie de ‘vrees’ voor God ontspoord is tot een verlammende en vruchteloze schrik/angst.
Zegen als gevolg van ontzagvol Gods wegen gaan. Psalm 128 biedt beknopt en duidelijk samengebald een theologische visie over ontzag voor God aan. Het respectvol ontzag voor God (wat vroeger wel ‘de vreze des Heren’ werd genoemd) leidt ertoe dat gelovigen Gods wegen gaan. Wie Gods aanwijzingen volgt, valt bovendien zegen tegemoet (zo ook elders, bijvoorbeeld Deut. 30,16-20).

Spreuken 31,10-13.19-20.30-31
Het lijkt ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend: dat je kan eten van wat je werk opbrengt, dat welzijn je deel is, dat je je gezin rond je kunt verzamelen en dat ook zij beschreven kunnen worden vanuit die typische symbolen van welvaart uit het land Israël: de vruchtbare wijnstok en de olijfboom.
Wie in de verschrikkingen van armoede of oorlog leeft, weet wel beter. Dan profiteren anderen van datgene waar je zelf zo hard voor hebt gewerkt, en is het lot van wie je dierbaar is onzeker. Niet toevallig is het toekomstvisioen van het nieuwe Jeruzalem in Jesaja dat men dan zal wonen waar men bouwde, de vruchten van de wijngaard zelf zal eten, in plaats van te zwoegen voor een ander en kinderen te baren voor een verschrikkelijk lot (Jes. 65,21vv). Zij zullen een volk zijn dat door God gezegend is (Jes. 65,23). Moge zij de vruchten plukken van haar werk!

Het gedicht waarmee het boek Spreuken afsluit, staat bekend als het ‘loflied op de sterke vrouw’. Van A tot Z beschrijft de dichter haar kwaliteiten. Deze nijverige, bezige bij is van alle markten thuis, en overal met succes. Dit loopt uit op de climax die de basis aangeeft van haar welslagen: haar houding van ontzag voor God verdient het geroemd te worden en van haar werk zou ze de vruchten moeten plukken (31,30v). De ontzagvolle houding tegenover God uit zich in een specifieke opstelling tegenover de medemens. Niet alleen brengt ze haar huisgenoten voorspoed en welvaart (vv. 12.21) maar ook wie noodlijdend is, kan bij haar terecht (v. 20). Omgekeerd kan haar man rotsvast op haar vertrouwen (v. 11), en ook haar kinderen roemen haar (vv. 28v). Haar daden zullen haar roemen in de poorten (het economisch en juridisch gezagscentrum van een stad, v. 31). Haar houding en inzet brengt zegen voort, waar niet alleen haar huisgenoten en behoeftigen, maar ook zijzelf de vruchten van zou moeten plukken.

1 Tessalonicenzen 5,1-6
Zie: Theo A.F.M. van Adrichem ofm, ‘1 Tessalonicenzen. Het eerste geschrift van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 20-27

Matteüs 25,14-(15.19-20)30 – Een oogst aan talenten
In Matteüs 25 brengt Jezus zijn boodschap over het Rijk der hemelen met gelijkenissen aan. Het verhaal over de talenten is welbekend: een man die op reis gaat, vertrouwt zijn dienaars zijn bezit toe, elk naar hun vermogen. Twee van hen gaan ermee aan de slag en verdubbelen zijn vermogen. De derde begraaft het in een put. Als de reiziger terugkomt en met hen afrekent, brengen de eerste twee dienaren de opbrengst van hun noeste werk mee, waarop de heer hen prijst, belooft hen over veel (of velen) aan te stellen en hen uitnodigt in zijn vreugde. De derde echter bezorgt zijn meester nu enkel zijn oorspronkelijke eigendom terug, waarna hij verworpen wordt.
In tegenstelling tot Psalm 128 en Spreuken 31 leidt ‘vrees’ voor zijn Heer en meester bij de derde dienaar niet tot ontzag en het volgen van Gods wegen, wat tot zegen kan leiden (hier verbeeld in een verdubbeling van het oorspronkelijke bedrag). Integendeel, de vrees verlamt hem van angst. De meester wordt gezien als iemand die oogst maar niet zaaide, bijeenbrengt maar niet heeft uitgestrooid. Het lijkt wel alsof de dienaar in zijn Heer en meester de oordelende God ziet uit de onheilsprofetieën waarbij de vijand van de noeste arbeid van het volk zal profiteren (zie bijv. Jes. 62,8) als straf van God, eerder dan de God uit de heilsprofetieën dat God zich terug over zijn volk ontfermt. Maar zelfs vanuit die visie van die strenge meester handelt de derde dienaar niet, want dan had hij het talent ook kunnen laten opbrengen bij de bankiers. De andere dienaren hebben duidelijk een heel ander beeld van hun meester, en gedragen zich daar ook naar, met een verdubbeling van het vermogen tot gevolg.

Over vertrouwen en betrouwbaarheid
Als er al iets ongebruikelijk is, is het wel de grootte van die toevertrouwde som. Want hoewel er sprake is van het ‘kleine’ waarin men betrouwbaar is, schat men een talent in als het equivalent van jarenlange arbeid van een dagloner, mogelijks zelfs tot 20 jaar arbeid. De weerstand van de dienaar tegen zijn opdracht bevreemt, want zijn meester toont toch groot vertrouwen in zijn kunnen door een talent aan hem toe te vertrouwen. Hierop reageert de ander met vrees voor zijn meester, een vrees die hem niet aanzet tot inzet, maar tot het onvruchtbare begraven in de grond.
De andere dienaren daarentegen gaan in op het vertrouwen dat hun wordt geschonken. Veel is hen gegeven, en een overvloed geven zij als betrouwbare dienaren terug. In de context van gelijkenissen over het Rijk der hemelen roept het de overvloed van de oogst op als de zaaier gaat zaaien. Of aan de opmerking van Jezus eerder in het evangelie: dat de oogst overvloedig is, maar de werklui met weinig zijn (9,37v). Ook in de gelijkenis van de talenten zijn er slechts enkele dienaren aan wie een grote som toevertrouwd wordt en die over nog veel meer aangesteld zullen worden. Dit zijn de goede en betrouwbare dienaren.
De derde dienaar is enkel bereid terug te geven wat de heer hem zelf heeft gegeven en beschouwt enkel dat als wat de meester toekomt (zie, u hebt het uwe). Voor de lezers van het Matteüsevangelie roept dit ook een eerdere uitdaging van Jezus op: geef aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt (Mat. 22,21). Wat komt God toe: de angst of het vertrouwvol ontzag? Welke dienaar wil men zijn: degene die handelt uit angst of vanuit een vertrouwvol ontzag voor God, met hoop op zegen?

 

Preekvoorbeeld

Volgende week ronden wij het kerkelijk jaar af met het feest van Christus Koning. Nu het liturgisch jaar ten einde loopt, gaan ook de Schriftlezingen over het einde. Het einde van de geschiedenis maar ook het einde van ons eigen leven.

Wij leven in de maand november. In ons land een maand waarin de natuur ons confronteert met sterfelijkheid en kwetsbaarheid. Vandaag maakt Paulus dat in de tweede lezing duidelijk als hij schrijft dat wij dag noch uur kennen. Als christenen zijn wij geroepen onze tijd niet te verspillen maar als kinderen van het licht onze talenten goed te gebruiken.

Een talent is in de Heilige Schrift een som geld maar wij gebruiken het woord talent ook om een kwaliteit aan te duiden. Ieder mens heeft talenten ontvangen. Kwaliteiten, begaafdheden dus om de wereld mooier te maken.

In het evangelie horen wij vandaag over een heer met drie knechten die talenten krijgen toebedeeld, maar ook over de dag van de afrekening. De talenten zijn dus geen eigendom maar zijn geleend. Eens komt er een afrekening.

Wij kunnen ons de vraag stellen waarom in de parabel de talenten ongelijk verdeeld worden. Is dat wel eerlijk? Is dat wel rechtvaardig? Maar als wij nadenken beseffen wij dat dat de praktijk van ons bestaan is. Ieder mens krijgt verschillende talenten toevertrouwd. Theoretische of praktische intelligentie, technisch inzicht, aanleg voor muziek of sport, gevoel voor humor of een bijzondere begaafdheid om met andere mensen om te gaan. Het zijn allemaal talenten uit Gods hand ontvangen.

Het gaat niet om veel of weinig talenten. Belangrijk is alleen om de jouw geschonken talenten goed te gebruiken. Hoe klein of onaanzienlijk ook. Het gaat erom dat je trouw bent aan datgene wat je is toevertrouwd. Op de dag van de afrekening blijkt dat de dienaar met het ene talent gefaald heeft. Het slot kan beklemmend overkomen want er wordt gesproken over een buitenwerpen in de duisternis. Beklemmend omdat wij beseffen dat in het verhaal van Jezus de heer feitelijk God zelf is.

Maar waarom komt het eigenlijk tot een straf? De dienaar heeft toch niets verkeerd gedaan of niets verkwist. Veeleer is de heer in het verhaal boos vanwege het gebrek aan vertrouwen. Hij heeft uit angst en wantrouwen het talent begraven. En juist dat wordt de dienaar zwaar aangerekend. Het vertrouwen van zijn Heer heeft de dienaar beantwoord met angst en wantrouwen. Maar wie bang is verliest.

De dienaar heeft niets gedaan. Hij heeft zijn mogelijkheden letterlijk begraven. Anders gezegd: Hij heeft met zijn leven vol kwaliteiten en begaafdheden niets gedaan uit angst om fouten te zullen maken. Zo heeft hij zijn verantwoordelijkheid om wat met het talent te doen ontlopen. De dienaar van het ene talent weigert om Gods medewerker te zijn en verliest daarmee de bron van echte vreugde. De mogelijkheden die hem werden geschonken zijn helaas ongebruikt gebleven.

Hoe kunnen wij deze parabel over de talenten open lezen naar onszelf?

Wij zijn allemaal dienaren van de Schepper. Als christenen zijn wij leerlingen van Christus. Ons leven is geen eigendom maar geleend. Wij proberen dat vaak wat weg te dringen en zien het bestaan als bezit. Een eigendom dat wij naar alle kanten verzekeren en beveiligen. Maar diep in ons hart weten wij van onze breekbaarheid en vergankelijkheid. Eens wordt het geleende leven weer terug gegeven.

Paulus verwoordt dat in een zijn brieven op een indringende wijze|: niemand leeft voor zichzelf; niemand sterft voor zichzelf. Wij leven en sterven voor God onze Heer. Aan Hem behoren wij toe. Ons leven is Gods bezit. Wij hebben het geleend en ook voor ons komt eens de dag van de afrekening.

Tegen die achtergrond kunnen wij indringende vragen stellen:

Heb ik angst voor God of vertrouwvol ontzag?
Hoe gebruik ik de mij geschonken talenten?
Neem ik mijn verantwoordelijkheid serieus?
Ben ik Gods medewerker?
Kan Gods liefde door mij heen zichtbaar worden?

Als christenen oriënteren wij ons op Christus. Hij heeft zijn bestaan gestalte gegeven vanuit een diepe verbondenheid met God als zijn Vader. Zo was Hij beschikbaar voor armen en zieken; voor zondaars en bedelaars. Zijn leven was eindeloos vruchtbaar. Niet gericht op zijn eigenbelang maar open voor God en de naaste. Verzoenend en genezend ging Jezus zijn aardse weg.

Vandaag vieren wij op initiatief van paus Franciscus de Werelddag van de armen. De paus vraagt onze verbondenheid met armen ver weg maar ook dichtbij. Wij mogen ons gezicht niet van hen afwenden. Solidariteit met eenzamen, daklozen en vluchtelingen moet ons parool zijn. En natuurlijk vraagt de paus ook aandacht voor de bescherming van Gods schepping.

Steeds klinkt de roep tot navolging van Christus. Eens komt de dag van de afrekening. Dat er dan ook tot ons gezegd zal worden: Ga binnen in de vreugde van uw Heer.

 

inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard de Korte