- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 300.48 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
20 november 2011
Christus Koning
Lezingen: Ezech. 34,11-12.15-17; Ps. 23; 1 Kor. 15,20-26.28; Mat. 25,31-46 (A-jaar)
Inleiding
Broeder Koning
De laatste gewone zondag van het kerkelijk jaar sluit het liturgisch jaar af met een soort samenvatting van wat in het hele voorbije jaar gevierd is en van wat Jezus voor ons betekent, namelijk dat hij de Christus of de Messias is. Maar de benaming ‘Christus Koning’ klinkt als een tautologie, want ‘Christus’ of ‘Messias’ (letterlijk ‘Gezalfde’) betekent zoveel als ‘koning’: de koning die volgens Gods belofte vrede, gerechtigheid en overvloed voor ieder zou meebrengen. We zouden beter spreken van het ‘feest van Jezus Koning’. De drie lezingen hebben het dan ook over Gods en Jezus’ koningschap.
God als goede herder - Ezechiël 34
Het laatste deel van het boek Ezechiël (33–48) bevat profetieën over het herstel van Israël. Daarbinnen vormt het hoofdstuk 34 één grote profetie over het herstel van het bestuur over Gods volk. De herder is een klassiek beeld in de oudheid voor een koning of een bestuurder van een volk. Het beeld van de herder als koning, kennen we uit de Bijbel sinds koning David van achter zijn schapen is weggeroepen. Ditzelfde beeld vinden we in Psalm 23 (22) die na de eerste lezing in de liturgie voorzien is.
In hoofdstuk 34 keert God zich bij monde van de profeet Ezechiël eerst tegen de slechte herders van Israël en zegt dan dat hij zelf zijn volk zal weiden (v. 11). Met het beeld van de herder schildert de profeet in de verzen die als eerste lezing uit dit hoofdstuk zijn gekozen Gods bezorgdheid voor zijn volk.
Maar de herder die het verdwaalde schaap terughaalt en het gewonde dier verzorgt, zal ook ‘rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, tussen de rammen en de bokken’, dreigt de profeet. De herder is ook rechter. Het behoort tot de taak van de koning niet alleen te zorgen dat niemand in zijn koninkrijk iets tekort komt. Hij moet ook recht spreken en aangedaan onrecht herstellen.
Het koningschap van de Verrezene - 1 Korintiërs 15
In zijn brief aan de Korintiërs antwoordt Paulus op een hele reeks vragen en problemen die de gemeenschap in Korinte hem voorlegt of waarover hij bericht heeft gekregen. Maar vooraleer zijn brief af te sluiten besteedt hij zijn langste uitleg aan het centrale gegeven van ‘het evangelie dat jullie hebben ontvangen’ (1 Kor. 15,1): de overwinning op de dood. De verzen die in de liturgie worden voorgelezen, vormen het centrale stuk van dit betoog.
Paulus beschrijft Jezus’ overwinning op de dood met de Bijbelse beeldspraak van ‘opstanding’ of ‘verrijzenis’ en stelt in v. 22b: ‘zo zullen ook allen in Christus levend gemaakt worden’. Die opstanding gebeurt in een zekere hiërarchische volgorde. Eerst de ‘Gezalfde’, dus: koning Jezus. In dit hoofdstuk houdt Paulus ons een schitterend visioen voor over dat koningschap van Jezus. Hij zal waarlijk koning zijn over alle mensen, niet alleen over de actueel levenden, maar ook over wie al gestorven zijn.
Maar tegelijk zegt hij ook dat Jezus niet voor eeuwig koning zal zijn. Voor Paulus komt er een einde aan Jezus’ koningschap. Dat klinkt voor ons, christenen, ketters in de oren. Toch schrijft Paulus letterlijk dat Jezus zijn koningschap zal overdragen aan God de Vader (v. 24). Maar niet voordat hij de laatste vijand zal hebben onttroond. En die vijand is de dood zelf (v. 26)! Dan – zo schrijft Paulus – zal Jezus ‘zich zelf aan God onderwerpen’ (v. 28). Dat heeft Jezus trouwens heel zijn leven al gedaan. Dan ‘zal God alles in alles – of in allen – zijn’.
In vers 23 spreekt Paulus van diegenen ‘die Jezus toebehoren’. Dit is voor ons hedendaagse aanvoelen onaanvaardbare taal, want tegen de mensenrechten. Iemand anders toebehoren: dat is slavernij. Een vrij mens behoort niemand toe. Een vrij mens is zijn eigen koning. Maar kijk dan eens naar al die koninklijke mensen die van God en de anderen ‘bevrijd’ zijn, die aan niemand toebehoren en alleen maar aan zichzelf rekenschap afleggen: hoe verslaafd ze zijn aan zichzelf, aan hun lichaam, aan hun gevoelens, emoties en instincten, en hoe eenzaam, triestig en drukdoend, ja, overspannen ze ronddraven, al die koninkjes …
Eigenlijk is het feest van ‘Christus Koning’ een heel subversief en staatsgevaarlijk feest. Het viert dat niet iemand uit het huis van Oranje of uit het geslacht Saksen-Coburg-Gotha onze koning(in) is, maar wel iemand uit het geslacht van David, en wel een ter dood veroordeelde van tweeduizend jaar geleden. Misschien als we dit laatste er duidelijk genoeg bij zeggen zullen ze ons niet in de gevangenis gooien. In andere tijden en in vele andere landen en regimes worden christenen echter wel gevangengezet of terechtgesteld als landverraders of ondermijners van het wettige gezag. En toch is Jezus volgens Paulus geen alternatief voor de aardse koningen en presidenten. Want wij vieren Jezus vandaag als koning van het heelal. Niet zomaar keizer van heel onze planeet, maar vorst over al wat bestaat.
Het enige criterium - Matteüs 25
Jezus zelf houdt ons in het evangelie volgens Matteüs aan het slot van zijn laatste ‘publieke’ onderricht aan zijn leerlingen (Mat. 23-25) een ander visioen van zijn koningschap voor. Hij gebruikt niet het beeld van de koning als legeraanvoerder die de vijanden aan zich onderwerpt, zoals Paulus in 1 Korintiërs 15, maar het klassieke beeld van een herder in combinatie toch ook, zoals bij Ezechiël, met dat van een rechter.
Een koning moet niet alleen de vijand van buiten vernietigen, maar ook erover waken dat niemand binnen zijn rijk tekortgedaan wordt. En dat is dan ook het enige criterium bij zijn rechtspraak over het universum: ‘jullie hebben me eten gegeven of drinken of kleren, jullie hebben me bezocht of in jullie huis opgenomen’ (Mat. 25,44).
Het Evangelie herhaalt consequent zes situaties van armoede of nood: honger, dorst, migratie, naaktheid, ziekte, gevangenschap. Die herhaling wijst op hun veelvuldig voorkomen in het leven. Zes situaties zoals de zes werkdagen van de week, op uitkijk naar de sabbat, de zevende dag van het feest, die ook de dag is van Gods oordeel. Dat alles vertelt ons dat de beslissende ontmoeting tussen ons en God, tussen ons en onze redding zich niet afspeelt in heldhaftige momenten en buitengewone gebaren, maar wel in de doodgewone alledaagsheid van onze ontmoetingen met armen en zwakken.
Niet abstract, want er staat niet: ‘jullie hebben een hongerige mens eten gegeven, of een zieke bezocht’. Maar Jezus zegt: ‘mij’, de koning zelf. Dat is het verschil tussen godsdienst en moraal, tussen ethiek en dienst van God, tussen waardebeleving en liefde. Christenen beleven geen ‘waarden’, zij leven niet naar letterknechtige principes, maar dienen God in zijn kinderen, in de broers en zussen van zijn Zoon Jezus.
Jezus koning? Waar blijft dan de vrede voor Israël en Jeruzalem? Waarom is er dan nog oorlog? Waarom is er dan nog ziekte? En armoede? En economische crisis? Blijkbaar is Jezus niet koning zoals de koningen, keizers en presidenten die wij uit ervaring en uit de geschiedenis kennen. Zei hij niet tegen Pilatus dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was? Het heeft andere spelregels. Zijn leger heeft andere wapens dan die wij inzetten tegen onze vijanden. Hij bestrijdt ook andere vijanden dan wij, die in elkaar vijanden zien. Jezus noemt iedere mens, en in het bijzonder iedere zwakke, zijn broer of zus. Niet zijn vijand. Niet diegene die zijn rust en veiligheid bedreigt. Dat heeft hem zijn leven gekost. Maar tegelijk heeft hij daarmee de laatste vijand verslagen: de dood. En al diens handlangers: de haat, de jaloezie, de angst, de ik-zucht.
Preekvoorbeeld
Vandaag vieren wij bij wijze van afronding en besluit van het liturgisch jaar het feest van Jezus Christus met als titel: ‘Koning van het heelal’.
Het begrip ‘koning’ ligt ons niet meer sinds de wereld is geëvolueerd naar democratische bestellen. In een aantal landen bestaat nog altijd het koninkrijk en de koninklijke familie, maar steeds meer groeit de tendens om dit koningschap te herleiden tot een protocolaire functie.
Tegenwoordig spreken wij ook in de liturgie liever over het Rijk Gods. Toch willen we even opmerken dat Matteüs het ‘koninkrijk van God’ haast als een rode draad door zijn evangelie geweven heeft. Denk maar aan de rol van koning Herodes. Denk aan de derde bekoring van Jezus in de woestijn, waar de duivel hem in verleiding brengt met hem alle koninkrijken van de wereld te tonen. Maar Jezus droomt niet van een koninklijke hofhouding, koetsen en een paleis. ‘Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.’ Zijn bekommernis ligt helemaal in de lijn van wat we in de eerste lezing hoorden: God is herder van zijn volk. God zelf leidt de kudde en heeft vooral aandacht voor het zwakke dier. Jezus trekt deze lijn door en presenteert zich liever als herder die het verloren schaap gaat opzoeken.
Maar vlak voor het verhaal van zijn lijden en dood – een verhaal van de vernedering – beschrijft Matteüs het visioen dat Jezus heeft over het laatste oordeel. Daar treedt hij op als herder van schapen en bokken, maar tegelijkertijd manifesteert hij zich ook als rechter. In dat visioen gaat het om een universeel gebeuren, waarbij alle volkeren voor hem zullen samenkomen. Je kan hierbij denken aan de prachtige en indrukwekkende taferelen die Michelangelo schilderde in de Sixtijnse kapel of het schilderij van Hans Memling met hetzelfde thema: beelden die de eeuwen door onze cultuur mee hebben bepaald. Imposante beelden die mensen zowel bewondering als angst inboezemden. Bewondering om de magistrale kunst, angst om het finale oordeel. Onvermijdelijk bots je op een aantal fundamentele vragen: waar draait het nu eigenlijk om in mijn leven? Wat is waardevol? Waarop zal ik geoordeeld worden?
Ooit heeft Franciscus van Assisi voor zichzelf op deze vraag een antwoord gevonden: ‘Zoveel als een mens is in de ogen van God, zoveel is hij en meer niet.’ Maar wat betekent het concreet? Hoe doe je dat? Het verrassende antwoord lijkt te zijn: niet wat ik voor de almachtige God heb gepresteerd zal doorslaggevend zijn, maar wat ik aan de minste der mensen heb gedaan. De maatstaf is: het beoefenen van de gerechtigheid. En dat wordt heel concreet gemaakt in de verschillende categorieën van zwakke, niet-meegetelde burgers zoals zieken, gevangenen, vreemdelingen: mensen aan wie wij niet spontaan onze tijd, onze centen en onze aandacht spenderen.
Het wondere is dat uitgerekend de Heer zelf zich met dit soort volk identificeert. ‘Al wat je gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, heb je voor Mij gedaan.’ Het doet me spontaan denken aan de joodse filosoof Levinas. Heel zijn filosofie is gebaseerd op het gelaat van de andere mens, waar een absoluut appel van uitgaat op mijn verantwoordelijkheid. Zonder dat de mens mij iets zegt of vraagt, gaat toch van hem naar mij een roepen uit om hem te zien, mij te laten raken en iets voor hem te doen.
Het merkwaardige in het evangelie is wel dat de twee groepen van mensen de Heer vragen: ‘Wanneer hebben wij u hongerig gezien en u te eten gegeven of dorstig...?’ Zowel zij die effectief hebben geholpen als zij die niets deden. Beiden hebben zij de Heer niet ontmoet. Het lijkt voor de eerste groep zo vanzelfsprekend dat ze er achteraf van verschieten. Ze wisten niet dat zij zich op die manier ‘godsdienstig’ gedroegen, dat zij in het gelaat van de minste de Heer hadden ontmoet. Zij wilden enkel goed zijn, zoals de Heer hen had voorgedaan. Want zo zou zijn Rijk gebouwd worden.
Als we het proberen te vertalen naar vandaag, dan krijgt dit stuk evangelie ook een maatschappelijke dimensie met een geweldige impact. Soms verschuilen we ons achter de veronderstelling dat wij als enkeling geen hefboom zijn om iets te veranderen in deze ingewikkelde wereld. Maar wij hebben wel nieuwe middelen die wij kunnen gebruiken: het internet. Daarin schuilt een enorme kracht om met heel velen op korte termijn druk uit te oefenen op regimes, in domeinen waar grote ongerechtigheid geschiedt. Regelmatig wordt ons gevraagd om petities te tekenen voor gerechtigheid, bijvoorbeeld in Birma, of gerechtigheid in Brazilië door ons aan te sluiten bij het protest tegen de kaalslag in de tropische wouden, waardoor het leefklimaat van miljoenen mensen ernstig bedreigd wordt. Het eenvoudig tekenen van de petitie is een klein gebaar met grote, positieve gevolgen. Op die manier bouwen wij ook mee aan een nieuwe wereld van gerechtigheid en vrede. Zo laten wij onze stem horen: wij leggen ons niet gelaten neer en kijken niet stilzwijgend toe hoe anderen de maatschappij en onze samenleving ontwrichten. Wij maken het verschil als wij dat willen, ook in de opbouw van Zijn Rijk.
Hendrik Hoet, inleiding
Bob van Laer ofm, preekvoorbeeld