- Versie
- Downloaden 16
- Bestandsgrootte 483.44 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
Goede Week
Suggesties voor een boeteviering
Openingspsalm
Psalm 15 gebeden of gezongen (GvL)
Profetenlezing: Ezechiël 33,10-11 (vgl. 18,21-23)
De priester Ezechiël (‘mijn sterkte is God’) werkt als profeet en wachter temidden van de ballingen in Babylon. Hij is een tijdgenoot van de profeet Jeremia. In zijn ‘Lofzang op de voorvaders’ (Sir. 44,1–50,29) typeert Jezus Sirach Ezechiël als volgt:
Ezechiël zag een stralende verschijning,
die de Heer hem boven de wagen met cherubs liet zien. (vgl. Ez. 1,1–3,15)
Ook herinnerde hij aan Job,
die altijd op de rechte weg bleef. (vgl. Ez. 14,14)
(Sir. 49,8-9)
De wachter Ezechiël (Ez. 3,16-17) legt een sterk accent op de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedere mens (18,1-32) en op de opdracht tot ommekeer:
Mensenkind, zeg tegen het volk van Israël:
Jullie zeggen: Onze misdaden en onze zonden worden ons aangerekend en wij gaan eraan te gronde – hoe kunnen we dan nog blijven leven?
Zeg tegen hen:
Zo waar ik leef: spreekt God, de Barmhartige –
de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde,
ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft.
Kom toch terug van de heilloze weg die jullie zijn ingeslagen,
keer om, want waarom zouden jullie sterven,
volk van Israël? (33,10-11)
Deze tekst is ook een belangrijke sleutel bij het bidden van de zogenaamde vloekpsalmen. Niet de zondaar moet uitgerukt worden, maar de zonde, opdat de bekeerde mens leeft!
Iedere mens is door God geroepen om te leven in vrijheid en verantwoordelijkheid. Hij is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn eigen leven en verantwoordelijk voor het leven van zijn broeder of zuster (vgl. 18,3-32). Omkeer is een proces: In het licht van onze barmhartige God, aan de hand van Thora en Profeten tot het inzicht komen dat je gezondigd hebt (je doel, roeping hebt gemist, mis-daan hebt); je afkeren van de zonde en je omkeren naar God en zijn Thora door recht en gerechtigheid te doen, barmhartig te zijn en vrede te stichten.
‘Eens goed altijd goed’ en ‘eens fout altijd fout’ gaan volgens Ezechiël voor de Gerechte niet op. De weg van zijn gerechtigheid is: de daden in het heden tellen – de goede daden in het heden en de slechte daden in het heden (zonde en gerechtigheid zijn geen erfelijke eigenschappen!). Gerechtigheid doen wist de vroegere daden van ongerechtigheid uit. Maar de goede daden van vroeger maken het huidige leven in ongerechtigheid niet goed. Voor de zondaar is er leven wanneer hij omkeert, voor de gerechte wanneer hij gerechtigheid blijft doen. Omkeer is elke dag mogelijk, want onze God is een barmhartige God. ‘Zelfs wanneer een mens honderd zonden begaat – de ene nog groter dan de andere – en hij zich ervan afkeert en omkeert, zo spreekt de Barmhartige, gezegend zij hij: ik ben met hem in erbarmen en neem zijn omkeer aan. En wanneer een mens zich verheft en God lastert, maar dan omkeert, zo spreekt de Barmhartige, gezegend zij hij: ik vergeef hem al zijn zonden, zoals het heet: Schep ik soms behagen in de dood van de zondaar?’ (seder Elijahu suta’ IX).
Acclamatie
O Heer God, erbarmend… (GvL 399)
Evangelielezing: Matteüs 18,15-22
In zijn gesprek met zijn leerlingen over het koninkrijk van de hemel wijst Jezus ook op de broederlijke/zusterlijke vermaning, op de wederzijdse verantwoordelijkheid binnen de gemeente. Jezus sluit zijn onderricht over deze verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar af met: ‘Want waar twee of drie mensen in mijn Naam samen zijn, ben ik in hun midden’ (v. 20); vgl. ‘Wanneer er twee samenzitten en er worden tussen hen woorden van de Thora gewisseld, dan bevindt Gods Aanwezigheid zich tussen hen’ (Aboth 3,2b). Met deze uitspraak besluit Jezus zijn woorden over de correctio fraterna, waarmee hij duidelijk maakt dat het hierbij gaat om het terugwinnen van de broeder of zuster voor de gemeente. Vanwege zusterlijke verbondenheid met elkaar en verantwoordelijkheid voor elkaar, geeft Jezus aan zijn leerlingen de volmacht om elkaar te vergeven (vv. 18-20).
Dit roept bij Petrus de vraag op hoe vaak hij zijn broeder of zuster moet vergeven. Zevenmaal lijkt Petrus voldoende te vinden, maar Jezus wijst erop dat de maatstaven van het koninkrijk der hemelen anders zijn: zeventig maal zeven keer! Anders gezegd: Er is geen grens aan het aantal, er hoeft niet geteld te worden. Zolang er geteld wordt is er niet echt vergeven. Pas wanneer je de tel kwijt bent, niet meer telt, ben je vergevingsgezind zoals de hemelse Vader vergevingsgezind is (vv. 21-22.35). Jezus’ woord over het zeventig maar zeven maal vergeven van de zondige broeder of zuster onderstreept Gods oneindige barmhartigheid, waartoe ook de volgelingen van Jezus geroepen zijn. Omkeer en een nieuw begin en dus (her)opname in de gemeenschap, blijven steeds mogelijk. Het elkaar vermanen dient te geschieden volgens de maatstaven van Gods barmhartigheid en dient het herstel van de gemeenschap te beogen, een zusterlijke broederschap waarin de een de ander hoger acht dan zichzelf.
Evocatief woord
Aan de hand van de Schriftlezingen uit Ezechiël en uit Matteüs spreekt de voorgang(st)er een evocatief woord over Gods barmhartigheid, verantwoordelijkheid voor jezelf en voor elkaar in het licht van Gods blijde boodschap, een oproep tot inzicht, ommekeer en belijden van schuld.
Meditatieve stilte
Schuldbelijdenis aan de hand van het ‘Gebed van Manasse’
Het ‘Gebed van Manasse’ wordt toegeschreven aan koning Manasse van Juda (zevende eeuw vóór Christus; 2 Kon. 21,1-18; 2 Kron. 33,1-10). Hij voert in Jeruzalem verschillende vormen van afgodendienst in, onderdrukt zijn volk en wordt op hoge leeftijd als balling naar Babel weggevoerd. Daar komt hij tot inkeer, bidt tot God en wordt verhoord (2 Kron. 33,11-20).
Ofschoon ‘Het gebed van Manasse’ in de Septuagint en in de Vulgata is opgenomen, wordt het in de Rooms-katholieke en in de Reformatorische traditie niet als een canoniek geschrift beschouwd. In de oosters-orthodoxe kerken geldt het wel als canoniek. Het is een gebed van een berouwvolle zondaar die een beroep doet op Gods grenzeloze vergevingsgezindheid: vv. 1-7: aanroeping van God; vv. 8-10: bidder beklaagt zijn nood; vv. 11-12: zondebelijdenis; v. 13: gebed om vergeving; v. 14: uiting van vertrouwen; v. 15: lofprijzing.
Almachtige Heer,
God van onze voorouders Abraham, Isaak en Jakob
en van hun rechtvaardig nageslacht,
u hebt hemel en aarde gemaakt in al hun rijkdom,
de zee gekluisterd met uw machtig woord,
de oervloed gesloten en verzegeld
met uw ontzagwekkende Naam;
alles siddert en beeft voor uw macht.
Niemand kan uw luister verdragen
of de toorn weerstaan waarmee u zondaars bedreigt.
De barmhartigheid die u belooft
kan niemand meten of doorgronden.
U bent de hoogste Heer,
vol mededogen, geduldig en trouw,
en tot vergeving bereid als mensen kwaad doen.
- gebedsstilte -
Heer, u die God bent van de rechtvaardigen,
u vraagt geen berouw van de rechtvaardigen,
van Abraham, Isaak en Jakob,
die niet tegen u hebben gezondigd,
maar van mij, van een zondaar, vraagt u berouw.
Want mijn zonden zijn talrijker dan zandkorrels aan de zee,
steeds meer overtredingen beging ik, Heer, steeds zwaardere;
ik ben het niet waard op te zien naar de hoge hemel,
zo groot is het onrecht dat ik heb begaan.
Een zware keten van ijzer drukt mij neer,
en ik buig het hoofd om mijn zonden;
voor mij bestaat geen vergeving.
Ik heb immers uw woede gewekt
en gedaan wat slecht is in uw ogen:
afgodsbeelden opgericht en zonde na zonde begaan.
Maar nu buig ik mij neer en bid om uw goedheid.
Ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd,
ik erken mijn overtredingen.
- gebedsstilte -
Ik bid u: vergeef mij, Heer, vergeef mij.
Laat mij niet ten onder gaan met mijn zonden,
stapel uw straffen niet op tegen mij,
koester uw wrok niet voor eeuwig,
verban mij niet naar het diepst van de aarde.
U, Heer, bent toch de God van al wie berouw toont!
- gebedsstilte -
Ook mij zult u uw goedheid tonen,
uw grote barmhartigheid zal mij redden,
hoe onwaardig ik ook ben.
- gebedsstilte -
Ik zal u voortdurend prijzen, alle dagen van mijn leven,
want alle hemelse machten bezingen u,
en uw roem is eeuwig.
Amen.
Vergeving
Gebed
Barmhartige God,
U wilt niet de dood van de zondaar,
maar zijn omkeer, opdat hij leeft.
Hoor ons roepen om vergeving,
scheld ons onze schulden kwijt
en richt ons op ten leven.
Blijf ons tijdens deze veertigdagentijd nabij,
laat ons opnieuw de weg gaan van uw Thora,
door gerechtigheid te doen, barmhartig te zijn,
vrede te stichten en liefde te zijn,
Jezus Messias, zoon van Israël, achterna.
Amen.
Ten teken van ommekeer staan wij op, gaan naar de doopvont en maken een kruisteken met doop/wijwater. De voorganger bevestigt onze omkeer door ons de handen op te leggen, terwijl hij bidt:
Moge de barmhartige God zich over je ontfermen,
je zonden vergeven en je geleiden tot het eeuwig leven.
Amen!
Slotlied: Psalm 103II (GvL)
Zegen
Moge de God van Abraham en van Sara,
de God van Mozes en van Mirjam,
de Vader van Jezus Christus
en ook onze Vader,
ons nabij zijn in goede en in kwade dagen.
Moge hij ons zijn barmhartige Aangezicht tonen
en ons en heel de wereld
volop vreugde en vrede geven.
God die is:
Vader, Zoon en heilige Geest.
Amen.
Literatuur
Buiten de vesting (red. P. Oussoren/R. Dekker), Vught 2008, 281-285
A. Janssen ofm, ‘Leven in verantwoordelijkheid’, in: Franciscaans Leven 85 (2002) 121-126
G. Lukken/J. de Wit (red.), Gebroken bestaan I. Rituelen rond vergeving en verzoening, Baarn 1998
NBV. Studiebijbel, Heerenveen 2008, 1755-1757
Pastorale Handreikingen. Boete en verzoening, Aartsbisdom Utrecht, februari 2006
Septuaginta Deutsch (Hg.W. Kraus/M. Karrer), Stuttgart 2009, 899.912-913
Henk Janssen ofm, suggesties