Aswoensdag, jaar B, 14-2-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 46
  • Bestandsgrootte 172.64 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 4 december 2023
  • Laatst geüpdatet 4 december 2023

Aswoensdag, jaar B, 14-2-2024

14 februari 2024
Aswoensdag

Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20-6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (B-jaar)

Inleiding
De lezingen van vandaag kenmerken zich door stevige taal, waarin urgentie, tegenstellingen en een persoonlijk appel de boventoon voeren. Er staat dan ook wat op het spel: de relatie van de mens met God! Er is sprake van vervreemding tussen God en de mens, doordat de mens zich op de verkeerde dingen heeft gericht. Dit vraagt om inkeer, een herstel van gerichtheid op God die terugkeer naar God mogelijk maakt. Oprechtheid is daarbij het kernbegrip.

Joël 2,12-18
De profeet Joël, waarschijnlijk 4e eeuw vChr., in elk geval na de ballingschap, schetst in kleurrijke beelden de rampspoed die het land Israël is overvallen. Een allesvernietigende sprinkhanenplaag heeft ervoor gezorgd dat het land is kaalgevreten (1,4). Er is geen voedsel meer voor mens of dier en het gebrek is zo groot dat zelfs Gods dagelijkse graan- en wijnoffer niet meer gebracht kan worden (1,9). En de rampspoed houdt niet op, want de volgende levensbedreigende crisis dient zich al aan: een gigantisch leger is in aantocht (2,2). Als klap op de vuurpijl blijkt dit leger door JHWH zelf te worden aangevuurd (2,11). De onmacht is groot en de rampspoed lijkt apocalyptische proporties aan te nemen. Het kan niet anders dan dat de Dag des Oordeels nabij is (2,11).

‘Maar zelfs nu…’ zijn de woorden waarmee de lezing start. Ze drukken een sterke antithese uit. Joël maakt gebruik van de formule ‘uitspraak van JHWH ’. Hij geeft daarmee aan de woorden van jhwh letterlijk weer te geven. Het zijn zeer persoonlijke woorden van God waarmee de Israëlieten worden aangesproken: jullie moeten je bekeren tot mij! Joël herhaalt het appel vervolgens nog een keer in zijn eigen woorden en voegt daar een bemoediging voor de Israëlieten aan toe. Joël appelleert volledig aan het karakter van God. De woorden uit Exodus 34,6 weerklinken: JHWH’s zelfbeschrijving aan Mozes op de berg Sinaï wanneer jhwh aan Mozes voorbijgaat. Maar met een verschillend accent, omdat het woord emet (= trouw/waarheid) is vervangen door nicham al-haraʼah (= medelijden hebbend/berouwend over ramp/narigheid). Joël benoemt dat JHWH een God is die berouw kan hebben over onheil, die af kan zien van zijn voornemen tot het brengen van rampspoed. De profeet stelt vervolgens een retorische vraag ‘wie weet…?’ De karakterbeschrijving gecombineerd met de retorische vraag fungeert als argument waarin Joël aangeeft dat er reden is tot hoop zonder schijnzekerheid te geven. Het handelen van God is immers altijd soeverein.

De wijze waarop de mensen kunnen laten zien dat zij tot God terugkeren wordt beschreven als vasten, geween, rouwbeklag, gevolgd door scheuren. Dit zijn rituele handelingen die uiting geven aan hevige ontzetting en als zodanig van toepassing in periodes van rouw. Rouw en berouw liggen zo te horen dicht bij elkaar. Het scheuren van kleding is een ritueel dat in de Joodse cultuur tot de verplichte rouwhandelingen behoort en waarvoor de Talmoedische literatuur een uitgebreide casuïstiek kent. De zinsnede ‘maar scheur uw hart en niet uw kleren’ is een nadrukkelijke aantekening dat het niet enkel bij uiterlijke handelingen moet blijven, maar dat het eerst en vooral gaat om de innerlijke intentie waarmee de handeling wordt uitgevoerd. Inkeer en berouw moeten in het hart plaatsvinden. Dit is misschien in het Nederlands het best uit te drukken met ‘van ganser harte’. Het hart was in het jodendom niet zozeer de zetel van de emoties, maar het centrum van het denken, het intellect en de wil. Het roept het beeld op dat ook in Deuteronomium vers 6,5 klinkt. Behalve met rouw hebben het afzien van voedsel, werk en intimiteit vooral te maken met het zichzelf heiligen. Ze vormen een voorbereiding om God te ontmoeten (zie bijv. Ex. 19,10. 4-15).

In de tweede helft van de lezing maant de profeet Joël het volk om onmiddellijk en ‘en masse’ in beweging te komen. Joël vuurt een salvo aan kort geformuleerde opdrachten af. De staccatostijl weerspiegelt de urgentie. Voor discussie is geen tijd, nu in actie komen! Allemaal! Jong en oud niet uitgezonderd om een zo sterk mogelijk appel op God te doen. Het gaat echt om iedereen, zoals blijkt uit de oproep dat zelfs pasgehuwden die doorgaans vrijgesteld waren van allerlei verplichtingen, hun huwelijkstijd direct moeten staken. De priesters moeten voor het volk uitgaan, JHWH tegemoet, en de smeekbede tot God namens het hele volk verwoorden.

Psalm 51
De psalmist roept God aan om hem met erbarmen tegemoet te treden. Hij onderkent volmondig dat hij door zijn handelen gezondigd heeft tegen God zelf. Hij hoopt dat God hem wil verlossen van de schuld die aan hem kleeft en die hij zelf niet kan wegnemen. Hij spreekt in termen van reinheid – reinigen, afwassen, witter worden dan sneeuw – een term die bij uitstek behoort tot de cultisch-religieuze taal van de Tempeldienst. De psalmist realiseert zich echter dat het God in het herstel van de relatie niet zozeer gaat om de offergaven die de mens God aanbiedt, maar om het innerlijke proces van rein worden: het eigen hart en de eigen geest vragen om vernieuwing. Dat is hetgeen waar het God om te doen is en wat de psalmist aan God vraagt om in hem teweeg te brengen.

2 Korintiërs 5,20–6,2
De verzen maken deel uit van de passage in de brief waarin Paulus zijn positie als apostel verdedigt ten overstaan van de Korintiërs. In de gemeente is sprake van verdeeldheid door de verkondiging van het Evangelie door andere predikers, waardoor sommigen zijn gaan twijfelen aan de positie van Paulus. Paulus presenteert zichzelf in de wij-vorm als gezant van Christus en medewerker van God. Vers 20 is opgebouwd uit drie elementen: ten eerste Paulus’ verklaring van apostoliciteit; ten tweede zijn claim dat God door hem spreekt; en ten derde de inhoud van dit spreken, namelijk de oproep aan de Korintiërs: ‘Wordt verzoend!’ of ‘Laat u verzoenen!’

In gelezen verzen staat de verstoorde relatie tussen de mens en God centraal. Paulus legt in de verzen 18-19 uit dat het initiatief gericht op het herstel van de relatie reeds door God is genomen. In Christus, door zijn sterven en verrijzenis, heeft God van zijn kant de verzoening mogelijk gemaakt. Het is nu aan ieder mens om op deze beweging van God in te gaan. Dit veronderstelt twee dingen, namelijk dat de mens de verzoening niet zelf kan bewerkstelligen, maar daarvoor afhankelijk is van God. Maar ook dat het aan de mens is om de uitnodiging van God te accepteren. Zonder de respons van de mens komt de verzoening ook niet tot stand.

       Katalasso (= verzoenen) is het kernwoord (5x in vers 18-20), een werkwoord met een relationeel karakter. In de verzen 6,1-2 wordt de relatie gelegd met Gods heil en redding. Zo wordt duidelijk dat het reddend optreden van God een persoonlijk en relationeel karakter heeft. Tot twee keer toe wordt tot uitdrukking gebracht dat het heil, de verzoening met God, niet iets van de verre toekomst is, maar dat het nu al mogelijk is: idou nun! Kijk dan nu toch eens…! Het Grieks kent twee woorden voor ‘tijd’. In deze verzen wordt het woord kairos gebruikt, dat niet zozeer tijd aangeeft die meetbaar is, maar tijd die een bepaald doel heeft (verg. Job 3 Septuagint: ‘een tijd om te …’). Met Christus is het heil al aangebroken. De tijd van het Koninkrijk van God staat al uit. Verzoening is nu al aan de orde.

Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68

 

Matteüs 6,1-6.16-18
De gelezen passages hebben een vaste structuur die drie keer herhaald wordt: ‘wanneer jullie… doen, doe het dan niet zoals zij, maar doe …’. Er is sprake van een negatief voorbeeld, gevolgd door een positief voorbeeld in combinatie met een dubbele antithese:

a. ‘in het openbaar’ versus ‘in het verborgene’;
b.‘beloning onder de mensen’ versus ‘beloning bij God’.

Deze vorm, waarbij het negatieve voorbeeld behoorlijk karikaturaal wordt neergezet in combinatie met het gebruik van het scheldwoord hypocriet – dat in het klassieke Grieks de neutrale betekenis had van ‘voordrachtkunstenaar’, maar vanaf de Septuagint een negatieve connotatie kent van ‘goddeloos’ en bij Matteüs van ‘doen alsof’ – heeft een sterk polemisch effect. Dit weerspiegelt waarschijnlijk deels de omstandigheden van de gemeente waarvoor Matteüs zijn Evangelie heeft geschreven. Het was een tijd van spanningen tussen joodse groeperingen, waaronder ook de christelijke joden. Zeker na de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem was de zorg om het behoud van de joodse identiteit groot. Voor een goed begrip van de tekst is het van belang om deze context in ogenschouw te nemen.
De verzen maken deel uit van de Bergrede van Jezus. Aan het begin daarvan stelt Jezus nadrukkelijk dat Hij niet is gekomen om de Wet en de Profeten af te schaffen. Elke jota blijft van kracht (5,17v). Sterker nog: Jezus intensiveert ze door uit te leggen dat het om de intentie van de wetten gaat die ter harte moet worden genomen en tot uitgangspunt van het handelen moet worden gemaakt. De religieuze voorschriften over tsedaka (= gerechtigheid, solidariteit, zorg voor de armen), bidden en vasten waarvan sprake is in de verzen 6,1-18 wijst Jezus dus niet af. In tegendeel! Wat Jezus doet is de uitvoering van de voorschriften ter discussie stellen. Dit is niet iets dat op zichzelf choquerend of ongehoord is, want Jezus sluit hiermee aan bij de tijdsgeest waarin joodse Schriftgeleerden de geboden en leefregels met elkaar bediscussieerden. Wat opzien baart, getuige verzen 7,28-29, is dat Jezus dit met gezag doet. Kennelijk was dat iets wat men niet verwachtte.
De juiste uitvoering van de religieuze voorschriften (mitsvot) is voor het volk Israël van wezenlijk belang, omdat zij het fundament vormen onder de verbondsrelatie met God (Deut. 6,1-9). De voorschriften zijn bedoeld om het gemeenschappelijk leven te reguleren op een wijze zoals jhwh de schepping heeft bedoeld. In het vervullen van de religieuze voorschriften ligt de weg, de mogelijkheid, voor iedere mens zijn leven te heiligen (kedoesjat hachajiem) en zo binnen de gemeenschap ook Gods Naam te heiligen (kidoesj hasjeem). Het naleven van de religieuze voorschriften draagt bij aan het verwezenlijken van de levensbestemming van de mens die jhwh voor ogen heeft.

In de betreffende passage wijst Jezus op een valkuil die in het naleven van de religieuze voorschriften op de loer ligt en die Hij in het leven van alledag om zich heen ziet, namelijk dat de motivatie waarmee iemand de voorschriften naleeft niet meer strookt met de onderliggende bedoeling van de voorschriften. Jezus signaleert dat de intentie van het vrome gedrag gericht is op het eigen imago. De religieuze voorschriften worden dan veeleer gebruikt om indruk te maken op anderen. Ze hebben dan wellicht een sociaal voordeel in het hier en nu, maar de gerichtheid op God ontbreekt en daarmee het beoogde doel. Het vertrekpunt en de focus van het geven van aalmoezen, bidden en vasten liggen immers op de relatie met God. Jezus brengt in herinnering dat deze handelingen primair een aangelegenheid zijn tussen de persoon en God. Daar hoeft niemand dus getuige van te zijn. Jezus roept zijn toehoorders op om dat uitgangspunt weer voor ogen te houden en hun handelswijze daar weer op af te stemmen, zodat zij hun leven richten op God.

 

Preekvoorbeeld
Vanavond zijn we zomaar op een doordeweekse avond naar hier gekomen. Dat is bijzonder, want we hebben vaak wel wat anders te doen dan op woensdagavond naar de kerk komen. Er wordt vergaderd, er wordt getraind of er is wel iets aardigs op de televisie: redenen te over om níét hier te komen. Maar Pasen is een zó belangrijk kerkelijk feest en het is van échte waarde om dat góéd voor te bereiden, daarom beginnen we vanavond met een veertig dagen durende periode die uitmondt in de Paaswake. Een woensdag, misschien bij de meeste Nederlanders beter bekend als gehaktdag, maar uitgerekend van déze woensdag heeft de kerk een vasten- en onthoudingsdag gemaakt. Geen vlees, sobere maaltijden en een askruisje. De machtige mens die denkt de wereld te kunnen beheersen, die in ons deel van de wereld zijn maag kan vullen wanneer híj dat belieft; die machtige mens vertrekt op weg naar Pasen vanuit zwakte. De zwakte van iemand die best nog wat zou lusten. De zwakte van een mens die dóór heeft dat hij door God in het begin uit stof gemaakt is en na zijn dood ook weer tot stof of as zal weerkeren. De Veertigdagentijd laat ons vertrekken vanuit zwakte, welbewust gekózen zwakte! Ons leven ís ook niets anders dan stof. Stof is onze trots wanneer we moeten toegeven dat we gefaald hebben. Stof is onze zekerheid wanneer we een aardbevingsramp meemaken zoals in Turkije en Syrië. Stof is ons almachtsgevoel wanneer we machteloos aan het ziekbed moeten toekijken hoe iemand van wie we houden pijn lijdt. Wanneer we het askruisje op ons voorhoofd krijgen worden we met al die dingen geconfronteerd. Zwakke mensen zijn we, stuk voor stuk, al houdt de wereld ons voor dat we sterk zijn en niemand nodig hebben!

De Veertigdagentijd, vasten, in de Bijbel gaat het daar regelmatig over.

De profeet Elia vast veertig dagen en nachten vóór hij God zal mogen zien. Jezus gaat na zijn doop door zijn neef Johannes de Doper veertig dagen de woestijn in om te vasten, dag en nacht. Ik hoor om me heen steeds luider de vraag klinken of dat vasten nog wel van deze tìjd is. Of het voor mensen die leven in het jaar 2024 nog énige zin heeft om zichzelf wat te ontzeggen. Wie is er mee gebaat dat ík veertig dagen lang minder voedsel neem? Welk wereldprobleem wordt daarmee opgelost? Ik werk immers hard voor mijn eten en drinken! Het leven mag toch ook geníéten zijn! Typisch iets voor de Kerk met haar oude, allang achterhaalde gebruiken en rituelen, hoor je dan!
Je kunt op al die vragen en beschuldigingen reageren met een antwoord uit de gezondheidsleer. Over het lichamelijk nut van vasten dat eigenlijk door niemand wordt bestreden. Alle energie die je lichaam níét nodig heeft om overvloedig voedsel te verteren komt vrij voor geestelijke groei. Het is allemaal wáár, maar wanneer we het als gelovige mensen hebben over vasten dan komen er heel ándere dingen ter sprake!

Daarover hebben we gehoord bij Joël en in het Evangelie van Matteüs. Vasten doe je niet om gezondheidsredenen of om een schoonheidsideaal te bereiken. Nee, vasten doe je voor God! Het is iets tussen jou en God, iets dat je níét doet voor het oog van de buitenwereld. Iets dat je níét doet om een godsdienstig ‘wit voetje’ te halen. Vasten doe je om je veertig dagen lang in herinnering te brengen dat je een door God geschapen mens bent. Vasten doe je om te beseffen dat er heel veel sprake is van ‘stof’ in je leven. Stof waarmee je jezelf en anderen in de weg zit. We weten uit het scheppingsverhaal dat die mens die uit het stof van de aarde gemaakt werd, pas tot leven kwam toen God hem zijn adem inblies. Deze vasten, deze Veertigdagentijd wil God ons zijn ádem inblazen. De adem van de Heilige Schrift. Leven gevende adem, levenslucht! God wil dat we tot léven komen.
Opnieuw tot leven komen. Nieuwe mensen die er dieper van overtuigd zijn dat ze dingen dóén en andere dingen láten om God. Niet voor het oog van de wereld hoeven we barmhartige, meelevende mensen te zijn. Ons gebed en ons vasten mag niet schijnheilig zijn. Schijn-heilig. Alleen maar voor de schone schijn! Oprecht en eerlijk om mensen geven, bidden in de stilte van je slaapkamer ’s nachts, vasten zonder daarmee te koop te lopen.

Als wij mensen zó vasten heeft dat wel dégelijk zin in 2024! Dan veranderen wij en verandert daardoor de wereld van bínnen uit! Dan helpt God ons om van zijn schepping weer een paradijs te maken waar mens, dier en plant volop kunnen leven.
Ik besef maar al te goed dat elk woord van God vanavond en elk woord van mij in deze vasten in een peilloze diepte kan vallen. Ieder van ons kan alleen maar zelf de beslissing nemen deze Veertigdagentijd serieus te nemen. Wegtrekken uit de oude sleur. Wegtrekken uit het wereldwijde pessimisme dat wij kleine mensen toch niets kunnen veranderen.

Zusters en broeders, laten we daarmee vanavond een begin maken, door op te staan. Door zoals wij dat al jaren doen achter het kruis te gaan lopen, de kou in, de straat op en ons klein maken. Eén voor één weer binnenkomen door de kleine zijdeur en op onze beurt wachten om het askruisje te ontvangen. Stof zijn, stof dúrven en wíllen zijn: daar gaat het om vanavond!

Geef ons, Heer, de moed om tekens van tegenspraak te zijn in een wereld die verlangend naar de verrijzenis van Uw Zoon uitziet.

inleiding Fleur Vroege-Crijns
preekvoorbeeld Paul Verheijen