- Versie
- Downloaden 1
- Bestandsgrootte 179.95 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 december 2022
- Laatst geüpdatet 2 december 2022
Aswoensdag, 22-2-2023
22 februari 2023
Aswoensdag
Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20–6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (A-jaar)
Inleiding
Op deze dag, Aswoensdag, beginnen we de Veertigdagentijd. Dat is een tijd van inkeer en kritische zelfreflectie. Een bijzondere tijd waarin we onze levenswijze kunnen herijken en opnieuw afstemmen op Jezus Christus en zijn evangelie. Een tijd van herstel van verstoorde relaties met God, met mensen en met heel de schepping. Een tijd van verzoening.
De Schriftlezingen gaan over de dag des Heren, de dag van het heil, de gunstige tijd. Die dag, die gunstige tijd, is nu aangebroken. Een tijd waarin wij ons bijzonder kunnen toeleggen op de werken van gerechtigheid. Werken die ons dichter bij onszelf kunnen brengen, dichterbij anderen, dichter bij God en bij zijn schepping.
Joël 2,12-18
In de eerste lezing wordt opgeroepen om de bazuin te blazen op Sion. De bazuin is het instrument waarmee het volk wordt opgeroepen bij verschillende gelegenheden en voor verschillende soorten samenkomsten. Daarbij kan het gaan om een oproep om samen te komen, voor bepaalde handelingen en rituelen maar ook wanneer er gevaar dreigt.
In de lezing van deze Aswoensdag wordt opgeroepen om op de bazuin te blazen, een heilige vasten af te kondigen en een plechtige samenkomst bijeen te roepen. Dat past natuurlijk prachtig bij wat wij zelf op deze Aswoensdag doen.
Maar aan het begin van het tweede hoofdstuk van de profeet Joël, wordt het volk ook opgeroepen om de bazuin te laten klinken op de berg Sion. En daar klinkt de bazuin om alarm te slaan op de heilige berg Sion, ‘want de dag van de heer is gekomen; ja, hij is nabij’ (2,2).
Net als het bazuingeschal dekt de dag van de heer (JHWH) verschillende ladingen. De dag van JHWH verwijst naar Gods handelen ten opzichte van Israël en ten opzichte van de volkeren. Wanneer de heer het woeden der volken tegenover Israël tot staan brengt en teniet doet, dan toont Hij zich heilzaam voor zijn volk en ervaren zij Hem zoals Hij wil zijn, hun Redder.
Soms waant het volk van Israël zich onaantastbaar omdat het de vaste overtuiging heeft dat JHWH onvoorwaardelijk aan zijn zijde staat. Even voorafgaand aan de lezing van vandaag spreekt de profeet Joël duidelijk uit, dat de dag van JHWH niet per se een dag van licht is voor zijn volk, maar ook een dag van donker en duisternis kan zijn. Die laatste verzen voorafgaand aan onze lezing, zijn de volgende: ‘De dag van JHWH is groot en zeer te duchten: wie zal hem doorstaan?’
Bij de profeten, ook bij de profeet Joël, is er een sterke overtuiging dat het slotwoord van de ‘dag van JHWH’ een woord van hoop is. De lezing van vandaag begint dan ook met de woorden: ‘Maar ook nu nog – godsspraak van JHWH.’ Kortom, ook nu is er nog hoop. En dan roept hij het volk op in Gods Naam: ‘Scheur uw hart en niet uw kleren. Keer u om naar Mij met heel uw hart, vastend, wenend en rouwend’ (v. 12). Een oproep tot ommekeer, vooral een innerlijke ommekeer, al kan die vergezeld gaan van uiterlijke gebaren en rituelen. Het gaat echter vooral om een innerlijke ommekeer. En ter bemoediging houdt Joël het volk voor wie JHWH is, tot wie zij zich wenden: ‘Hij is genadig en barmhartig, toegevend en vol liefde’ (v. 13). Dat is kenmerkend voor Hem. En heil is wat Hij wil en geen onheil. Daarom: ‘Wie weet zal Hij omkeren en krijgt Hij spijt en laat dan zegen achter zich’ (vv. 13-14).
Een plechtige samenkomst van heel het volk wordt bijeengeroepen in de tempel. Iedereen, jong en oud. Het volk verzamelt zich in de buitenste voorhof van de tempel en priesters hebben hun plek in de binnenste voorhof, om namens het hele volk God te smeken dat het als Gods bijzonder erfdeel gespaard wordt. Want als de heidenen het gaan overheersen zal dat toch een schande zijn voor het volk én voor hun God, JHWH!
De lezing eindigt hoopvol: ‘Toen is de heer voor zijn land opgekomen en Hij heeft zijn volk gespaard.’ Het volk en JHWH hebben zich opnieuw naar elkaar toegekeerd.
2 Korintiërs 5,20–6,2
In deze lezing presenteert Paulus zich niet alleen als medewerker van God, zoals dat elders ook wordt gezegd van Apollos (1 Kor. 3,9) en Timoteüs (1 Tes. 3,2), maar als gezant van Christus. Hij en ook de andere medewerkers zetten de zending van Jezus op een unieke wijze voort. Eerder in deze brief verwoordt Paulus het zo: in alle ontberingen omwille van de verkondiging van het woord ‘dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, opdat ook het leven (van de verrezen) Jezus zich in ons lichaam openbaart’ (2 Kor. 8-10). Zij getuigen met hun eigen leven van Christus en in hun woorden is het alsof God zelf de toehoorders oproept.
De grote oproep die hier klinkt is: ‘Laat u met God verzoenen, in Christus’ naam!’ (v. 20). In deze formulering blijkt het respect van Godswege voor de vrijheid van de schepselen. ‘Láát u met God verzoenen.’ Het is geen bevel, maar een dringend appel, waar je op kunt antwoorden of niet. Maar hoe doe je dat, je verzoenen met God? Door Christus in je leven te aanvaarden.
Jezus, die zonder zonde was (v. 21), is door zijn Vader in het menselijke bestaan gezonden. Door het geloof in Jezus Christus deelt Gods gerechtigheid zich mee aan allen die geloven, zonder onderscheid (Rom. 3,22).
Na de uitdrukkelijke smeekbede in Christus’ naam in vers 20, volgt de aansporing tot de toehoorders om ervoor te zorgen dat zij de genade van God in Jezus Christus niet vruchteloos hebben ontvangen.
En dan keert het thema van ‘de dag’ uit de eerste lezing weer terug, waarbij het hier gaat om de dag van het heil, waarop God zijn volk te hulp is gekomen. Nú is die dag, nú is de gunstige tijd.
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68
Matteüs 6,1-6.16-18
Het evangelie van deze dag is genomen uit het hart van de Bergrede en gaat over de drie werken van gerechtigheid: barmhartig zijn, dat wil hier zeggen aalmoezen geven, bidden en vasten. De beschrijving van deze drie werken volgt steeds eenzelfde schema. Wanneer je een aalmoes geeft, bidt of vast, doe het dan niet voor het oog van de mensen – doe het niet als hypocrieten, dat wil zeggen toneelspelers of schijnheiligen– want dan heb je je loon al gehad. Maar doe het juist onopvallend, in het verborgene, waar alleen God het ziet en het je zal lonen.
Loon is een terugkerend thema bij alle drie de werken en wordt trouwens al genoemd in het inleidende vers van dit hele hoofdstuk: ‘Pas op dat jullie je gerechtigheid niet doen voor het oog van de mensen, om door hen gezien te worden. Anders wacht je geen loon bij jullie Vader in de hemel.’
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen menselijk loon hier op aarde en goddelijk loon bij de Vader in de hemel. De indruk wordt gewekt dat je maar één keer loon kunt krijgen: hier en nu óf daar en later. Maar waarin bestaat het hemelse loon?
Iets eerder in de Bergrede is ook al sprake van loon. In Matteüs 5,46 komen we het tegen wanneer Jezus spreekt over het liefhebben. ‘Als je liefhebt wie jou liefheeft, welk loon verdien je dan? Doen de tollenaars dat ook niet?’ Liefhebben die jou liefhebben, doet je groeien in hun liefde, in hun gunst.
Jezus roept echter op om je vijanden lief te hebben en te bidden voor wie je vervolgen. Want: dan zullen jullie kinderen worden van je Vader in de hemel, die zijn zon laat opgaan over slechten en goeden (5,44). Het liefhebben van je vijanden doet je groeien in de liefde van God, in de liefde die God is. Het goddelijke loon maakt iemand anders.
In de zaligsprekingen wordt ook enkele keren indirect of ook uitdrukkelijk over beloning gesproken. Aan armen van geest komt het koninkrijk der hemelen toe (5,3), zuiveren van hart zullen God zien (5,8), zij die vrede brengen zullen kinderen van God genoemd worden (5,9) en wie vervolgd worden vanwege de gerechtigheid wacht een rijke beloning in de hemel’ (5,10v).
Bij de werken van gerechtigheid gaat het niet om het uiterlijk, maar om het innerlijk. Zo moet ook de profeet Samuël leren wanneer hij voor de heer de gezalfde moet aanwijzen onder de zonen van Isaï: ‘God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar jhwh kijkt naar het hart’ (1 Sam. 16,7). Of zoals Paulus schrijft over het Jood zijn: ‘Jood ben je van binnen, en de werkelijke besnijdenis is er een van het hart, een geestelijke en niet een naar de Wet. Zo iemand wordt geprezen, niet door de mensen maar door God’ (Rom. 2,29).
De drie werken van gerechtigheid hebben op zichzelf betekenis, maar kunnen elkaar ook versterken. Het danklied van Tobit verwoordt dat aldus: ‘Bidden is iets goeds als het gepaard gaat met vasten, liefdadigheid en rechtvaardigheid. Beter weinig te bezitten in eerlijkheid dan veel in oneerlijkheid. Het is beter aalmoezen te geven dan goud op te hopen’ (Tobit 12,8).
Vasten is bedoeld als uitdrukking en onderbouwing van de bereidheid tot inkeer en ommekeer tot God en zijn gerechtigheid. Maar in de praktijk van het vasten spelen er soms andere motieven mee.
Waar vasten (ver)wordt tot een loutere oefening in persoonlijke ascese – ‘het hoofd als een riet laten hangen en op de grond liggen in zak en as’ (Jes. 58,5) – dient het niets en zeker niet God.
Jezus uit in het evangelie zijn kritiek op een vasten dat gepaard gaat met het trekken van een somber gezicht of met een onverzorgd uiterlijk om daarmee aandacht en waardering op te wekken bij anderen. Een dergelijke manier van vasten schiet zijn doel volledig voorbij omdat er geen bereidheid is tot inkeer en ommekeer.
En wanneer vasten gepaard gaat met onrechtvaardig handelen verliest het ook alle zin. Tegen zo’n manier van vasten ageren profeten, met name Jesaja: ‘Op de dag dat u vast zoekt u nog uw voordeel en beult u uw slaven af. U kijft en krakeelt als u vast, en slaat er boosaardig met uw vuisten op los. Zie, bij een vasten als dit dringt uw stem niet in den hoge door’ (Jes. 58,3v).
Preekvoorbeeld
Aswoensdag: Begin van de Veertigdagentijd, tijd van bezinning.
Ik wil u graag op weg helpen aan de hand van drie kernwoorden die in het hart van de Bergrede staan. Die drie kernwoorden zijn: Barmhartigheid, Gerechtigheid en Bidden. De woorden horen als gevouwen handen bij elkaar.
In deze bezinning wil ik ze een voor een langslopen en kijken wat ze met ons doen. De Bergrede is een soort ‘State of the Union’ waarin Jezus zijn levensprogramma aan ons uitlegt.
Beginnen we met Barmhartigheid.
De betekenis van het woord barmhartigheid heeft in de taal van Jezus dezelfde wortels als navelstreng. Het betekent dat als je barmhartigheid doet, je dat doet vanuit een heel diepe verbondenheid. De buik is het gevoelscentrum van het menselijk lichaam. Je wordt diep geraakt en je wilt iets doen.
Ik kan daar voorbeelden van noemen, maar misschien is het beter om het even stil te maken om bij ons zelf na te gaan waar we barmhartigheid ontvangen hebben of waar we die hebben uitgestraald.
Zijn we even stil, misschien met een minuut pianospel… als de ruimte geschikt is kan er gedeeld worden, anders kun je de overweging vervolgen.
Toen ik zelf hierover nadacht kwam mijn oom tevoorschijn in mijn herinnering. Hij was een en al barmhartigheid. Toen hij overleed vertelde een van ons dat hij elke maand, als hij zijn salaris ontving, zijn bankboekje tevoorschijn haalde en cheques uitschreef voor mensen die weinig of niets hadden. Ook had hij ruimhartig geschonken aan goede doelen. Soms was het zoveel dat zijn vrouw zei: ‘Henk nu moet je ophouden want de enveloppe is vol. Er kan niets meer bij.’
Ik denk wel eens: Barmhartigheid is het cement van de samenleving. Het is ijskoud en guur als een samenleving onbarmhartig is… als mensen tegen muren op lopen om hun recht te halen. We kennen daar de voorbeelden van…
Barmhartigheid is het cement. Maar de vraag is nu: Zit er een grens aan barmhartigheid? Hoeveel is genoeg?
Ik herinner me een uitspraak van iemand die zei: Natuurlijk moet je mensen in nood helpen maar daarna is het beter om hen gereedschap te geven waarmee ze zelf aan de gang kunnen. Met andere woorden: wat heb je echt nodig om je toekomst, om je leven op te bouwen?
Hier komen we bij het woord gerechtigheid.
Als iemand ziek wordt door luchtvervuiling of waterverontreiniging, dan kunnen we ziekenhuizen bouwen maar veel beter is het om de oorzaak aan te pakken. We weten dat dit een taai gevecht is. Ik denk dat je het alleen volhoudt, dat je alleen strijdbaar blijft als je het doet vanuit barmhartigheid. Als je de slachtoffers voor ogen houdt. Dat is de navelstreng, ook als het gaat om gerechtigheid.
Het probleem met gerechtigheid is dat iedereen zijn eigen rechtvaardigheidsprincipes heeft. Poetin zal ongetwijfeld zijn geweten schoon praten en zeggen dat hij een rechtvaardige oorloog voert. Hij heeft zelfs de patriarch van Moskou achter zich staan.
Zelensky zal zeggen dat hij het recht heeft om zijn land tot het uiterste te verdedigen.
Het grootste verdriet van conflicten en vooral van gewapende conflicten is dat er alleen maar slachtoffers vallen. Alleen maar verliezers zijn.
Het doet pijn tot in je buik als je het verdriet ziet.
Als gerechtigheid los komt te staan van barmhartigheid dan is het hek van de dam.
Vaak komt in deze onmachtsituaties – waar rechteloosheid heerst – de vraag naar boven:
Waar is God, waarom doet hij niets, waar blijft Hij?
Dat is een heel emotionele vraag. Alle emoties komen in die vraag samen: onmacht, woede, wraak, schuld, vergelding, geweld.
Kom er maar eens uit.
Jezus zegt ons in de Bergrede: als je er niet uit komt, als je in een knoop van emoties zit, trek je dan terug in de binnenkamer.
Als Jezus het heeft over de binnenkamer, dan is het voor joodse toehoorders duidelijk dat hij daarmee de voorraadkamer bedoelt. De binnenkamer ligt binnen de muren in het hart van het huis.
In de binnenkamer ligt het voedsel voor de ziel.
Als we ons nu even in onze binnenkamer terugtrekken en ons afvragen Wat gebeurt er in onze binnenkamer als het kwaad goede mensen treft, als alle emoties door elkaar lopen? Hebben we een ankerpunt, een houvast?
Zijn we even stil
De binnenkamer is een plek van bezinning en gebed.
Toen ik er over nadacht moest ik denken aan een mevrouw die voortdurend met God in de clinch lag. In de hoek van haar kamer stond een heilig Hartbeeld. Als ze worstelde met de waaromvraag, als ze overspoeld werd door woede, dan kwam er als het ware een vloekpsalm over haar lippen: ‘Waarom overkomt mij dat’, of: ‘Waarom doe je niets, waar blijf je met je wonderen?’ Het zijn woorden die in de psalmen vaak geroepen worden.
En dan liep ze naar het heilig Hartbeeld en draaide het om met de woorden:
‘In de hoek jij…je bent een God van niks’.
Dat vertelde ze me en ze zei: ‘Dat lucht op’…..
‘Maar, na een poosje’ zo zei ze ‘word je mild en krijg je zelfs medelijden met God’.
Ze zei: ‘Dan ga ik naar het beeld, keer het om en we kijken elkaar in de ogen.
En dan zeg ik: “Ach lieve God, jij kunt er ook niks aan doen”’.
Zo deed ze dat. Het was haar binnenkamer: eerst vloeken en schelden op God, en daarna de stilte na de storm…voedsel voor de ziel en weten dat God met je meetrekt door de woestijn heen.
De binnenkamer
We gaan de Veertigdagentijd in. Tijd voor bezinning. Ik wil u graag een handreiking meegeven om de binnenkamer te betreden.
In het Stedelijk Museum in Amsterdam is een zaal waar op een muur van 10 meter 18 vellen bruin pakpapier zijn opgehangen.
Op elk vel staat een woord, bijvoorbeeld: kwetsbaar… bewogen… klein… sterk… nederig… barmhartig, bidden, gerechtigheid, enz. (je kunt er zelf woorden aan toevoegen).
Bij het kunstwerk staat geschreven:
Bij elk woord heeft de kunstenaar zich afgevraagd: ‘Wat betekent dat woord voor mij in het dagelijks leven?’ Over sommige woorden deed hij een of twee maanden, over een ander woord enkele weken of dagen.
Als hij uitgedacht was nam hij een volgend woord. Hij heeft er drie jaar over gedaan.
Er gaat zo dadelijk een mand rond waaruit u een envelop kunt pakken waarin een woord zit. De uitdaging is om de komende tijd met dat woord aan de slag te gaan.
U mag niet zelf een woord kiezen, het woord kiest u.
(NB de mand met de enveloppen waar het briefje in zit kan ook op een ander moment in de viering worden aangereikt, bijvoorbeeld na het askruisje of op het eind van de viering.)
Aswoensdag: we tekenen elkaar met as als een teken dat we de komende tijd weer teruggaan naar onze oorsprong naar onze binnenkamer waar de vraag ligt:
Hoe word ik een mens om van te houden,
hoe word ik een mens naar Gods hart,
hoe blijf ik staande in de storm als God afwezig is of afwezig lijkt?
Zijn we even stil…
inleiding drs. Th. van Adrichem OFM
preekvoorbeeld Hans Boerkamp