Allerzielen

By 29 september 2023 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 1
  • Bestandsgrootte 202.03 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 29 september 2023
  • Laatst geüpdatet 29 september 2023

Allerzielen

2 november 2023
Allerzielen

Lezingen: Jes. 25,6a.7-9; Ps. 23; Apok. 21,1-5a.6b-7; Luc. 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a (Eucharistieviering I – Eucharistieviering II en III zijn verschenen in respectievelijk jaargang 2021 en 2022)

 

Inleiding

In de viering van Allerzielen worden de overledenen uit eigen kring herdacht: familieleden, vrienden en andere dierbaren. Er wordt gezocht naar woorden van troost en hoop, en die zijn in de Schrift volop voorhanden. God laat de doden niet los, en evenmin hen die achterblijven. Om dit geloof kracht bij te zetten zijn de schriftteksten voor de liturgie van Allerzielen zorgvuldig geselecteerd en op maat geknipt.
Dat laatste – het verwijderen van verzen of versgedeelten die mogelijk afleiden van het centrale thema van de viering – gebeurt veelvuldig in de liturgie van zon- en feestdagen. Vaak is het gerechtvaardigd, zoals vandaag in de lezing uit Openbaring, waar 21,8 is verwijderd om te voorkomen dat er misverstanden voor de nabestaanden over hun dierbare doden worden opgeroepen. Er zijn echter ook risico's aan verbonden, omdat de teksten toegespitst worden op één thema en de bredere theologische context verloren kan raken.
In deze bijdrage wil ik op twee aspecten wijzen die in het gedrang dreigen te komen bij een te ‘smalle’ lezing van de lezingen van vandaag. Het eerste heeft te maken met opvattingen over de dood. Het gaat met name in de lezingen uit Jesaja en Openbaring, maar eigenlijk ook in die uit Lucas, niet alleen over de dood als lichamelijke dood, als het einde van het aardse leven, maar ook die van moeten leven onder onaanvaardbaar en uitzichtloos onrecht.
Het tweede aspect komt naar voren in het verhaal over de dood en verrijzenis in Lucas. God wekt Jezus op uit de dood, maar bij die overwinning op de dood is de bijdrage van de resterende volgelingen van fundamentele betekenis.

Jesaja 25,6a.7-9
De hoofdstukken 24 tot 27 van het boek Jesaja worden wel de Apocalyps van Jesaja genoemd. Het is een tekst die uit de Perzische tijd stamt, dus van na de ballingschap. Het behoort tot de jongste teksten van het boek, dat, zoals we weten, uitvoerig uitgebreid en geredigeerd is in de loop van verschillende eeuwen.
De Perzische tijd was niet gemakkelijk voor het Joodse volk in Judea. Maar heel moeizaam konden de teruggekeerde ballingen tot een vorm van samenleven komen met degenen die achtergebleven waren. Er waren conflicten over grondbezit en, over een strengere of minder strenge toepassing van de Wet. Jeruzalem bleef lange tijd een marginale stad, die maar niet uit de puinhopen van zijn verwoesting in 586 vChr. kon herrijzen. Bij dat alles wogen wellicht nog het zwaarst de economische moeilijkheden. De belastingdruk was groot (zowel van de kant van de Perzen als van de Tempel), de economische winsten vloeiden naar elders; velen raakten verarmd en in de schulden (vgl. Neh. 5).
De teksten van de historische profeet Jesaja uit de achtste eeuw, die we vinden in het eerste gedeelte van het boek, bevatten harde kritiek het politieke, sociale en religieuze onrecht van zijn tijd. In de tijd na de ballingschap werden die teksten opnieuw actueel en daarom gretig herlezen. Deze herlezers – zij worden met elkaar ‘Trito-Jesaja’ genoemd – voegden aan die oude orakels nieuwe toe, visioenen van herstel en hoop. De hoofdstukken 24 tot 27 vormen zo'n blok. De moeilijke en onrechtvaardige situatie van de Perzische tijd wordt hierin aangeduid in termen van: dit gaat aflopen, dit stort in elkaar, God heeft iets heel anders voor ogen, en dat staat op uitbreken.

In het fragment uit hoofdstuk 25 dat voor de liturgie van Allerzielen is gekozen is vooral vers 8a van belang: ‘Voor altijd doet hij de dood teniet’. Om welke dood gaat het hier? Gezien de context gaat het niet om de fysieke dood – die is in Jesaja onomstreden – maar om de dood van het volk, verarmd en onderdrukt in zijn eigen land en in ballingschap elders. Het orakel kondigt het einde aan van de situatie van collectieve dood als volk. Er komt een einde aan het onrecht en aan het gebrek aan uitzicht.
Dit is een centraal thema in de apocalyptische literatuur. In ditzelfde licht moeten we de lezing uit Openbaring zien, en het biedt zeker ook verheldering bij de evangelielezing.

Psalm 23
Psalm 23 is zonder meer gekozen voor deze dag omdat het een troostpsalm bij uitstek is. In vergelijking met andere, waar de inzet vaak is dat de bidder zich benauwd, bedreigd, verloren voelt, één tegenover velen, en pas in tweede instantie de vertrouwvolle aanwezigheid van God ervaart, zet Psalm 23 breed in met het vertrouwen. Dat blijft tot het eind gehandhaafd, ook ten overstaan van vijanden, gevaar etc. In Psalm 23 is de bidder vanaf het begin niet alleen, maar met de ene als herder.
Een andere trek van deze psalm is dat vooral God de actieve is: hij laat het mij aan niets ontbreken, hij laat mij rusten, voert mij naar vredig water, geeft mij nieuwe kracht, leidt mij langs veilige paden. Ik hoef geen gevaar te vrezen en keer terug naar het huis van de ene.
Bij de ‘veilige paden’ valt overigens aan te tekenen dat deze vertaling van de nbv toch wel wat afwijkt van het Hebreeuws. Daar staat: ‘hij leidt mij langs paden van gerechtigheid’. Op paden van gerechtigheid wordt er misschien ook iets van mij gevraagd, moet ook ik recht doen.
Al met al doet in deze psalm God heel veel en de bidder betrekkelijk weinig. Dat maakt dat hij zo veilig klinkt, en waarschijnlijk is hij daarom zo geliefd.

Openbaring van Johannes 21,1-5a.6b-7
Deze tekst is deel van het slotvisioen van Johannes de ziener. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde vormen de wereld waarin Gods gerechtigheid heerst. Het beest en zijn profeet, de tirannen van de aarde en de Satan zijn definitief verslagen (19,11–20,4). Gods werkelijkheid bevindt zich in en onder de werkelijkheid die we dag aan dag beleven. Ze is de diepere dimensie ervan en toont dat de wereld die door onrechtvaardige machten geregeerd wordt geen stand zal houden, omdat ze er de innerlijke kracht niet voor heeft. Johannes en de christelijke gemeenschappen waarvoor hij schreef geloofden dat het oppermachtige Romeinse Rijk, dat overigens na hen nog ruim drie eeuwen in volle glorie stand zou houden, op lemen voeten rustte. Net als alle andere imperiums in de wereld en in de hele wereldgeschiedenis zou het moeten buigen ten overstaan van het Lam. Het Lam, de gekruisigde Christus, zal al zijn volgelingen nieuw leven schenken. Iedereen echter die zich ingelaten heeft met leugen en onrecht zal daarvoor gestraft worden. De beelden die Johannes voor dat laatste gebruikt zijn niet mals: ‘hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de tweede dood’ (21,8).
De straf voor de onrechtvaardigen is een onlosmakelijk deel van het visioen van gerechtigheid van Johannes. Dat is geen uiting van ongecontroleerde wraak, maar is, volgens hem, werkelijk deel van Gods gerechtigheid. Het plegen van onrecht en het moedwillig in stand houden van structuren die het leven voor velen onmogelijk maken, is niet iets waar God lichtvaardig overheen stapt. De verantwoordelijken dienen hiervoor gestraft te worden, en ook de profiteurs (18,11-19) en de meelopers (14,9-12).
In de lezing voor deze Allerzielenviering is vers 8, dat spreekt over de straf voor de onrechtvaardigen, eraf geknipt. Dat is, gezien de context van de viering, waarin de doden uit eigen kring herdacht worden, terecht. Het past niet om als een doem de mogelijkheid van eeuwige straf voor de herdachte overledenen uit te spreken.

Maar het is toch wel goed om bij de cruciale versregel 21,4 ‘Er zal geen dood meer zijn...’ niet alleen te denken aan de overwinning op de lichamelijke dood, waarin we mogen geloven sinds Jezus ons is voorgegaan in de verrijzenis uit de doden. Het gaat in Openbaring zeker ook om de dood die bestaat uit leven onder het juk van onrecht, vervolging en verdrukking.

Lucas 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a
De evangelielezing van vandaag is behoorlijk verknipt. De bedoeling van dat knippen is om de volle nadruk te leggen op het overlijden van Jezus, zijn begrafenis en zijn verrijzenis. De belijdenis van de centurio is verwijderd, de andere getuigen bij het kruis, evenals de uitleg wie Josef van Arimatea was en alles wat de vrouwen deden op de dag van de kruisiging. Hun optreden is vandaag niet van belang, want het gaat vooral om de verrijzenis, de overwinning op de dood.

Er is een afwijkend detail dat bewaard gebleven is: vers 45 – ‘Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden.’ Dit brengt de dood van Jezus in een groter theologisch verband: in zijn dood wordt helderder dan ooit zichtbaar wie God is – die blijft niet meer verborgen achter het voorhangsel in het Heilige der heiligen van de tempel.

Is het goed om zo te knippen? Wat gaat er verloren met het wegvallen van de centurio en de andere getuigen, Josef en de vrouwen? Zij waren de getuigen van de dood van Jezus. Zij waren gebleven, in tegenstelling tot de twaalf, de belangrijkste volgelingen.
Ze worden misschien wel door Lucas genoemd om aan te geven dat ook op dat moment van de dood van Jezus er iets verderging. ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest’, zijn diens laatste woorden. Jezus geeft z’n geest terug aan God, maar misschien ook wel door aan z’n volgelingen, aan het handjevol dat nog was achtergebleven. Kijkend naar dat handjevol is de eerste verrassing dat een van de – gehate – Romeinse soldaten zich een volgeling toont. En daarna is er dat lid van de Hoge Raad, Josef van Arimatea, en ten slotte de – meestal onzichtbaar gemaakte – vrouwen. Zo bezien wordt het verhaal van Jezus' kruisdood en zijn verrijzenis ingebed in beschrijvingen van handelingen van enkele verrassende volgelingen die in beweging komen of blijven. Jezus is dood, maar zijn beweging staat niet stil, al zijn de gebaren vooralsnog niet meer dan die van rouw en verzorging. Maar juist omdat de vrouwen die gebaren volhouden en na de sabbat naar het graf gaan, wordt de verrijzenis de alle noodlottigheid doorbrekende gebeurtenis die ze wil zijn: zij worden de eerste getuigen, de eersten die het geloof uitdragen dat de dood niet het einde is, maar het begin kan zijn van iets dat onze stoutste dromen overtreft.

De tekst zoals we die nu hebben legt de volle nadruk op de verrijzenis: de dood is niet het einde, ook al sterft een mens en wordt hij of zij begraven. Zo is het met Jezus gegaan, zo zal het met ieder gaan die hem navolgt. Het is een mooie, troostvolle boodschap voor Allerzielen, maar eigenlijk te kaal, te veel een doctrine misschien wel. Het geloof dat de dood niet het einde is, wordt door God gegeven, maar tegelijk gedragen door mensen: wankelend, schijnbaar verslagen, maar ondanks alles trouw en open voor het onverwachte. Die mensen moet je niet wegknippen.

 

Preekvoorbeeld

Ik bezocht een vrouw die enkele maanden daarvoor haar man had verloren. Zijn ziekbed was heel zwaar geweest. Voor hen beiden. Op iets dat vroeger een schoorsteen was geweest stond zijn foto met een noveenkaars erbij. Ze zag mij ernaar kijken en merkte op: ‘Elke ochtend als ik in de kamer kom zeg ik: ‘goeie morgen Hub!’ Glimlachend antwoordde ik: ‘Zegt-ie wel eens iets terug?’ ‘Nee’, zei de vrouw met een zucht..., ‘maar dat deed-ie vroeger ook nooit!’ Ze liep naar de foto toe, zonder te weten wat ze er precies ging doen. Hub noemde haar naam niet meer. Dat deed pijn, maar zijn zwijgen was er wel nog.
Vandaag noemen we de namen van al die mensen waar ons hart nog zo vol van is. We bezoeken hun graven of ontsteken een lichtje bij hun urn. We horen hun zwijgen. Ze zijn een belangrijk deel van ons leven. Veel herinneringen zijn omgeven met pijn en duisternis. Ze brengen ons terug naar een ziekbed, naar het geluid van stokkende adem en naar wanhopige gesprekken in een gastenkamertje van een ziekenhuis.

De verhalen die we vandaag in de kerk overwegen, zijn ook omgeven door ellende. Ze stammen uit tijden van pijn en machteloosheid.
De profeet Jesaja leeft in een roerige tijd. Er zijn in Jeruzalem veel belangenconflicten en er heerst grote armoede. Na zestig jaar mochten de voormalige bewoners van Jeruzalem naar hun stad terugkeren. De meesten waren er niet geboren. Hun huizen waren bezet door anderen. De wederopbouw van de tempel verliep moeizaam en over de inrichting van de eredienst was grote onenigheid. De stad was haar waardigheid kwijt. Het leek erop dat de gevangenen weliswaar waren teruggekeerd, maar God niet. In die omstandigheden vertelt Jesaja een droom. Hij ziet hoe de macht van de dood nog rondwaart in de stad. Tegenover die duisternis formuleert hij een visioen van leven en van licht. Hij nodigt ons uit om zijn liedje van verlangen mee te zingen. Het geloof gaat toch over onze vurigste hoop. ‘God zal de dood vernietigen; Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen, en de schande van zijn volk wegnemen.’

Zes eeuwen later. De tempel in Jeruzalem is herbouwd. De Perzische overheersers zijn opgevolgd door Grieken en Romeinen. Opnieuw is de onderdrukking groot. De keizer in Rome lijkt op een bloeddorstige draak die loerend aan de Tiber ligt en zijn onderdanen verslindt. Mensen worden opgepakt en gestraft, soms zelfs gedood, omdat ze God als hun hoogste gezag erkennen. Johannes ziet hun wanhoop en hun lijden en hij houdt hun een visioen voor. Hij voedt het geloof van de onderdrukten met een droom van de overwinning. Hij stelt het leven boven de dood. God is eindelijk gekomen om bij zijn volk te wonen. ‘Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn want al het oude is voorbij.’
Lucas vertelt over de dood van Jezus. Het afscheid van de leerlingen begon met een maaltijd maar ontaarde in ruw geweld. Ondanks onheilspellende voortekenen voelden ze zich door een vijandige overheid overvallen. Ze vluchtten; ze verloochenden hem. Ze konden zijn lijden en dood niet aan. Ze werden gekweld door schuldgevoel en angst. Ze sloten zich op. Maar enkele vrouwen die Hem vanuit Galilea waren gevolgd – zo vertelt Lucas – gingen in alle vroegte naar het graf. Ze wilden hem de eer brengen die hem toekwam. Ze wilden het lichaam nog zalven en verzorgen. Hun liefde was niet afgelopen nu hij dood was. Ze deden wat velen van ons vandaag doen. Met gemengde gevoelens een graf bezoeken. Waarom? Willen we nog horen dat die ander echt van ons gehouden heeft? Willen we onze dankbaarheid en bewondering laten blijken? In elk geval willen we ons er niet bij neerleggen dat de liefde tussen ons voorbij is? Ze horen bij ons.
Ons geloof is geen illusie. Ze miskent niet de feiten. Wat doet ze wel? Ze moedigt ons aan om ons niet aan de dood over te geven, maar te blijven verlangen naar het leven. Als het verstand niet meer verder komt, dan blijven er de visioenen. Ze nodigen ons uit om verder te gaan op de weg van het leven.

Hub had een slim kleindochtertje, Gemma. Zij was bij de begrafenis geweest van opa. Ze had het spannend gevonden toen ze kaarsen mocht aansteken bij de kist. Ze kon zich niet voorstellen dat opa daar echt in lag. ‘Waar is opa nou’, had haar broertje gevraagd. Gemma had haar handjes, met de palmen omhoog, gespreid op schouderhoogte, en gezegd: ‘Dat weten ze niet!’ ‘Hoezo, dat weten ze niet?’, vroeg haar broertje verbaasd. Gemma legde hem geduldig uit: ‘Hij is in het graf, in de grond..., of hij is daarboven bij God, bij de sterren. Dat weten ze niet.’
Mamma had het gesprekje gehoord. Ze vond het tijd om in te grijpen. ‘Eigenlijk weten we het wel’, zei ze, ‘maar we kunnen het ons niet voorstellen. Want je kunt in de kist liggen en toch bij God zijn. God is overal. Jij kunt bij mij op schoot zitten en bij God zijn. Vanmiddag leggen we een bloem bij opa’s graf. Want opa is dicht bij God. Net als jij en net als ik.’ Gemma keek met opgetrokken wenkbrauwen naar haar broertje. Ik zag haar denken: ‘dus toch..., ze weten het niet!’

 

inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld Harrie Brouwers

Volgend bericht