Allerheiligen, 1-11-2022

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 3
  • Bestandsgrootte 90.90 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 1 oktober 2022
  • Laatst geüpdatet 1 oktober 2022

Allerheiligen, 1-11-2022

1 november 2022
Allerheiligen

Lezingen: Apok. 7,2-4.9-14; Ps. 24; 1 Joh. 3,1-3; Mat. 5,1-12a


Inleiding

Eerste lezing: Apokalyps 7,2-4.9-14
De Eerste lezing op het hoogfeest van Allerheiligen is niet genomen uit het Oude Testament, maar uit het allerlaatste boek van het Nieuwe Testament en van de hele Bijbel: het boek Openbaring of Apokalyps. Dat was al zo in het preconciliaire Romeinse missaal, waarin Apokalyps 7,2-12 als ‘epistel’ fungeerde. De term ‘apocalyptisch’ verwijst in het gewone taalgebruik naar chaos, catastrofe of de ondergang van de wereld, en velen denken dat in het gelijknamige bijbelboek alleen maar rampen worden aangekondigd. Maar dat klopt niet: het boek is geschreven voor christenen die lijden onder vervolging en wil hun een hart onder de riem steken en een hoopvol perspectief bieden. Ondanks alle moeilijkheden, lijden en dood wacht hun de overwinning. Er worden rampen aangekondigd in het boek, maar er is ook hemelse liturgie en er zijn visioenen die vertroosting bieden. Zo bijvoorbeeld in dit zevende hoofdstuk.

De verhaallijn gaat als volgt. Zes van de zeven zegels van de geheimzinnige, verzegelde boekrol (zie hst. 5) zijn al verbroken, en telkens werden rampen aangekondigd. Nu wacht de ziener vol spanning op het verbreken van het zevende zegel. Maar dat gebeurt nog niet; er volgt eerst een pauze, een tussenspel. Dat ‘uitstel’ is typisch voor de apocalyptische verhaaltechniek. De lezer wordt erdoor aangemaand de kans tot bekering te grijpen, nu er nog tijd voor is. Bovendien wordt zo, midden in het relaas van de rampen, onze aandacht gevestigd op de uiteindelijke bedoeling: de redding van de mensheid door God. Want daarover gaat het in dit visioen.
De ‘vier engelen aan wie macht gegeven was schade toe te brengen aan de aarde en de zee’ (we kunnen er een mythologische voorstelling van de natuurkrachten in zien) worden in bedwang gehouden. Eerst moeten Gods dienstknechten door de engel van God op hun voorhoofd getekend worden. Het zijn er honderdvierenveertigduizend uit heel Israël (twaalfduizend uit elk van de twaalf stammen, die in de weggelaten verzen 5-8 één voor één worden opgesomd) en nog veel méér: ‘een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen’ (v. 9). Het heeft geen zin het getal 144.000 als een beperkende predestinatie te beschouwen, zoals sommige sekten doen. Twaalfmaal twaalfduizend, een onafzienbare menigte: dat is alles omvattende universaliteit.
De taal van de Apokalyps kan bedreigend overkomen, maar is bedoeld als aansporing om in moeilijke tijden de juiste keuze te maken tussen leven en dood. Aan allen wordt de mogelijkheid geboden om tot de geredden te behoren, om ‘hun gewaden wit te wassen in het bloed van het Lam’ (v. 14). Zulk een ‘onmogelijk’ beeld – hoe kun je met bloed iets wit wassen? – is als taalspel uiterst suggestief. Het doet denken aan dat andere ‘onmogelijke’ beeld: het Lam dat geslacht is en toch rechtop staat (5,6). Het bloed van het Lam, het lijden van Jezus en van zijn volgelingen in vervolgingstijd is geen doodlopende weg, maar een doorgang naar het leven (gesymboliseerd door de ‘witte gewaden’), naar de overwinning, naar de uiteindelijke aanbidding van God en het Lam (vv. 10-12). Zoals gezegd lijkt de Apokalyps een boek vol rampen, maar uiteindelijk is het een boek van vertroosting.

Antwoordpsalm: Psalm 24,1-6
Psalm 24 omvat drie erg verschillende delen. Het lied begint met een lofprijzing van de Eeuwige als schepper (vv. 1-2), vervolgt met een poëtische opsomming van de morele eigenschappen die men moet bezitten om de tempel van de Eeuwige binnen te gaan (vv. 3-6) en eindigt als een processielied voor Gods koninklijke intocht in de tempel (vv. 7-10, niet in de antwoordpsalm opgenomen). Het middendeel vertoont dezelfde literaire structuur als Psalm 15 en Jesaja 33,14b-16. Na een inleidende vraag wordt een reeks morele vereisten opgesomd. Was dit oorspronkelijk een drempelliturgie bij het betreden van het heiligdom? Of hoort het vraag-en-antwoordschema in de catechese thuis, en is deze literaire vorm in het religieuze onderricht ontstaan? Of is het een combinatie van beide? Onderrichting door priesters kan best een plaats hebben gehad in de tempel, ter gelegenheid van een liturgische samenkomst. In de liturgische context van Allerheiligen is deze antwoordpsalm een eerbetoon aan de tallozen die ‘de berg van de Eeuwige mochten beklimmen’ (zie v. 3) en die nu thuis zijn in Gods heerlijkheid.

Tweede lezing: 1 Johannes 3,1-3
Deze lezing uit de eerste brief van Johannes behandelt een thema dat ook in de proloog van het Johannesevangelie aan de orde wordt gesteld: ‘Aan allen die Hem wel ontvingen, aan die geloven in zijn Naam, gaf Hij het vermogen kinderen van God te worden’ (Joh. 1,12). Kind van God zijn is zowel een gave (Hij gaf ons het vermogen) als een opgave (wij moeten het worden). Vers 1 van de lezing gaat in op het aspect ‘gave’: zo groot is Gods liefde, dat wij kinderen van God genoemd worden en het ook zijn. Het kindschap is ons al helemaal geschonken. Vers 3 vertolkt het aspect ‘opgave’, de groeidynamiek in het kindschap: wij moeten het steeds meer worden, wij moeten ons daarvoor rein maken zoals Christus. Vers 2 verkondigt de spanning tussen ‘reeds’ en ‘nog niet’, tussen ‘zijn’ en ‘zullen zijn’. Nu reeds zijn wij kinderen van God, maar pas bij de wederkomst van de Heer zullen wij helemaal gelijk zijn aan Christus, de Zoon van God, en Hem zien zoals Hij is.

Evangelielezing: Matteüs 5,1-12a
Net zoals de Eerste lezing hoort ook het evangelie van de ‘acht zaligheden’ uit Matteüs van oudsher bij het feest van Allerheiligen. De zaligsprekingen van Jezus zijn ons in twee versies overgeleverd. In het Matteüsevangelie staan ze in het begin van de Bergrede (Mat. 5–7), en in het Lucasevangelie in de zogeheten ‘vlakterede’ (Luc. 6,17-49). Bij Lucas zijn er slechts vier zaligsprekingen, verbonden met vier parallelle wee-woorden (6,20-26). Als we de versie van Matteüs met die van Lucas vergelijken, dan valt bij Matteüs de verinnerlijking op: zalig de armen van geest, zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, zalig de zuiveren van hart. In de zaligsprekingen die Matteüs méér heeft, worden levenshoudingen zalig geprezen (zachtmoedigheid, barmhartigheid, zuiverheid, vredelievendheid), geen concrete situaties zoals bij Lucas (armoede, verdriet, honger, vervolging).
Toen Jezus de zaligsprekingen uitsprak (wellicht in een vorm waar de versie van Lucas nog het dichtst bij aansluit), moeten ze geklonken hebben als een messiaanse proclamatie, een toezegging van geluk van Godswege, geformuleerd in de tweede persoon: ‘Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God’ (Luc. 6,20). Met Jezus breekt Gods koninkrijk aan. De armen en verdrukten zijn gelukkig, omdat aan hun ellende nu een einde komt. In Jezus trekt God zich immers hun lot aan.
In de schriftelijke neerslag bij Lucas en Matteüs krijgen de zaligsprekingen een nieuwe betekenis. De nadruk komt te liggen op het menselijke antwoord. Lucas onderstreept de armoede als noodzakelijke voorwaarde om toegang te krijgen tot het koninkrijk Gods, en wijst op de gevaren van de rijkdom. Bij Matteüs krijgen we een christelijke deugdenlijst, waarbij het accent van het materiële naar het innerlijke niveau verlegd wordt. Matteüs schrijft voor mensen die al een tijdlang christen zijn. Rijken worden niet automatisch buiten de gemeenschap gesloten, en materiële armoede alléén volstaat niet als toegangskaartje voor het rijk Gods. De innerlijke gesteltenis van het hart is zeker zo belangrijk.
Het valt op dat Matteüs de eerste acht zaligsprekingen (de deugdenlijst of ‘de acht zaligheden’) heel algemeen in de derde persoon formuleert (‘Zalig de armen… Zalig die vrede brengen…’). Daarna volgt echter nog een negende zaligspreking in de tweede persoon: ‘Zalig zijt gij wanneer men u beschimpt…’ (v. 11). Deze zaligspreking bleef haar volle actualiteit behouden, ook toen Matteüs zijn evangelie schreef. Vervolging om Jezus’ wil bleef – en blijft in sommige streken tot op vandaag – voor christenen een reëel en actueel risico. Maar zoals in de Eerste lezing uit de Apokalyps is het perspectief hoopvol: ‘Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel’ (v. 2).

 

Preekvoorbeeld

Een van de commentaren op de Schriftteksten van deze feestdag gebruikt voor het begrijpen van de Eerste lezing (uit het laatste bijbelboek, het boek van de Apokalyps), het woord ‘röntgentaal’: in dit boek wordt zoiets als een röntgenfoto gepresenteerd, dat wil zeggen er wordt een ‘doorzien’ van het geschiedenisgebeuren gegeven; de diepte en binnenkant van de geschiedenis worden naar voren gebracht, aldus deze commentaar.
En wat wordt er dan in die röntgentaal verteld? Wel, je kunt lezen hoe er in de geschiedenis talloze mensen zijn die heel veel goeds deden/doen, maar dat dit goede niet vanzelfsprekend is. Het wordt steeds weer bedreigd en beproefd door chaos, catastrofes, door ondergang. Dit gaat immer door – onze tijd is niet minder slecht of goed dan voorgaande tijden! Maar, zegt de lezing uit de Apokalyps, uiteindelijk zal er paal en perk gesteld worden aan de bedreigende, negatieve krachten – dit is de hoop op grond van Gods gerechtigheid! – er wordt ze een ‘halt’ toegeroepen, ze worden afgestraft. Degenen die de keuze voor het goede maakten en het kwaad op afstand hielden, zullen in glorie ‘binnengehaald’ worden en komen in eeuwig licht van God te staan. Het goede zal zegevieren en voor altijd in God geborgen zijn! Eind goed, al goed.
Heel concreet ziet de ziener Johannes, hoe deze confrontatie tussen goed en kwaad, z’n sterkste uitdrukking vindt wanneer diegenen in de wereld komen, die Christus in zijn liefde en goedheid hebben nagevolgd. Zij zullen te maken krijgen met vervolgingen en dood. Het kwaad slaat toe. Hun getuigenis zal het heel moeilijk krijgen. Zij delen in de vernedering en de dood van hun meester. Maar eveneens zullen zij delen in zijn verrijzenis. Hun uiteindelijke geluk vinden ze bij de levende God, op de troon gezeten, en bij het Lam, dat, al was het geslacht, toch overeind is gebleven en het vaandel van de overwinning meevoert.

De ziener staat verbaasd over het feit dat het zulke enorme aantallen zijn die tot de eindoverwinning komen. Op het voorhoofd zijn zij getekend. Het betreft 144.000 uit alle stammen van Israël, en daarnaast een onafzienbare menigte uit alle rassen en talen. Zij staan rond de troon van God en het Lam en zingen lofgezangen, een hemelse liturgie, lof en dankbaarheid uitdrukkend. Alle leed is geleden, alle tranen zijn gedroogd. Het bloed van het Lam en het lijden van Jezus’ volgelingen bleken geen doodlopende weg, maar een doorgang naar het nieuwe leven (gesymboliseerd door de witte gewaden), naar de uiteindelijke aanbidding en eerbetuiging van wie centraal staan in de geschiedenis: God en het Lam.

Degene die te midden van de ontelbare menigte op de troon gezeten is, is God zelf. De menigte ziet Degene die tegelijk Alfa en Omega is: Alfa, omdat Hij aan het begin van de schepping stond, toen alles in gang werd gezet, niet door een grootse machtsdaad, maar door een gezagvol woord (God sprak en het was: wat in Gods eeuwige gedachten besloten lag, kwam tot ‘zijn’, tot ‘bestaan’, tot ‘aanzijn’); Omega, omdat op Hem, dezelfde God als aan het begin, de schepping zal uitlopen en zijn voltooiing zal vinden. Binnen dit geheel van de ‘geschapen werkelijkheid’– door God, Alfa en Omega, omvat en in stand gehouden – neemt de mens een unieke plaats in. Hij immers krijgt een vrije wil om te kiezen tussen goed en kwaad, tussen leven en dood, wat aan geen enkel ander wezen gegeven is. Bij hem ligt de confrontatie: hij kan de Schepper (die zag dat het ‘goed was’, ja zelfs ‘heel goed’ was) navolgen in diens tot stand brengen van het goede, of hij kan zich tegen de Schepper keren en kiezen om kwaad te doen.

Helaas weten we maar al te goed dat het reeds aan het begin bij de eerste mensen verkeerd liep. Er werden al heel spoedig keuzes ten kwade gemaakt, onheilige keuzes. Wat paradijs was werd ruwe aarde om te bewerken en te struikelen. Deze onheilige keuzes lopen tot in onze tijd door (Denken we alleen al aan het verschrikkelijke wat nu weer gebeurt in de Oekraïne).

Toch wilde God de falende mens niet aan zijn lot over laten, maar richting geven en helpen uit het kwaad weg te komen. God liet van zich horen. Het Joodse volk ontdekte zijn Woord heel vlakbij. Door profeten en heilige mensen werd Israël geholpen en aangespoord om op de goede weg te blijven, de weg van de Tora, gegeven op de Sinai, en de geboden daarin opgenomen, aan te houden. Zelfs indien daarvan werd afgeweken, was er toch weer door Gods barmhartigheid de mogelijkheid terug te keren, zoals bijvoorbeeld koning David na zijn overspel met Batseba.

Het hoogtepunt van Gods helpende hand, uitgestrekt naar onze armzaligheid, was de komst in de wereld van Gods Gezondene bij uitstek: Jezus, helemaal zoon van Israël, maar ook helemaal Gods Zoon (‘Dit is mijn veelgeliefde Zoon, luistert naar Hem’). Zojuist hoorden we in de Evangelielezing, hoe deze, Gods veelgeliefde Zoon tot spreken komt en, als een tweede Mozes, tijdens de Bergrede, woorden sprak, die we ons eigen kunnen maken, kunnen navolgen, maar die we ook links kunnen laten liggen, er geen acht op slaan, de vrije keuze laat beide toe. Een menselijk antwoord wordt gevraagd.
Deze woorden, de Zaligsprekingen, nodigen ons uit tot bescheiden, liefdevol, vergevend, vredelievend, mild gedrag. Op geen enkele manier roepen ze het beeld op van agressiviteit en geweldpleging, integendeel, eerder doen ze denken aan de houding van een dier, dat niemand ooit kwaad doet, een lam of een duif. Ze bevatten een troost voor wie in het leven geslagen zijn of door droefheid getroffen: de ‘losers’ in de samenleving. Als Jezus zelf deze gedragingen in praktijk brengt ten opzichte van zondaars en tollenaars, ook hen liefdevol benadert, tot bekering uitnodigt, dan wekt dit kwaad bloed. Degenen die als de beroepsmatige uitleggers van het woord van God werden beschouwd, de wetgeleerden en de Farizeeën, verdragen zijn woorden niet: ‘Hij gaat om met tollenaars en zondaars’. De gedachte komt op Hem te elimineren, hetgeen uiteindelijk zal gebeuren. Het kruis wacht Hem. Hij wordt het onschuldig Lam, geslacht voor de zonden van de wereld.

De heiligen, die we vandaag in één feest gedenken, de eindeloze rij uit de Apokalyps, passen allen in het profiel van de Zaligsprekingen in navolging van het Lam. De keuzes die ze maakten waren telkens weer vóór het goede, vóór het milde, vóór het vergeven, vóór het bescheidene (geen eer aan zichzelf toeschrijvend; de eer gevend aan Christus, die hen tot de goede keuzes bracht), noem ze maar op: Benedictus, Franciscus, Liduina, Titus Brandsma, Theresa van Lisieux, Bernadette, Edith Stein, Charles de Foucauld, moeder Theresa, om maar enkelen uit de ontelbare menigte te noemen. Zeker, ook heiligen schoten te kort en bleven in gebreke, denk alleen maar aan Petrus, die Jezus verraadde, of aan Paulus die, voor hij tot de grootste verkondiger werd, de eerste christenen vervolgde. Maar hun zonden en tekortkomingen ontmoedigden hen niet. Ze wisten zich liefdevol aangekeken door de vergevende blik van Jezus en snelden meteen naar Gods troon van barmhartigheid en liefde, ontdekkend ‘hoe groot de liefde is, die de Vader ons betoond heeft’ en ‘we mogen kinderen van God genoemd worden en we zijn het ook!’ (1 Joh. 3,1a). Na tekort te schieten, was onmiddellijk herstel mogelijk.

Dat er vandaag bij ons een diep verlangen en heimwee mag opkomen om ook tot deze ontelbare menigte te behoren, hun gedragingen van liefde, mildheid en vergeving over te nemen, daar door onze manier van leven getuigenis van te geven om dan eens: ‘God te zullen zien, zoals Hij is’ (1 Joh. 3,2b).

Schriftinstuif, een werkboek voor groepen bij schriftteksten van de zondagen, Jaar B, blz. 298. Jan Groot en Henk Sechterberger. Gooi en Sticht, Hilversum, 1990 


inleiding
dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld Tiemen Brouwer OP