- Versie
- Downloaden 65
- Bestandsgrootte 298.62 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
12 mei 2013
Zevende zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 7,55-60; Ps. 97; Apok. 22,12-14.16-17.20; Joh. 17,20-26
Inleiding
Geschiedenis en verkondiging
Enkele jaren terug verscheen een bundel studies met de uitdagende titel The Ways that Never Parted (de wegen die nooit uiteengingen). Daarin werd duidelijk gemaakt dat jodendom en christendom veel langer – vele eeuwen – elkaar over en weer beïnvloed hadden dan meestal wordt aangenomen. De gangbare opvatting als zou met de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 de breuk totaal en definitief zijn, werd hier dus sterk gerelativeerd. Het kan geen kwaad dat in gedachten te houden bij het lezen van de passage uit de Handelingen van de apostelen die op deze zondag de eerste lezing vormt.
De tekst beschrijft hoe Stefanus, hellenistische Jood en volgeling van Jezus, door een woedende menigte buiten de stad (Jeruzalem) wordt gestenigd. De vijandschap van Joden ten opzichte van de Joodse leerlingen van Jezus lijkt hier al haar kookpunt te hebben bereikt. Daarna, zo zou je gemakkelijk kunnen denken, begint het verhaal van de missie onder de volkeren met Paulus als belangrijkste protagonist. De continuïteit met het jodendom zou in de Handelingen van de apostelen vanaf dan al tot het verleden behoren. Jeruzalem moet wijken voor Rome. Maar dat is, historisch gesproken, een scheve voorstelling van zaken. Lucas schreef sowieso geen historisch verslag. Zijn dubbelwerk (Evangelie en Handelingen) had tot doel het geloof in Jezus de Christus te verkondigen en te versterken. Lucas geeft geen geschiedenis, maar heilsgeschiedenis. Het gaat hem erom dat de betrouwbaarheid van de woorden die zijn overgeleverd, gekend wordt (vgl. Luc. 1,4).
Een bijzonder facsimile
Stefanus wordt voor de eerste keer genoemd in Handelingen 6,5, waar hij met zes anderen wordt aangesteld om de zorg voor de voedselvoorziening (de Griekse tekst gebruikt in dit verband het woord diakonie) van armlastige weduwen op zich te nemen. Hij heet daar ‘vol geloof en heilige Geest’. Al snel raakt hij echter verwikkeld in een woordenstrijd met andere Grieks sprekende Joden die hem ervan beschuldigen dat hij zich lasterlijk uitlaat over Mozes en God (6,11). Hij wordt voor het Sanhedrin gesleept en verdedigt zich bij navraag door de hogepriester met een lange speech (Hand.7,2-53). Daarin zet hij zijn standpunt uiteen aan de hand van de geschiedenis van Israël, te beginnen bij Abraham en de andere aartsvaders. Uitvoerig staat hij stil bij Mozes om te eindigen met de bouw van de tempel door Salomo. De teneur ervan is, dat Israël zich heeft afgekeerd van God en zich niet gehouden heeft aan de Wet. De tempel is geen woonplaats van God, want hij woont niet in wat door mensenhanden is gemaakt. En als klap op de vuurpijl, met een impliciete verwijzing naar Jezus zegt hij: jullie hebben de Gerechte wiens komst door de profeten werd aangekondigd, vermoord.
Hierna volgt dan de tekst van de eerste lezing. Opnieuw wordt gezegd dat Stefanus vol van de heilige Geest is (v. 55, vgl. 6,3.5). Terwijl de woede van de leden van het Sanhedrin alleen maar groeit (ze ‘knarsetanden’), ziet Stefanus de heerlijkheid (doxa) van God en Jezus staand aan Gods rechterhand. De beschrijving is opvallend. Het gebeuren wordt tweemaal verteld. Eerst door de schrijver van de Handelingen (v. 55). Stefanus kijkt ingespannen, speurt (beter dan staren; dat is veel te star) naar de hemel (enkelvoud) en ziet de glorie Gods en Jezus. Daarna vertelt Stefanus zelf (v. 56) wat hem overkomt tegen de leden van het Sanhedrin. Dan is er sprake van aanschouwen (theoreo) van geopende hemelen (meervoud) en in plaats van Jezus staat nu de Mensenzoon naast God. Het is de enige keer dat in het Nieuwe Testament de apocalyptische titel Mensenzoon door een ander dan Jezus zelf aan hem wordt toegekend. Het uitspansel, dak van de wereld, brak voor Stefanus open tot waar God regeert. Twee keer wordt vermeld dat Jezus, casu quo de Mensenzoon ‘staat’ (niet zit). Dat zou kunnen duiden op het getuige zijn van Jezus in zijn rol van Mensenzoon. Hij staat voor Stefanus in (vgl. Luc. 12,8v: ‘Wie mij belijdt voor de mensen, die zal de Mensenzoon belijden voor de engelen Gods’).
Hoezeer de schrijver van Handelingen Stefanus en Jezus naar elkaar toeschrijft, blijkt uit meerdere uitspraken. Evenals bij het proces van Jezus treden er valse getuigen op (6,13). Net als Jezus zegt Stefanus stervend ‘ontvang mijn geest’ (vgl. Luc. 23,46; Ps. 31,6); alleen neemt Jezus hier de plaats van God in als de ontvanger. Ook zijn bede voor degenen die hem stenigen, lijkt als twee druppels water op Jezus’ woord van vergiffenis in Lucas 23,34. Stefanus, de protomartyr, blijkt in de Handelingen van de apostelen een facsimile van Jezus.
Een ring van liefde
Het is deze eenheid tussen Jezus en zijn volgelingen die centraal staat in de evangelielezing. De tekst vormt het slot van het gebed van Jezus aan het einde van het afscheidsmaal met zijn leerlingen, vlak voor hij gevangen wordt genomen. Zoals wel meer in dit evangelie is de tekst uiterst gecondenseerd. Geen woord ligt los. De perikoop valt uiteen in twee gedeelten: 17,20-23 en17,24-26, respectievelijk begonnen met ‘ik bid’ (letterlijk ‘ik vraag’; bidden is naar bijbels idioom in de eerste plaats vragen) en ‘ik wil’. Jezus bidt hier tot zijn Vader voor wie hem niet zelf in levenden lijve zullen meemaken, maar hem zullen leren kennen via de verkondiging. Hij vraagt dat de eenheid met zijn Vader, hun liefdevol in elkaar zijn, zichtbaar mag worden in al degenen die in hem geloven: de Vader in Jezus en Jezus in hen en omgekeerd. Een niet te breken ring van liefde. Maar dat staat niet op zichzelf. Het doel daarvan is, dat de wereld zal geloven en de liefde van de Vader zal kennen. Dat de wereld alsnog gaat geloven is wel hoogst verrassend, gezien de eerdere uitspraken in dit evangelie over de kosmos (zie in het bijzonder de proloog). Vlak erna wordt dat trouwens alweer in twijfel getrokken (v. 25). Voor het vierde evangelie lijkt het nooit wat met de wereld te worden.
In het tweede gedeelte dat met ‘ik wil’ begint, klinkt nog iets anders mee. Jezus wil dat zijn volgelingen bij hem zullen zijn waar hij is en zo zijn heerlijkheid zullen aanschouwen (opnieuw dat ‘doxa-aanschouwen’, zoals bij Stefanus). Waar is Jezus? Voor Stefanus in de geopende hemelen aan Gods rechterzijde. Bedoelt Johannes hier hetzelfde? Maar voor Johannes moet het lijdensverhaal nog beginnen. Zou het ook kunnen zijn dat Jezus vraagt dat zijn volgelingen bij hem in zijn lijden zullen komen, als plaats van openbaring en verheerlijking? Maar zullen ze komen? En zal de aarde de hemel weerspiegelen?
Morgenster
In de liturgische collage valt via de tweede lezing uit de Apokalyps licht op de onthulling van Jezus’ komst en oordeel. De visioenen van het laatste bijbelboek zijn voorbij. Afsluitende zinnen volgen. Evenals in het evangelie van Johannes met zijn bekende ‘ik ben’-woorden (licht, wijnstok, brood, weg, waarheid, leven) klinkt in deze epiloog het ‘ik’ van Jezus helemaal voluit: Alfa en Omega, eerste en laatste, begin en einde. Maar die universele benamingen zijn gestoeld op een bijzonder begin: ‘ik ben de wortel en het geslacht van David, de helle morgenster’.
Dat het Nieuwe Testament – hier bijna struikelend over het woord ‘komen’ – eindigt met de vraag van de Geest en de bruid (dat wil zeggen de kerk die zonder de Geest nergens is) om de komst van Jezus de Heer, wil wellicht zeggen dat we zelf niet in staat zijn te komen. Hij komt ons halen, binnenhalen in de liefde van de Vader.
Preekvoorbeeld
De lezingen van vandaag vind ik niet eenvoudig. Ze spreken over wat ik zou noemen de onzichtbare kant van de dingen. Ze gebruiken termen die wij wel kennen maar waarvan de inhoud en de betekenis niet zo duidelijk zijn: ‘de hemel’, ‘de eenheid met God’…Het is alsof die teksten ons meenemen achter de schermen van de waarneembare dingen. Een woordje uitleg is bij deze lezingen zeker op zijn plaats.
De eerste lezing is het slot van het verhaal over Stefanus in de Handelingen. Op zeker ogenblik werd Stefanus, lid van de christelijke gemeenschap in Jeruzalem, een bekende figuur. Hij was een spreker die indruk maakte. Lucas zegt dat hij wondere dingen deed. Zijn succes, zijn aantrekkingskracht ergerde een deel van de joodse gemeenschap. Zij arrangeerden een proces met valse getuigen. Stefanus moest voor de rechtbank verschijnen. Zijn verdediging was een toespraak waarin hij betoogde dat zij Jezus hadden verworpen en veroordeeld, zoals dat dikwijls met vroegere profeten gebeurd was. De uitslag van het proces stond al van tevoren vast: Stefanus zou gestenigd worden. De lezing van vandaag gaat over dit laatste gedeelte van het verhaal. Op het ogenblik dat men Stefanus gaat doden, roept hij uit: ‘Ik zie de hemelen open en ik zie de Mensenzoon staan aan de rechterhand van de Vader’.
We mogen dit niet lezen als een feitenrelaas. Lucas schrijft hier, zoals hij meer doet, hoe men zich dit gebeuren visueel kan voorstellen. Hoe men als het ware het sterven van Stefanus op een schilderij zou kunnen weergeven. Stefanus zelf staat beneden, op het punt gedood te worden, maar boven hem troont God met Jezus aan zijn rechterhand.
Daarmee drukt Lucas uit wat Stefanus geloofde, wat ook de overtuiging is van de christenen. Namelijk dat Jezus niet in de dood verdwenen is, dat hij daar is bij God. We verbeelden ons dat als een plaats die wij ‘de hemel’ noemen, ergens daarboven. Jezus leeft. Dat is de inhoud van de toespraak van Stefanus: Jezus was werkelijk de profeet door God gezonden. Daarom heeft God hem nooit verlaten, ook niet in de dood.
Zoals God ook ons nooit verlaat!
De tekst over Stefanus kan men eveneens lezen als een bezinning over het einde. Over datgene wat wij ‘het laatste oordeel’ noemen. Waar gaat het met mij naartoe, met deze wereld, met de geschiedenis van de mens? Wij weten helemaal niet hoe dat zal verlopen. Maar wat wij geloven is: dat wij hoe dan ook met vertrouwen naar de toekomst kunnen uitzien. Daar wacht God op ons, met Jezus naast hem. De vader wacht op zijn zoon die straks thuiskomt.
Is de eerste lezing er één die ons vooruit en naar boven doet kijken, het evangelie vandaag spreekt over het hier en nu. Over het leven van mensen.
Het woord dat heel deze passage van het evangelie overheerst en kleurt, is het woord ‘eenheid’. Dat is vooreerst onze opdracht als christenen: eenheid scheppen, vrede, verbondenheid.
Maar, zo betoogt Johannes, die eenheid gaat veel dieper dan wij denken. De verbondenheid tussen mensen is de aanzet, de weerschijn van een andere, onzichtbare eenheid. De eenheid met God. Want God wil verbonden zijn met heel zijn schepping. Hij is onverbrekelijk aanwezig bij alles wat bestaat.
Iets van die aanwezigheid is toch soms voelbaar. Wie oog heeft voor de schoonheid van de natuur, kan daar een spoor van God ontdekken. Dat hebben de psalmen en veel dichters verwoord.
Maar God is vooral aanwezig bij de mensen die ‘naar zijn beeld en gelijkenis’ gemaakt zijn. Augustinus schrijft: ‘Hij is dichter bij ons dan wij bij onszelf zijn’. Jezus was zich daar sterk van bewust. Over die eenheid met zijn vader spreekt hij ook in het evangelie vandaag.
Maar wat betekent die ‘eenheid met God’? Hoe moet ik mij dat voorstellen? Kan ik daar iets van ervaren? Omdat wij dit zo moeilijk kunnen vatten, heb ik dat daarstraks genoemd: de onzichtbare binnenkant.
In de loop van de geschiedenis zijn er heel wat mystici geweest. Mensen die nog tijdens dit leven een directe ervaring hadden van God. Die daar ook met veel vuur van getuigd hebben. Maar die tegelijk zeggen dat God onbeschrijfelijk, onuitspreekbaar is.
Mystieke ervaring is slechts aan weinigen gegeven. Ik meen dat wij allen toch iets van Gods aanwezigheid kunnen vermoeden. Namelijk in de liefde tussen mensen. Niets kan ons zo sterk raken als liefde: liefde die wij zelf ervaren, liefde, genegenheid, inzet die wij tussen mensen zien gebeuren. Liefde, zo zegt het evangelie, dat is het wat God doet in ons en met ons. Dat wij daartoe in staat zijn, komt omdat wij in ons iets dragen dat ons uitheft boven de tijd.
Wat aan Stefanus in een visioen werd getoond is geen louter toekomstbeeld. Hij heeft gezien wat wij ooit zullen meemaken ‘van aangezicht tot aangezicht’. Het evangelie van deze zondag wil ons echter duidelijk maken: het is er nu al. Geloof gaat over wat wij niet zien, of, zoals Paulus zegt, ‘alleen maar in een wazige spiegel’. Maar God is er, naast ons, bij ons, even werkelijk als wat wij rondom ons waarnemen.
In die zin zijn de lezingen van vandaag een boodschap van hoop en vertrouwen.
Piet Hoogeveen, inleiding
Walter Verhelst OFM, preekvoorbeeld