- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 298.54 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
15 februari 2009
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Lev. 13.1-2.45-46; Ps. 32; 1 Kor. 10,31-11,1; Mar. 1,40-45 (B-jaar)
Inleiding
Leviticus 13,1-2.45-46
Het Hebreeuwse woord voor melaatsheid omvat meer dan wat wij eronder verstaan. Het is een verzamelnaam voor verschillende huidaantastingen waarvan de symptomen in Leviticus 13 opgesomd worden.
De Willibrordvertaling spreekt over ‘huidziekte’ als het over mensen gaat, en over ‘uitslag’ bij kleren of woningen. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt het met ‘huidvraat’ en ‘vraat’. Misschien klinkt dat op het eerste gehoor gruwelijk. Het geeft wel de ernst van de aandoeningen weer. Een belangrijk criterium voor de diagnose was de graad van infectie. Ligt ze dieper dan de huid, is de plek ingevreten en breidt deze zich uit, veroorzaakt ze splijting of afbreken van de haren, en hebben die hun kleur verloren, dan werd aangenomen dat het huidvraat was.
Bovendien kan ‘vraat’ ook een aantasting zijn van kleding, of van een huis.
De priester als kenner van de Thora stelde de diagnose, oordeelde of de aandoening genezen was, speelde een rol bij de reinigingsrite na de genezing, en bij het brengen van het voorgeschreven offer. Leviticus geeft voorschriften hoe de gemeenschap met deze ziekte om diende te gaan en welke verantwoordelijkheid de getroffene had. ‘Melaatsheid’ werd lichamelijk vastgesteld, maar religieus geduid. De ziekte werd besmettelijk geacht, en veroorzaakte cultische onreinheid. Dat wil zeggen dat melaatsen niet meer aan de cultus mochten deelnemen en niet in de gemeenschap konden blijven. Ze moesten buiten de stad wonen, afstand van de mensen houden en van verre roepen: ‘Onrein, onrein!’ Hun kleren moesten ze scheuren, hun haren los laten hangen, hun snor en baard bedekken, zoals mensen in rouw.
Deze strenge voorschriften schijnen niet overal even rigoureus doorgevoerd te zijn. De toegang tot Jeruzalem was hun uitdrukkelijk verboden, maar uit dorpen zijn ze niet altijd geweerd. Aanraking maakte wel onrein. Soms werden melaatsen als levende doden beschouwd, en hun genezing werd voor even moeilijk gehouden als de opwekking van een dode.
Marcus 1,40-45
Een melaatse komt naar Jezus toe. Of hij ‘Onrein onrein’ geroepen heeft, vertelt Marcus niet. Waarschijnlijk niet. Want hij doorbreekt de afstand, en werpt zich op zijn knieën voor Jezus’ voeten neer, een teken van erkenning, en van zijn geloof dat Jezus hem kan genezen als hij dat wil. Zijn dringend verzoek is niet eisend. Hij vertrouwt zich aan Jezus toe, geeft het hem in handen.
Wat zal Jezus’ reactie zijn?
Hij wordt door medelijden bewogen. Het raakt hem diep tot in zijn ingewanden, staat er letterlijk. Jezus steekt hem de hand toe, en raakt hem aan, een onaanraakbare, want dat was de melaatse geworden. Hij doorbreekt het taboe, overschrijdt de grens tussen rein en onrein, maakt die ongedaan. Ik wil het, zegt hij, word rein.
Met woord en gebaar haalt hij de melaatse uit zijn isolement en verbindt hem weer met de gemeenschap, brengt hem weer in de sfeer van God.
Enkele handschriften bevatten een andere lezing, moeilijker en daarom waarschijnlijk oorspronkelijker, dat Jezus met woede op het verzoek van de melaatse reageert: hij werd toornig. Waarop? Waarschijnlijk op de deplorabele toestand waarin de melaatse verkeert. Jezus strijdt tegen kwaad en ellende, en daarin past zijn verontwaardiging.
Ook bij het wegsturen gebruikt Marcus erg emotioneel geladen woorden, die verschillend vertaald worden. Hij ging tekeer tegen hem, staat er letterlijk, en gooide hem er meteen uit, en hij zei: pas op dat je aan niemand iets zegt. ‘Bars stuurde hij hem meteen weg’, vertaalt de Willibrord. Nog vriendelijker is de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing…’
Waarom deze emotioneel geladen woorden en het verbod iemand iets te zeggen?
Het zwijggebod is karakteristiek in het Marcus-evangelie, en hangt samen met het
Messiasgeheim waarin Marcus ons wil inwijden. Je kunt eigenlijk niet weten wie Jezus is, als je hem niet blijft volgen op zijn weg. Hij blijkt met mensen begaan en hij helpt. Er gaat kracht van hem uit. Het is een teken van de nabijheid van het Rijk van God die in het verborgene werkt, en zich openbaart aan wie gelooft. Jezus wijst een reputatie van wonderdoener af, want dat kan heel verkeerde dingen oproepen. Zijn dienstbaarheid aan God en mensen, bepaalt zijn identiteit, en die loopt uit op lijden en dood. De wonderdoener gaat aan het kruis. ‘Jullie zoeken Jezus van Nazaret die gekruisigd is’ staat op het einde, ‘hij is niet hier, hij is opgewekt uit de dood’.
Wie is die verrezen Jezus, over wie Marcus in zijn evangelie vertelt?
Om het geheim van Jezus te leren kennen moet je het steeds weer lezen en hem volgen op zijn weg. In de levenspraktijk van de navolging zul je er steeds meer van ervaren.
De genezing van de melaatse is een hoogtepunt van Jezus’ daden tot nu verteld. Hierna volgen verhalen waarin Jezus in conflict raakt met Farizeeën en schriftgeleerden, die hem ervan beschuldigen dat hij de Thora overtreedt. Maar in dit verhaal komt uitdrukkelijk naar voren dat Jezus de Thora helemaal niet veronachtzaamt, en verwijst naar wat Mozes voorschrijft. Hij geeft de genezen man de opdracht naar Jeruzalem te gaan, zich te laten zien aan de priesters die een ‘rein’-verklaring kunnen geven, en het door Mozes voorgeschreven offer kunnen brengen.
‘Als een getuigenis voor hen’. Onduidelijk is wat het getuigenis inhoudt en over wie het gaat. De Nieuwe Bijbelvertaling veronderstelt dat het over de mensen gaat die zo een bewijs krijgen dat de man die melaats was, nu genezen is. Maar het kan ook een getuigenis zijn voor de priesters, die op deze manier merken dat Jezus zich houdt aan de voorschriften.
Maar zou Marcus niet meer bedoelen? In 6,11 en 13,9 gebruikt hij dezelfde formulering ‘als een getuigenis voor hen’. Daar heeft het te maken met het wel of niet aanvaarden van het goede nieuws. Zou Marcus hier ook niet denken aan een getuigenis, dat het Rijk van God nabij is en de profeet die komen moet? Een getuigenis dat op een antwoord wacht. Zal het positief of negatief zijn? Uiteindelijk zal het negatief uitpakken, en zullen de tempelautoriteiten Jezus afwijzen.
Ondanks het verbod er over te spreken, gaat de man het breeduit rondvertellen. Jezus kan niet meer openlijk een stad verschijnen. Dat geeft wel aan hoe bijzonder de daad van Jezus is. Maar je vraagt je toch af waarom hij eigenlijk niet publiekelijk meer een stad in kan gaan? Hij zou toch van zijn bekendheid gebruik kunnen maken om zijn boodschap te brengen?
Toch wil Jezus, volgens Marcus, zo niet in de publiciteit komen, maar verborgen blijven. Dat hangt weer samen met het Messiasgeheim dat je pas leert kennen als je de weg van Jezus gaat.
Wat de melaatse niet meer kon, en na zijn genezing wel, kan Jezus nu niet meer. Hij raakt buitengesloten en verblijft op eenzame plekken in de open lucht. Maar de mensen weten hem wel te vinden.
Er zit een wat vreemde spanning in dit verhaal tussen bekendheid en verborgenheid. Jezus legt de genezen melaatse een spreekverbod op, maar geeft wel de opdracht om zijn genezing in Jeruzalem bekend te maken aan de priester. Hij wil verborgen blijven, maar krijgt grote bekendheid door de genezen man die het rondbazuint. Dit brengt Jezus in een isolement, terwijl de mensen van alle kanten naar hem toe komen.
Begint zich in dit verhaal al af te tekenen wat zich in het geheel van het evangelie ontvouwt? Jezus die bevrijding brengt en mensen met God en elkaar verbindt, komt zelf in een isolement terecht van lijden en dood, maar daar doorheen bewerkt hij ruimte voor velen, en komen de mensen op hem af.
Is dat niet het geheim van Jezus dat wij steeds meer leren kennen, als wij zijn evangelie steeds weer opnieuw lezen, en ontdekken waar het met hem om begonnen is?
Preekvoorbeeld
Vandaag zijn wij getuige van een bijzondere ontmoeting. Een melaatse komt naar Jezus toe. En hij heeft een vraag: ‘Als gij wilt, kunt gij mij reinigen’. Hij smeekt erom weer gezond te mogen zijn. Achter dat ene zinnetje gaat een wereld schuil van pijn en eenzaamheid, van verstoten zijn en niet in tel, van angst en onzekerheid. Wie weet hoeveel drempels de man heeft moeten overschrijden om naar Jezus toe te gaan. ‘Zal ik wel, zal ik niet? Maar stel nu dat hij me niet wil reinigen, dat hij boos wordt, me afwijst, afweert?’
Een melaatse namelijk werd ter bescherming van de gemeenschap als een onreine beschouwd. In de eerste lezing zien we hoe erg het met zo iemand gesteld is. Hij moet in gescheurde kleren rondlopen, met losse haren en bedekte baard, en roepen: ‘Onrein, onrein!’ Voor de duur van de ziekte moet hij apart wonen en mag hij niet in het kamp verblijven. Deze lichamelijke aandoening werd religieus geduid. Een melaatse bedekte zich, zoals mensen deden die in de rouw waren. Of sterker nog: een melaatse kon worden beschouwd als een levende dode, hetgeen ook iets zegt over hoe moeilijk het was om genezen te worden.
Zo’n melaatse nu komt naar Jezus, doorbreekt de grenzen van de geldende normen, en in plaats van ‘Onrein, onrein’, roept hij nu: ‘Als gij wilt, kunt gij mij reinigen. Als gij wilt. Ik geef het uit handen, ik leg mijn leven in uw hand’.
Jezus wordt innerlijk geraakt en geroerd door deze zieke man, hij wordt bewogen door medelijden. Of eigenlijk staat het er sterker: hij wordt geraakt tot in zijn ingewanden. En hij doorbreekt op zijn beurt ook de grenzen. De onaanraakbare zieke wordt door hem aangeraakt. En Jezus zegt tot hem: ‘Ik wil, word rein.’ En zo wordt de man uit zijn isolement gehaald, opnieuw betrokken bij de gemeenschap. De tijd van rouw is voorbij, een tijd van leven breekt aan, vol vrede en vreugde.
In de tweede helft van het evangelie gebeurt er echter iets merkwaardigs. De man die nu genezen is mag niets vertellen. Het gebod om te zwijgen komen we ook tegen op andere plaatsen in het Marcus-evangelie. De evangelist Marcus wil zijn lezers inwijden in het geheim van de Messias. Je kunt namelijk niet weten wie Jezus is, tenzij je met hem meegaat, hem volgt op zijn tocht. Jezus is vanuit het diepst van zijn hart met mensen en met hun onbestendig lot begaan. In hem kunnen mensen zien dat het rijk van God is aangebroken. Van hem gaat een genezende en helende kracht uit. Maar het gevaar is dat mensen hem gaan beschouwen als wonderdoener. En hoewel Jezus wondere daden verricht, is dat toch niet waar het hem uiteindelijk om te doen is. Zijn dienstbaarheid aan mensen blijkt een lijdensweg. Je moet door lijden en dood heen als je Jezus wilt navolgen. Maar – en dit verhaalt het evangelie ook – lijden en dood hebben niet het laatste woord. Het verhaal gaat verder. Er is een weg voorbij de grenzen van ons aards bestaan.
De melaatse die nu genezen is, kan erover meepraten. Maar dit wordt hem nu juist verboden. Wel mag hij zich aan de priester laten zien en een offer brengen, om ‘hun het bewijs te leveren.’ Hoe dit te verstaan?
‘Het bewijs’ kunnen we verstaan als een getuigenis dat nu het rijk Gods werkelijk is aangebroken. Een getuigenis dat om een antwoord vraagt. En daarmee krijgt het verhaal een open einde. Open naar ons toe, naar ieder die deze woorden hoort. Hoe reageren wij, op onze plaats, in ons eigen mensenbestaan, op Jezus’ bevrijdende en helende aanwezigheid? Willen wij hem volgen op zijn tocht? Willen ook wij ons door hem genezend laten aanraken?
Gaan wij vandaag, in dit uur, vrijmoedig naar Jezus toe en vertrouwen we ons broos en kwetsbaar bestaan, onze eenzaamheid, al wat ons pijn doet aan hem toe?
Dat wij hier, te midden van allen hier aanwezig, Gods helende kracht mogen ervaren, zijn liefde die sterker is dan alles wat ten dode voert. En dan vol vertrouwen hem achterna gaan, het leven tegemoet.
Nol Sales, inleiding
Adri Kortekaas, preekvoorbeeld