- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 166.19 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 april 2023
- Laatst geüpdatet 14 april 2023
5e zondag Pasen, A jaar, 7-5-2023
7 mei 2023
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 6,1-7; Ps. 33; 1 Petr. 2,4-9; Joh. 14,1-12 (A-jaar)
Inleiding
In de eerste vijf hoofdstukken van zijn tweede boek heeft Lucas het begin van de kerk geschetst. De hemelvaart van Jezus, de aanvulling van het Apostelcollege met Mattias, het Pinksterwonder en de uitleg van dit gebeuren in een toespraak van Petrus. Ook de drie samenvattingen van het leven van de eerste gemeente in Jeruzalem, in hoofdstuk 2, 4 en 5 horen hierbij. Dan volgt het eerste interne probleem van deze gemeenschap en de oplossing ervan in hoofdstuk 6, de lezing van vandaag.
Handelingen 6,1-7
Er blijken twee groepen te zijn, hier genoemd de Hellenisten en de Hebreeën. Het conflict gaat over de ondersteuning van de weduwen. Met Hellenisten is wel bedoeld Grieks sprekende joden, die ook hun eigen synagogen hadden en de Bijbel in hun Griekse vertaling lazen. Vaak afkomstig van buiten Israël wilden deze joodse mensen in de buurt van de tempel hun oude dag doorbrengen en ten slotte er vlakbij begraven worden. Net buiten de stadsmuur. Als de man overleed bleef de weduwe alleen achter en was zij voor haar onderhoud aangewezen op kinderen of familie. Als dat niet kon, was ze aangewezen op de armenzorg van de gemeenschap. En dan blijkt er een vorm van achterstelling.
Dit probleem vraagt om een oplossing. Lucas zegt dat de Twaalf nu een vergadering beleggen en een oplossing formuleren. Lucas kiest er vaak voor om via een toespraak uitleg te laten geven over wat er gebeurt of gebeurd is. Hier ook: de Twaalf zeggen dan dat zij – meervoud – het Woord Gods niet mogen verwaarlozen – je zou zeggen: de verkondiging – ter wille van de ondersteuning. Maar aan het slot in vers 7 noteert Lucas: ‘Het Woord Gods breidde zich uit en het aantal leerlingen vermeerderde sterk.’ Dit gaat over de voltallige gemeenschap van leerlingen (v. 2). Misschien bedoelt Lucas dan in vers 6 toch dat de Twaalf de héle gemeenschap niet mogen verwaarlozen. De voorgedragen oplossing, eigen vorm van leiding/bestuur voor deze Hellenisten door zeven mannen van goede naam en faam, wordt aanvaard. Deze Zeven met allemaal Griekse namen (!) worden dan door de Twaalf na gebed bevestigd met handoplegging. Het zevental was een gebruikelijk vorm van bestuur, in dorpen maar ook in de synagoge. Hun taak is nu de dienst van de ondersteuning. Maar zij zelf hebben geen betiteling als diaken zoals de Twaalf wel Apostelen genoemd worden. In het vervolg blijken Stefanus en Filippus ook meer aan verkondiging te doen dan aan ondersteuning, zie hoofdstuk 6 en 8. Lucas geeft hier dus wel een eerste vorm van organisatie van de geloofsgemeenschap in Jeruzalem. Met de Apostelen als leiders, immers door Jezus zelf nog gekozen, en de Zeven daaronder geordend. Opmerkelijk in dit verband is dat Lucas de synoptische traditie van twee verhalen van broodvermenigvuldigingen niet volgt. Marcus heeft in 6,35-44 en 8,1-10 een verhaal over wonderlijke broodverdeling waarbij eerst twaalf manden met brokken van vijf broden overblijven en door de leerlingen worden opgehaald. Bij het tweede verhaal worden zeven manden brokken opgehaald van de zeven broden. Matteüs volgt Marcus hierin ook, maar Lucas neemt dit tweede verhaal niet over. Hebben de Hellenisten hun eigen wonderverhaal gehad om hun leiders de legitimeren?
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73
Psalm 33
De psalmtekst is een bloemlezing uit Psalm 33. De bidder looft God en roept op de Heer te loven en te eren met muziek. God houdt zijn wereld in stand met recht en gerechtigheid en de bidder durft op Gods genade te vertrouwen in hongersnood en doodsnood.
1 Petrus 2,4-9
De Tweede lezing is het vervolg van de vorige zondagen. De tekst spreekt in overdrachtelijke taal met termen uit de bouwkunst over de geloofsgemeenschap. De gelovigen zijn ‘levende stenen’ in een ‘geestelijke tempel’ waarvan Jezus de ‘hoeksteen’ is. Met dit vers 22 uit Psalm 118, heeft Jezus volgens Matteüs 21,42 zichzelf geïdentificeerd en in Handelingen 4,11 gebruikt Lucas deze tekst in een toespraak van Petrus. Hier is Jezus dus de hoeksteen van een nieuwe, geestelijke tempel, waarvan de gelovigen samen de nieuwe priesters zijn, een heilig nieuw volk van God, geroepen uit de duisternis naar Gods wonderbare Licht. De brief beoogt de gelovige gemeentes in Asia, het midden van het huidige Turkije, te bemoedigen in een situatie die het begin van vervolging lijkt (1 Petrus 3,13vv).
Zie: P. van Veldhuizen, ‘In de wereld staan. De eerste brief van Petrus’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 94-103.
Johannes 14,1-12
De evangelielezing is een deel uit de afscheidsrede van Jezus op de avond voor zijn kruisdood. Op deze zondag wordt de rede gelezen, direct gericht tot de huidige gelovigen. De verrezen Heer spreekt nu ons toe, als zijn leerlingen die zich om Hem verzameld hebben.
Te midden van zijn elf leerlingen – Judas is al weg, 13,30 – zegt Jezus dat hij heen gaat om een plaats te bereiden voor hen: ‘In het huis van de Vader is ruimte voor velen’. En als dat gebeurd is, komt Jezus terug, belooft hij. En hij komt terug om de leerlingen op te nemen bij hem, en bij de Vader. ‘Opdat de leerlingen zullen zijn waar ik ben.’ Een klein vraaggesprekje ontstaat als Tomas zegt niet te weten waar Jezus heen gaat, laat staan de weg te kennen die er naartoe leidt. Dan komt de beroemde uitspraak: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader, tenzij door mij.’
Er is veel geschreven en gepreekt over deze uitspraak. Het gaat bij de vraag van Tomas om de weg, en in het vervolg gaat het ook over de weg naar de Vader. De uitleg die het verband van de drie zelfstandige naamwoorden ziet als ‘Ik ben de weg naar de waarheid en het leven’ – die teruggaat op de Alexandrijnse school van uitleg in de derde eeuw – ziet over het hoofd dat Jezus niet naar de waarheid wil leiden, maar naar de Vader. Er is ook een gangbare uitleg die stelt dat het gaat om de ‘weg naar het leven’. Deze heeft oude papieren, al sinds Ambrosius en paus Leo de Grote – vierde en vijfde eeuw. Maar ook deze ziet deels voorbij aan de bestemming ‘de Vader’. Een volgende uitleg maakt ervan: Ik ben de weg omdat ik de waarheid en het leven heb. En er zijn er nog meer varianten.
Een andere benadering is vanuit vergelijkende taalwetenschap. Jezus heeft geen Grieks gesproken, maar Aramees. Als de opgeschreven uitspraak ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ wél teruggaat op een uitspraak van Jezus in het Aramees, dan weten we dat in die taal niet twee bijvoeglijke naamwoorden bij één zelfstandig naamwoord kent. In dat geval wordt de bijvoeglijke bedoeling met toegevoegde zelfstandig naamwoorden gegeven. Het eerste woord is dan het belangrijkste, de twee andere zijn dan bijvoeglijk bedoeld. Zet je dat direct om in het Nederlands, dan wordt het: Ik ben de ware levensweg. Dat strookt met de richting van de vraag van Tomas in vers 5. Jezus wijst niet alleen de weg, hij ís de weg naar de Vader. Hij is dus de ware levensweg: die leidt naar de Vader. Zoals Jezus met de Vader verbonden is, biedt hij dit ook aan aan de leerlingen die met hem verbonden zijn, als bestemming en einddoel van de weg. Klassiek geformuleerd: Jezus is niet alleen causa exemplaris (voorbeeld voor de heilzame weg) maar juist ook causa efficiens (bewerker van de heilzame weg).
De Liturgie van deze zondag stelt de Kerk van nu de idealen van het begin voor ogen. Tegelijk komt Jezus aan het woord, die zijn belofte uit zijn afscheidsrede uitspreekt voor de kerk van nu: ‘Ik ben de ware levensweg die naar de Vader leidt’. Hij bewerkt ons heil in onze verbondenheid met Hem.
Literatuur
Xavier Leon Dufour, Lecture de l’Evangile selon Jean III; Paris 1993
Raymond E. Brown ss, The Gospel according to John II, New York 1983 20ste druk
Preekvoorbeeld
De Paastijd is eigenlijk een uitgelezen tijd om je af te vragen waar wij staan we als gelovige, als kerkgemeenschap. Met verwachtingen en ook met onzekerheden en teleurstellingen. We kunnen er ons wel iets bij voorstellen wat het betekent voor Jezus’ leerlingen verder te moeten zonder dat Jezus nog lijfelijk bij hen is. Opeens sta je er alleen voor, word je opgeroepen tot eigen verantwoordelijkheid. Dat is de weg voor Jezus’ leerlingen, dus ook voor ons die zoeken om Jezus’ verrijzenis een plaats te geven in het leven. In de eerste christengemeente verliep niet alles even vlotjes, als we denken aan het verhaal uit de Handelingen van de Apostelen. En het evangelie laat zien dat Jezus’ leerlingen bang zijn het spoor bijster te raken zonder Jezus. Ze weten eigenlijk niet goed weg met hun situatie. En dan gaat het over mensen die zelf nog dicht bij de Jezuservaring hebben gestaan. Mensen die, zo denken wij soms, de unieke Jezuservaring nog van heel dichtbij hebben meegemaakt Was het voor hen niet makkelijker dan voor ons nu?
Maar de bijbellezingen brengen ons terug naar de werkelijkheid. In de eerste lezing horen we over de zorg voor de weduwen, waar de een zich achtergesteld voelt bij de ander. Een herkenbaar menselijk probleem. De apostelen beleggen dan een vergadering waarin zij vragen zeven mannen te kiezen, die zij de handen zullen opleggen.
Opvallend is hier hoe de vergadering zelf de zeven mannen kiest, maar het met macht bekleden, gebeurt door de apostelen: ‘Wij zullen ze de handen opleggen’. In overleg wordt zo een probleem opgelost, de zorg voor de mensen wordt geregeld naar ieders verantwoordelijkheid met een eigen inbreng. Is dat ook niet een wegwijzer voor onze tijd hoe wij als gelovige gemeenschap met elkaar dienen om te gaan? Komen we dan niet dichter bij dat ideaal van een mensengemeenschap die Jezus voor ogen heeft?
Een mensengemeenschap waarvan Jezus getuigenis aflegt. Jezus biedt ons een wegwijzer om bij Hem uit te komen die hij Vader noemt, om daar uit te komen waar het goed is. Hij gaat ons voor naar waar ruimte is voor velen, niet alleen in een verre toekomst maar vooreerst in het hier en nu. Een plaats waar je mag zijn wie je bent, met je eigen karakter maar ook met een eigen gezicht.
Kerk zijn, gelovig zijn betekent niet allemaal hetzelfde beeld vertonen, maar proberen ook de eigenheid aan bod te laten komen als persoon en als cultuur. Dat geeft inderdaad ruimte aan het gelovig zijn, zowel in de kerk van het westen als die van het Oosten, met wie wij ons vandaag bijzonder verbonden weten. Maar toch blijft er een onzekerheid. In Tomas’ woorden herkennen we eveneens onze eigen vraag naar hoe ik als gelovige kan leven. En als antwoord hoort Tomas en ook wij: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Als je mij zou kennen, zegt Jezus, zou je ook de Vader kennen. Wil je de Vader kennen, kijk dan naar mij. Ik laat door mijn manier van leven zien waar het op aankomt om mijn Vader te vinden.
Wat dat vandaag de dag wil zeggen, je vader vinden, wat daarvoor nodig is vond ik jaren geleden verwoord in een verhaal van Carl Friedman in Trouw. Zij beschrijft hoe zij op zoek ging naar haar vader.
Tijdens de oorlog bevond haar vader zich in Duitse gevangenschap. Er was fotomateriaal van het kamp waarin hij destijds verbleef. Vooral van één foto viel op. Een foto van de verzamelplaats waarop hij dagelijks met duizenden anderen moest aantreden – om te worden geteld, om zich te laten vernederen of om toe te zien hoe lotgenoten werden doodgeranseld. Hoe zij ook zocht, haar vader kon zij er niet op vinden. De foto was onscherp, De gelaatstrekken van de gevangenen waren er nauwelijks op te onderscheiden. Ontgoocheld gaf zij het zoeken op.
‘Maar toen ik dezelfde foto jaren later opnieuw onder ogen kreeg,’ zo vertelt zij, ‘deed ik een verbluffende ontdekking. Mijn vader bleek er wel degelijk op te staan. Waarom had ik dat niet eerder gezien? Hier stond hij immers, mager en kaalgeschoren, het nummer op de borst. En naast hem stond hij nog eens, en daarnaast weer. Hij was in veelvoud vertegenwoordigd, in ieder gezicht op de foto herkende ik het zijne.
Ik begon hem nu ook spontaan te herkennen in andere oorlogsfoto’s, die gemaakt waren op plaatsen waar hij onmogelijk kon zijn geweest.
Ik zag hem op de foto’s van Poolse partizanen, van wildvreemde Tsjechen en Hongaren. En daarbij bleef het niet. Ik bespeurde hem zelfs tussen zijn vijanden. Hij bleek overal te zijn waar dood en verwoesting heersten. Op den duur ging ik hem zien op krantenfoto’s van ver na de oorlog. Het tijdstip van de foto deed er niet meer toe, evenmin als het geslacht of de leeftijd van de gefotografeerde. Ik zag hem vele malen op foto’s van massaslachtingen in Afrika (Rwanda). Mijn vader! De slachtoffers van de tsunami in Pakistan. Mijn vader!’ Een week geleden zag zij hem weer – zo vertelt zij. Deze keer had hij de gedaante aangenomen van een oude man uit Libië, gevlucht voor het geweld.
Hij had het grijze hoofd in vertwijfeling gebogen en wreef zich over de betraande wangen. ‘Dag papa,’ fluisterde ik.
Een blijvende oproep naar Jezus’ woord om zo naar mensen te kijken. Met name naar de kwetsbare mens die ons aankijkt met de ogen van kind, van een zieke, van de mens op de vlucht. Iedere mens met de vraag: ‘wat wil jij voor mij betekenen in mijn nood?’ Dan wordt op deze manier durven kijken ook voor ons vandaag de dag een invulling van Jezus’ woord: Ik ben de levensweg, wie mij ziet, wie mij aan het werk ziet, vindt mijn Vader, vindt onze Vader.
inleiding drs. Henk Berflo
preekvoorbeeld drs. John Rademakers