- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 298.46 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
10 mei 2009
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 9,26-31; Ps. 22;1 Joh. 3,18-24; Joh. 15,1-8 (B-jaar)
Inleiding
Verbondenheid met Jezus van Nazaret: twee situaties met een gelijksoortige problematiek
Algemene inleiding
De twee teksten, het gedeelte uit Handelingen 9 en een deel uit Johannes 15, lijken op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken te hebben. Ze zijn ontstaan, voor zover we kunnen nagaan, in verschillende historische contexten en behoren tot verschillende literaire genres: een als ‘historisch’ gepresenteerd verslag door de schrijver van Handelingen, Lucas, die zijn evangelie schreef voor de volgelingen van Paulus, en een parabel, door de redacteur van het evangelie van Johannes in de mond van Jezus van Nazaret gelegd. Het boek Handelingen is ontstaan in een hellenistisch georiënteerde context rond het jaar 70, terwijl de redactie van het evangelie wellicht in de johanneïsche gemeenten van Klein-Azië aan het einde of misschien zelfs in het begin van de tweede eeuw is voltooid. Het is duidelijk dat het om twee compleet verschillende teksten gaat, maar dat het thema van verbondenheid met de ‘inspiratiebron’ in beide een grote rol speelt. Het gaat om een plaatsbepaling: de leider is vermoord; hoe gaan we verder?
De eigen weg: Handelingen 9,26-31
Het boek Handelingen, zoals gezegd naar alle waarschijnlijkheid geschreven door de evangelist Lucas, een medestander van Paulus, vertelt over de eerste christengemeenten. Een groot deel van Handelingen heeft betrekking op de wederwaardigheden van Paulus. Zo treft men in het eerste deel van Handelingen 9 het bekeringsverhaal van Paulus aan, een klassiek roepingsverhaal in het kader van een visioen. Verschillende hoofdstukken gaan over de latere reizen van Paulus. Maar in Handelingen vindt men ook de plaatsbepaling van de andere stromingen onder de volgelingen van Jezus van Nazaret, de vermoorde leider. Men dient zich te realiseren dat het gaat om stromingen binnen het jodendom van die dagen en dat er van een christendom met een eigen weg nog geen sprake is. Jezus van Nazaret is duidelijk van mening dat de Thora niet zo strak en steriel is dat deze zich niet zou laten herinterpreteren naar aanleiding van de veranderde omstandigheden. Zijn volgelingen dienden na zijn dood hun eigen weg te zoeken. Vandaar dat er ook over zeer heftige discussies wordt gesproken. Het gaat om niet meer en niet minder dan een ideologieënstrijd.
Wanneer iemand radicaal verandert van ideeën is de omgeving nogal huiverig. In eerste instantie vertrouwt men een ideologische metamorfose niet en is men wantrouwig. Paulus’ visioen op de weg naar Damascus is volgens de tekst als het ware zijn introductiebrief die overhandigd wordt door Barnabas aan de directe volgelingen van Jezus. Hij blijkt geaccepteerd te worden, maar de ‘Hellenisten’ (WV-1995), ‘Griekstalige Joden’ (NBV), zijn kennelijk niet al te zeer ingenomen met het optreden van Paulus. Zij bekeerden zich wellicht eerder tot een jodendom met een striktere interpretatie van de Thora dan Jezus – althans volgens de verslagen in de evangelies – gedaan had. Het is niet onwaarschijnlijk dat zij orthodoxer in de leer waren dan Paulus. Jezus en Paulus lijken, getuige met name de brieven van Paulus, het oudste materiaal van de christengemeente, dicht bij elkaar te staan en zij behoorden mogelijkerwijze tot dezelfde Farizeese beweging. In ieder geval vormde de groep ‘Hellenisten’ een bedreiging voor Paulus met zijn ideeën dat bekeerlingen van buiten het jodendom niet verplicht waren zich aan allerlei specifieke joodse wetten te houden. Vandaar dat hij door de ‘echte’ apostelen naar ‘huis’ wordt gestuurd, naar zijn geboortestad Tarsus waar Paulus zijn joods-hellenistische opvoeding had genoten. Het vers (v. 31) dat erop volgt ‘In heel Judea, Galilea en Samaria kon de gemeente zich nu in vrede ontplooien,’ lijkt volgens sommige vertalingen, zoals de WV-1995, niet direct met het voorgaande te maken te hebben en een tussenopmerking te zijn, maar het is niet onwaarschijnlijk dat het vertrek van de als een raddraaier beschouwde Paulus rust gebracht heeft. Paulus stelde rake vragen, zoals ook blijkt uit het meningsverschil tussen Petrus en Paulus in het vervolg van Handelingen.
Jezus als wijnstok, zijn vader als wijngaardenier: Johannes 15,1-8
Het thema van de verbondenheid met de inspiratiebron ligt heel duidelijk aan de oppervlakte van de tekst. Men kan zich afvragen waarom in deze tekst zo uitdrukkelijk gesteld wordt dat als een rank geen vruchten draagt, die weggesnoeid wordt door de als vader beschouwde God. God selecteert. In de traditionele exegese werd deze ‘ik ben’-tekst gerekend tot de zogenaamde ipsissima verba van Jezus, met andere woorden: er kon geen twijfel over bestaan dat die woorden van de historische Jezus van Nazaret zelf afkomstig waren. De moderne exegese dicht zichzelf niet de kunde toe om zoiets vast te stellen en twijfelt er terecht aan of men zich in een tekst die zo veel decennia na Jezus’ dood is ontstaan zo’n selectie kan veroorloven.
Het Johannesevangelie stelt verschillende malen dat er een duidelijk verschil is tussen het rijk van God en de wereld, waarin de kwade machten de overhand hebben. Gaat het om de historische omstandigheden, het einde van de eerste eeuw, waarin dit evangelie is ontstaan? In de brieven van Johannes, producten van diezelfde johanneïsche gemeenten, spelen meningsverschillen over de interpretatie van de boodschap van Jezus van Nazaret een grote rol. Er waren groepen die – al te – grote nadruk legden op de pre-existentie van Jezus van Nazaret als Gods zoon, kennelijk onder invloed van de gnosis, een beweging die – kort gezegd – de afdaling in het lichaam, de materie, als een verwerpelijk iets zag. Men diende zich te ontworstelen aan het lichaam en het voorbeeld daarvan was Jezus. Hij had zich via de kruisdood weten te bevrijden van zijn lichamelijke gevangenis. Maar deze stroming had te weinig aandacht voor de Jezus die binnen de context van het Palestijnse jodendom geleefd had. Wordt op dezelfde problematiek gedoeld in onze passage van het Johannesevangelie?
In de parabel van de ware wijnstok wordt in eerste instantie niet duidelijk op welke problemen wordt gedoeld. Wel wordt uitdrukkelijk gesteld dat men verbonden dient te blijven met de aardse Jezus. Doet men dat niet, dan zal God zijn maatregelen treffen en je uit de gemeenschap verwijderen, je van de wijnstok afsnijden. In het vervolg blijkt dat het thema van de liefde een rol speelt: ‘Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die ik jullie heb toegedragen’ (v. 12). Verder wordt ook gesproken dat de een niet over de ander moet heersen. Meningsverschillen dienen kennelijk uit de weg geruimd te worden en men dient zich steeds op de aardse Jezus met zijn verkondiging te heroriënteren. Verbondenheid met elkaar is daarvoor een fundamenteel vereiste. Spelen de historische meningsverschillen een rol? Uitsluitsel hierover kan men niet geven, maar in ieder geval is het een tekst die ook naar aanleiding van huidige meningsverschillen binnen kerken geschreven zou kunnen zijn.
Preekvoorbeeld
Van de prachtig bloeiende kersenboom is een tak afgescheurd. Ik neem die mee naar huis om in een vaas te zetten. Maar hoe ik hem ook verwen met lauw water en Pokon, ik zal er geen kersen van plukken. Om in leven te blijven, om vrucht te dragen is voor de tak de band met de stam van levensbelang.
Kan dat beeld uit de natuur, van de stam en de tak, de wijnstok en de ranken, zoals Jezus dat gebruikt in het evangelie van vandaag, een beeld zijn van een menselijke werkelijkheid? We kwamen erop in een gesprek dat we hadden over de film Anonyma – een film over de massaverkrachtingen van Duitse vrouwen in Berlijn door het Rode bevrijdingsleger in het voorjaar van 1945. Mijn gesprekspartner had de recensies gelezen. En dat was genoeg om er zeker níet naar toe te gaan. Want het riep alleen maar weerstand bij haar op, verontwaardiging en verwarring. Hoe is het toch mogelijk, vroeg ze zich af, dat mensen hun menselijkheid zo kunnen verliezen. Gewone mensen, lieve zonen en beminde huisvaders die als beesten tekeer gaan: Russen in het naoorlogse Berlijn, Amerikanen in de Abu Ghraib-gevangenis, overal, telkens weer. Het is, vertelde ze, het verhaal van de Nazi-officier die thuis een lieve vader was, vol zorg voor vrouw en kinderen; en die moest huilen toen zijn hond stierf. Maar in zijn dagelijks ‘werk’ joeg hij meedogenloos Joden de gaskamers in.
Blijkbaar, zeiden we tegen elkaar, kunnen mensen in een situatie terechtkomen waar je losraakt van je eigen wortels, van liefde die je draagt, van alles wat je hebt meegekregen aan waarden en normen. Je kunt blijkbaar je leven afsluiten voor de bron die je voedt met menselijkheid. Als je losgeraakt bent van de omgeving, van ‘thuis’, als je dingen doet die in strijd zijn met wat je in je gemeenschap wordt aangereikt als wezenlijke waarden, dan ben je ‘een dode tak’, een rank die geen vrucht draagt. Zo’n tak moet worden afgesneden en weggeworpen. (Het schokkende van het verhaal over Berlijn 1945 is misschien mede dat de daders van het Rode leger nooit zijn gestraft.)
De evangelist Johannes moet zich, toen hij zijn evangelie schreef, behoorlijk zorgen hebben gemaakt over de eenheid in de christelijke gemeente, over trouw aan de oorspronkelijke inspiratie, aan de Geest van Jezus. Volgens Johannes zijn Jezus’ laatste woorden vol van waarschuwingen voor ‘de wereld’ met al haar kwade machten waardoor je ten val kunt komen (Joh. 16,1). In zijn afscheidsrede spoort Jezus zijn leerlingen aan om de moed niet te verliezen (Joh. 14,27). In zijn afscheidsgebed bidt Jezus dat zijn leerlingen één zullen blijven (Joh. 17,20). De perikoop van vandaag mag in dat licht verstaan worden als een oproep om tegen alle verdeeldheid in vooral de band met Jezus zelf te bewaren: met de verrezen Heer die dezelfde is als de mens van vlees en bloed die zijn ‘vrienden’ vertrouwd had gemaakt met ‘alles wat Hij van de Vader had vernomen’ (15,15). Het is daarom ook een pleidooi om de band te bewaren met die kring van vrienden, met de gemeente, de kerk.
Johannes moet gezien hebben dat christen-zijn, gedoopt zijn, nog geen garantie is dat je Jezus in alles navolgt met een onverdeeld hart, in een ongedeelde gemeenschap. Johannes heeft begrepen dat een christen niet anders is dan ieder ander mens en altijd het risico loopt om los te raken van zijn wortels, in een situatie terecht te komen waar de inspiratie van de Geest niet meer doorstroomt naar alle gebieden van je bestaan. Johannes heeft gezien dat ook binnen de kerk mensen zich kunnen isoleren, eigen wegen gaan, los geraken van hem die de bron is van ons leven.
Als wij in onze eenentwintigste eeuw die woorden van Jezus horen zoals Johannes die hem in de mond legt, dan was die bezorgdheid die in die woorden doorklinkt niet onterecht. Christenen zíjn altijd weer losgeraakt van Jezus en zijn Geest. Ze hebben elkaar bestreden met beeldenstorm en brandstapel. Christenen zijn altijd weer verstrikt geraakt in de kwade machten van ‘de wereld’ en konden blijkbaar hun zondagse gebed verenigen met doordeweekse onbarmhartigheid en zelfs onmenselijkheid.
We kennen allemaal de zwarte bladzijden uit de grote geschiedenis van kerk en christendom, waar ranken afstierven, waar mensen die zich christen noemden, soms vooraan in de kerk zaten, en toch een leven leidden dat regelrecht in strijd was met het evangelie. Maar de grote geschiedenis is ook altijd een kleine geschiedenis van gewone mensen. Van, zeg maar, een Nazi-officier met zijn dubbelleven. De vraag die het evangelie vandaag aan ons stelt is dan ook: ben ík verbonden met ‘de stam’, bezielt de Geest mijn hele leven? Is mijn band met Jezus bepalend voor mijn dagelijkse doen en laten? Draagt mijn leven vrucht? Dóe ik ’s maandags wat ik ’s zondags belijd?
Kees Verdegaal,inleiding
Ad Blommerde sm, preekvoorbeeld