4e zondag van Pasen, jaar B, 21-4-2024

By 20 februari 2024 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 80
  • Bestandsgrootte 107.67 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 20 februari 2024
  • Laatst geüpdatet 20 februari 2024

4e zondag van Pasen, jaar B, 21-4-2024

21 april 2024

Vierde zondag van Pasen

Lezingen: Hand. 4,8-12; Ps. 118; 1 Joh. 3,1-2; Joh. 10,11-18 (B-jaar)

Inleiding
Handelingen 4,8-12
Handelingen 4,8-12 staat in de context van de beginnende verkondiging in Jeruzalem en het conflict tussen de verkondigende leerlingen van Jezus en de autoriteiten. In Handelingen 2 werd de uitstorting van de Geest behandeld en een rede van Petrus weergegeven. In Handelingen 3 stonden een genezing door Petrus (en Johannes) met een daarop volgende rede van Petrus centraal. In Handelingen 4 komt het verhaal op deze genezing terug, omdat Petrus en Johannes vanwege hun verkondiging gearresteerd worden en zich moeten verantwoorden voor de autoriteiten in Jeruzalem. Verzen 8-12 vormen Petrus’ verdediging ten overstaan van deze autoriteiten. Dit gebeurt met gevoel voor ironie: Petrus wijst er eerst fijntjes op dat hij en Johannes werden gearresteerd, omdat ze iemand een weldaad hadden bewezen (v. 9), om vervolgens uiteen te zetten dat deze genezing door Jezus Christus heeft plaatsgevonden. Deze uitspraak verhoogt de spanning in het verhaal: Petrus staat immers tegenover de autoriteiten, die Jezus hebben laten kruisigen. Petrus lijkt zich daar in deze redevoering (zoals de auteur van Handelingen die weergeeft) terdege van bewust, en kiest de aanval als de beste verdediging: deze Jezus, die door de autoriteiten – Petrus gebruikt hier een directe rede – verworpen werd, is nu de (enige) bron van heil. Petrus’ tactiek heeft resultaat: de autoriteiten weten niet wat ze met dit geval moeten beginnen. Aan de ene kant kunnen ze de waarheid van Petrus’ woorden niet ontkennen, aan de andere kant kunnen ze ook niet toegeven zonder hun gezicht te verliezen (vv. 13-16). Het proces loopt uit op een verbod op verkondiging, waar Petrus zich, gezien het vervolg van Handelingen niet aan zal houden. De dynamiek van deze episode geeft iets weer van de onstuimigheid en onweerstaanbaarheid waarmee de auteur van Handelingen het vroegste begin van de gemeente heeft willen schilderen.

Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112

Psalm 118,1.8-9.21-23.26.28cd.29
Psalm 118 is een uitvoerige loflied op Gods voortdurende liefde en trouw. Vers 1 vormt zowel de opmaat als een parafrase van de inhoud van de gehele psalm. Vanwege deze blijvende trouw geldt ook wat in de verzen 8-9 staat: het is beter op de Heer te vertrouwen dan op aardse machten. In de verzen 21-23 wordt – met een verwijzing naar de verworpen steen, die hoeksteen geworden is – de lofzang op de Heer gerechtvaardigd met een verwijzing naar de verlossing, die de Heer in een benarde situatie gebracht heeft. De verzen 28-29 vatten deze inhoud samen en herhalen de uitspraak van vers 1, waarmee de cirkel rond is.

1 Johannes 3,1-2
De Eerste Brief van Johannes behoort tot de vroegchristelijke geschriften, die weliswaar als ‘brief’ te boek staan, maar dit eigenlijk niet zijn; net zoals, bijvoorbeeld, de Brief aan de Hebreeën is 1 Johannes een vroegchristelijke homilie of traktaat. Zoals de naam aangeeft, stamt het (verder anonieme) geschrift uit dezelfde theologische traditie als het Johannesevangelie, de twee andere Brieven van Johannes en de Openbaring van Johannes. Een belangrijk kenmerk van deze traditie is het contrast dat geschilderd wordt tussen de gemeenschap van de gelovigen die God kent en door God is aangenomen, enerzijds en de ‘wereld’, waarvoor het tegenovergestelde geldt, anderzijds. Godskennis en gemeenschap zijn nauw verbonden door het trefwoord ‘liefde’ (agape), zoals in de beroemde passage 4,7-12: ‘Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft is uit God geboren, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde. En de liefde die God is, is onder ons verschenen doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons door Hem het leven te brengen’ (4,7-9). 1 Johannes 3,1v past in dit stramien en werkt de betekenis van Gods liefde voor de mensen verder uit met het beeld van ‘kind van God’ zijn. De achtergrond van dit beeld heeft vermoedelijk weinig te maken met de vaak wat sentimentele taal over ‘kind van God’ zijn, maar eerder met het verwerven van de rechten van een kind, zoals deze in het Griekse en Romeinse adoptierecht vastgelegd waren; het recht op de erfenis was daar één van de belangrijkste van. Bij dit adoptierecht hoorde een opvatting van verwantschap die, tenminste in het Romeinse recht, veel meer uitging van een juridische verwantschap dan van bloedverwantschap. Anders gezegd, adoptie, als kind van God of op enige andere manier, had niet het karakter van een surrogaatverwantschap, maar was net zo ‘echt’ als een bloedverwantschap. Dit komt overeen met de opmerking in 1 Johannes 3,2, dat degenen tot wie ‘Johannes’ zich richt, nu al kinderen van God zijn en dat zij bij het verschijnen van de Zoon Gods aan Hem gelijk zullen zijn. Voor 1 Johannes geldt inderdaad, dat de Zoon van God mens werd, om mensen tot kinderen van God te laten worden, met alle gevolgen voor hun status van dien: ze zullen op net zo’n realistische manier kinderen Gods blijken te zijn als de Zoon zelf. Inderdaad, zo groot is de liefde Gods (v. 1).

Johannesevangelie 10,11-18
Johannes 10,11-18 valt in een gedeelte van het evangelie (Johannes 2–12) dat de openbaring van Jezus aan de wereld als centrum heeft. In tegenstelling tot 13–17, waar het om verdere openbaring aan de inner circle gaat, rond en tijdens het Laatste Avondmaal. Binnen het gedeelte over de openbaring in de wereld vormt de genezing van een blindgeborene op de Sabbat in 9,1-12 de opmaat tot een controverse met verschillende leiders van het volk enerzijds, en tot onderricht van Jezus anderzijds, dat bij de afsluiting in vers 10,21 nog eens terugblikt op de genezing in 9,1-12. In Johannes 10 gebruikt Jezus het beeld van de schaapskudde met haar kooi en herder op twee manieren.
In de verzen 1-10 vergelijkt hij zichzelf met de deur tot de schaapskooi, terwijl hij in de verzen 11-18 het beeld van de ‘goede’ schaapherder gebruikt, om zijn identiteit en zijn missie te verduidelijken. De beeldspraak over de ‘goede herder’ stamt uit de rurale wereld van Palestina en tegelijkertijd staat hij in een lange traditie van beeldspraak over God en/of de koning. Het beeld staat voor een betrouwbare herder, die voor de betreffende schapen een goed en zeker bestaan veilig stelt.

Tegen deze achtergrond heeft de beeldspraak, die Jezus gebruikt, een aantal opvallende kenmerken. Ten eerste, Jezus zet in met een uitvoerige vergelijking tussen hemzelf en een ingehuurde knecht, die een ander soort verantwoordelijkheid voelt voor de aan hem toevertrouwde schapen. Of Jezus, althans in de weergave van Johannes, hiermee concurrerend leiderschap in Israël op het oog heeft, of zijn eigen positieve kwaliteiten als ‘goede herder’ door middel van een contrast wil onderstrepen, kan hier in het midden blijven. De gedachtegang, die aan de vergelijking ten grondslag ligt, is in ieder geval goed toegankelijk. Het resultaat is dat Jezus zijn buitengewone positie als ‘goede herder’ uiteen kan zetten.

Het buitengewone aan deze positie, en dat is het tweede opvallende punt, is dat Jezus de kwaliteit van zijn herderschap ziet in het feit dat hij zijn leven geeft voor zijn schapen. Dit is een toespeling op de op handen zijnde dood van Jezus voor het heil van de wereld. Tegelijkertijd is het een opmerking die boven de beeldspraak uitgaat. Een herder, die zijn leven (aan een wolf) geeft, biedt voor zijn schapen nauwelijks een effectievere bescherming dan een herder die er vandoor gaat. In lijn met de gehele gedachtegang van het Johannesevangelie (zie ook 19,30: Jezus geeft de G/geest) benadrukt Jezus dat Hij zelf zijn leven geeft – om het ook weer terug te krijgen. De kruisdood is geen bedrijfsongeval, maar het doel waar Jezus op afstevent en het verlossende teken van Gods blijvende liefde voor de wereld. Een liefde die zich ook door de dood niet laat afschrikken en die de dood overwint, zowel voor Jezus zelf als ook voor de wereld.

Verdere opvallende elementen in deze perikoop zijn de nadruk die Jezus, in goed johanneïsche traditie, legt op het wederzijdse kennen van de herder en diens schapen (vv. 14-15), en de blik op wat, naar alle waarschijnlijkheid, de uitbreiding van het Evangelie onder de volkeren is. Op deze uitbreiding kon de gemeenschap waarbinnen het Johannesevangelie ontstond, al terugblikken (zie de verwijzing naar schapen die niet van deze kudde zijn in v. 16).

Preekvoorbeeld
De Paastijd is voor een kerk ook als lokale gemeenschap een feestelijke tijd. We mogen vol vertrouwen het leven vieren, dat ons in het mysterie van Jezus verrijzenis gegeven wordt. Maar dat is vandaag de dag problematisch. We zien dat kerkbetrokkenheid steeds minder wordt. Pasen en Paastijd worden zo voorzien van een rouwrandje. Van de andere kant nodigt de paastijd ook uit te blijven vertrouwen op de hoop die in ons leeft.

Daarbij mogen we ons laten inspireren door de bijbelwoorden die ons vandaag worden aangereikt. Het zijn geloofsgetuigenissen die ontstaan zijn in een situatie van totale ontreddering zonder Jezus’ lijfelijke aanwezigheid. Maar ook met vol vertrouwen dat juist in Hem toekomst ligt: Jezus die mensen doet opstaan. Hij ziet de kwetsbaarheid van mensen, in het ziek zijn, in het niet meer gezien worden door welke uitsluiting ook. Maar deze Jezus is aan de kant gezet, vermoord. Zijn manier van leven is in de ogen van de machtheb­bers van zijn tijd geen goede bouwsteen voor de samenleving, Want zijn manier van denken is gevaarlijk. Hij doorbreekt het vertrouwde systeem dat mensen uitsluit, die als zondaars worden aangeduid. Jezus getuigt van een God die juist barmhartig is (Ps. 118). En dat valt niet in goede aarde bij hen die het voor het zeggen hebben, die van bovenaf bepalen waar het op aankomt. Wat het gewone volk denkt en van binnenuit weet of vanuit het hart aanvoelt is dan niet meer in tel.

Het gevoelen van de gelovigen van de eerste christelijke kerken zet ons aan het denken. Zij hebben ontdekt dat het leven van Jezus, zijn bijdrage voor een nieuwe samenleving niet is weggeworpen als een waarde­loze steen. Deze kei van een mens wil een hoeksteen zijn van een samenleving, die er mag zijn in Gods Naam.

Een samenle­ving, waarin mensen de hand wordt gereikt, op de been worden geholpen. Dat doen Jezus’ leerlingen en als het goed is ook nog van­daag de dag in de aandacht voor de kwetsbare mens. Jezus’ leerlingen geven aan waarom ze op deze manier geloven. De herinnering aan Jezus geeft hun kracht om door te gaan om partij te kiezen, ‘Goud en zilver heb ik niet’, zeggen de leerlingen tegen de lamme bij de tempelpoort maar wat ik heb geef ik U. Door de Naam van Jezus Christus sta op. En Petrus reikt de lamme de hand, die zo weer kan opstaan. Die Naam inspireert, geeft let­terlijk geesteskracht om ondanks alles door te gaan. Hier ligt ook de uitdaging om vandaag de dag met allen die het goede doen, het kerk-zijn te vertalen in een uitdrukkelijke betrokkenheid op alles wat kwetsbaar is in onze maatschappij. De lamme in het bijbelverhaal staat dan symbool voor alles wat kwetsbaar is in onze samenleving en dat daarom aandacht vraagt in Gods naam. Lijden, buitengesloten zijn, slachtoffer worden van racisme en andere vormen van discriminatie. Daarbij mogen we ons gesterkt weten dat we, naar Johannes’ woorden, niet voor niets kinderen van God genoemd mogen worden. Een reden te meer om juist het kwetsbare kind van God alle aandacht te geven. Deze kijk op leven als paasgemeente kunnen we verrijken met het beeld van Jezus, de goede Herder.

Herder zijn als een manier van leven, gekenmerkt door betrokkenheid en echte zorg. We kunnen ons dit een beetje voorstellen denkend aan de herders die bang zijn voor aanvallen van wolven. Zich geen raad weten met de ziekte blauwtong zoals verleden jaar herfst.
Het is niet voor niets dat leerlin­gen het beeld van de herder op Jezus toepassen. Ze hebben in Jezus erva­ren, wat eigenlijk aan God toekomt. In Hem herkennen ze de woorden in Psalm 23: ‘De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken, Hij leidt mij naar grazige weiden vult mijn beker.’ Dit herder zijn wordt opnieuw ervaren in zijn lieve Zoon. Zijn betrokkenheid op het welzijn van mensen is zo intens dat Hij juist daarin zo goed is als God.

Wij, die als gelovige mensen in het leven willen staan, mogen ons laten inspireren door dit beeld van de herder. Herder zijn wordt dan een levenshouding een manier van met elkaar omgaan. Vanuit het herder zijn van Jezus een herder zijn voor elkaar, voor iedere mens van goede wil.
Dan is het herder zijn niet meer iets wat we enkel toeschrijven aan leiders binnen een kerkgemeenschap maar aan heel de gemeenschap
Dan mogen we in Roepingenzondag een aanwijzing zien om vooral het herder-zijn waar te maken naar elkaar en naar allen die vanuit hun kwetsbaarheid een beroep op ons doen.

Uitgaande van Jezus’ woord in Lucas 4 bij zijn optreden in de synagoge:

‘De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden, dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid…’

Daarbij mogen we ook van harte bidden dat we vrouwen en mannen mogen vinden die ons voorgaan om ons in dit herder zijn te inspireren en te bemoedigen Zo mag dan binnen onze geloofsgemeenschap ieder worden aangesproken op de eigen verantwoordelijkheid en daarvoor worden gewaardeerd. Iedereen mag zich inzetten met zijn of haareigen kwaliteiten om in ons leven te laten zien dat Jezus leven, dat zijn visie op de maatschappij een hoeksteen is voor onze samenleving. En dat reikt verder dan het gezin als hoeksteen van de samenleving Dat we als kerkgemeenschap het herder zijn waarmaken, samen met allen die zich inzetten voor het goede in ons leven. Een maatschappij waarin niemand wordt afgeschreven en er oog is voor hen die om wat voor reden ook aan de kant staan. Zo mogen we als Paasgemeente ons herder zijn uitdragen in woord en daad door te blijven bouwen aan een samenleving, waarin iedere mens mens mag zijn, als beeld van God.

inleiding prof. dr. Peter Ben Smit
preekvoorbeeld drs. John Rademakers