- Versie
- Downloaden 78
- Bestandsgrootte 108.03 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 20 februari 2024
- Laatst geüpdatet 20 februari 2024
3e zondag van Pasen, jaar B, 14-4-2024
14 april 2024
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 3,13-15.17-19; Ps. 4; 1 Joh. 2,1-5a; Luc. 24,35-48 (B-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Handelingen 3,13-15.17-19
In de paastijd is de eerste lezing niet genomen uit het Oude Testament, maar uit de Handelingen van de Apostelen, het tweede boek van Lucas, waarin hij beschrijft hoe de verkondiging van Jezus’ verrijzenis haar weg vindt en zich uitbreidt ‘van Jeruzalem via Judea en Samaria tot aan de uiteinden van de aarde’ (zie Hand. 1,8), vooral onder impuls van de apostelen Petrus en Paulus.
De lezing voor deze zondag bevat een deel van de toespraak die Petrus hield in de tempel van Jeruzalem, nadat hij een lamme had genezen die iedere dag bij de tempelpoort zat te bedelen. Vers 16, waarin naar die genezing wordt verwezen, is in de lezing echter weggelaten, zodat er geen spoor meer is van de concrete achtergrond. Wat overblijft is een klassieke ‘paaspreek’, een verkondiging van de verrijzenis van Jezus. De God van Abraham, Isaak en Jakob heeft zijn dienaar Jezus verheerlijkt en hem uit de doden doen opstaan.
In de eerste helft van het boek Handelingen vinden we meerdere soortgelijke toespraken, die allemaal min of meer dezelfde opbouw hebben. Centraal staat de verkondiging van Jezus’ verrijzenis, waarvan de apostelen de getuigen zijn. Daaraan gaat meestal een korte samenvatting van Jezus’ aardse leven vooraf. In ieder geval worden zijn lijden en dood vermeld, waarbij gezegd wordt dat die uitgelokt werden door het volk of door de joodse leiders. Toch is Jezus’ dood niet in tegenspraak met de Schriften: ‘Wat God tevoren had aangekondigd bij monde van alle profeten, dat zijn Messias zou sterven, heeft Hij zo in vervulling doen gaan’ (zie v. 18 van de lezing). Ten slotte volgen een oproep tot bekering en een belofte van vergeving van zonden.
In deze toespraak steekt Petrus een wel erg beschuldigende vinger uit naar zijn toehoorders. Het contrast tussen ‘de moordenaar wie zij het leven schonken en de vorst des levens die zij gedood hebben’ onderstreept dat nog (vv. 14-15). Maar daarna volgt de verzachtende omstandigheid dat zij én hun overheden ‘in onwetendheid hebben gehandeld’ (v. 19). En de hoofdtoon van de toespraak is dat de God van het leven zonde en dood overwint en dat er vergeving van zonden is voor wie zich tot die God bekeert.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
Antwoordpsalm: Psalm 4
Psalm 4 is een klaaglied waarin een zeer sterk vertrouwen op God tot uiting komt. In benauwende verdrukking roept de psalmist tot God. Hij is er vast van overtuigd dat God hem antwoord geeft en hem redden zal. Zo groot is zijn vertrouwen, dat hij zich gerust en vrij van zorgen kan neerleggen om in te slapen.
In de christelijke liturgie fungeert dit lied vanouds als avondgebed. In de paastijd wordt het bovendien op Jezus Christus toegepast. Het lied klinkt dan als een vertrouwvol gebed van de stervende Jezus, die weet dat God hem redt uit de dood.
Tweede lezing: 1 Johannes 2,1-5a
In het B-jaar lezen we in de tweede lezing van de paaszondagen enkele uittreksels uit de eerste brief van Johannes. In het eerste deel van die brief roept Johannes zijn lezers op met God verbonden te blijven. Zij moeten, zoals hij het uitdrukt, ‘wandelen in het licht’ (1,7), want ‘God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis’ (1,5). ‘Wandelen in het licht’ betekent op de eerste plaats: breken met de zonde, want de zonde scheidt ons van God (1,8–2,2). En vervolgens: de geboden onderhouden, vooral het gebod van de liefde (2,3-11). De lezing bevat de laatste verzen van het eerste en de eerste verzen van het tweede element.
Wij moeten ernaar streven niet te zondigen, schrijft Johannes. En als wij dan toch zondigen, dan mogen wij vertrouwen op Jezus Christus, de zondeloze, die de zonde van de wereld goedmaakt (vv. 1-2 van de lezing). Om verbonden met God te leven – om God te ‘kennen’, in de woorden Johannes – moeten wij Gods Woord gehoorzamen en zijn geboden onderhouden (vv. 3-5). Uit het vervolg blijkt, dat Johannes daarmee vooral het gebod van de liefde bedoelt: ‘Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht’ (2,10).
Evangelielezing: Lucas 24,35-48
Dit is de enige zondag in de paastijd waarop de evangelielezing niet uit Johannes komt, maar uit Lucas. Het verrijzenishoofdstuk in het Lucasevangelie bevat drie paasverhalen: het bezoek van de vrouwen aan het graf (24,1-12), het Emmaüsverhaal (24,13-35) en de verschijning van Jezus aan ‘de elf’ (24,36-53). De lezing van deze zondag omvat het laatste vers van het Emmaüsverhaal en het grootste deel van het derde verhaal.
Hoe verschillend die drie verhalen ook zijn, we vinden er toch dezelfde elementen in terug. (1) Enkele volgelingen van Jezus vernemen van iemand de paasboodschap. (2) Zij reageren met schrik, onbegrip of twijfel. (3) Zij worden daar overheen geholpen met argumenten die met Jezus en met de Schrift te maken hebben. (4) Ten slotte getuigen zij van het goede nieuws dat zij vernomen hebben. Daarbij constateren we in al die elementen een opgaande lijn: het derde verhaal is het hoogtepunt. Het eerste verhaal gaat over de vrouwen bij het graf, het tweede over twee leerlingen op weg naar Emmaüs, het derde over de elf apostelen en al de anderen die met hen in Jeruzalem zijn. Zij worden aangesteld en gezonden als officiële getuigen van de verrijzenis. De vrouwen vernemen de paasboodschap van twee engelen; de Emmaüsgangers van Jezus zelf, maar zonder hem te herkennen; de elf en de anderen eveneens van Jezus zelf, die zich nu echter duidelijk kenbaar maakt. Hij toont hun zijn handen en voeten en eet voor hun ogen een stuk geroosterde vis op.
Door dat laatste element benadrukt Lucas sterk de ‘lichamelijkheid’ van de verrezen Jezus. Dat zou de indruk kunnen wekken dat de leerlingen een onomstotelijk, proefondervindelijk bewijs van de verrijzenis hebben gekregen. Dat is natuurlijk niet zo. Uit andere verhalen blijkt dat zij twijfelen en Jezus niet herkennen – dat is ook in dit verhaal zo – en dat Jezus er plots is en even plots weer verdwijnt, terwijl deuren en vensters gesloten zijn. Daaruit blijkt dat de aanwezigheid van de Verrezene totaal ‘nieuw’ is en verschilt van zijn aanwezigheid tijdens zijn aardse leven. Maar in dit verhaal wil Lucas onderstrepen dat de Verrezene, die zij in geloof ervaren, niemand anders is dan de Jezus die zij hebben gekend, met wie zij zo vaak samen hebben gegeten en die werkelijk aan het kruis is gestorven – vandaar de ‘handen en voeten’, met de littekens van de kruisiging.
De eerste reactie van de getuigen is altijd schrik, onbegrip of twijfel. Dat is ook hier het geval: de leerlingen zijn verbijsterd en ontsteld (vv. 37-38 van de lezing; vergelijk v. 5 in het eerste en de verzen 16-25 in het tweede verhaal). In de drie verhalen worden daar argumenten tegenover geplaatst. In het eerste verhaal herinneren de engelen aan wat Jezus vroeger gezegd heeft (vv. 6-7). In het tweede verhaal verklaart Jezus de Schriften ‘beginnend met Mozes en uit al de profeten’ (v. 27). In het derde verhaal, dat we vandaag lezen, herinnert Jezus aan de woorden die hij vroeger tot hen gesproken heeft én aan de Schriften. Daarbij wordt de Schrift nu uitdrukkelijk met de drie delen van de Tenach aangeduid: ‘Dit zijn mijn woorden die Ik sprak, toen Ik nog bij u was: ‘Alles moet vervuld worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de Profeten en in de Psalmen’ (v. 44).
In de laatste verzen van de lezing wordt het schriftargument aangaande lijden, sterven en verrijzen van de Messias herhaald. In één adem worden daaraan toegevoegd: de verkondiging onder alle volkeren, de bekering en de vergiffenis der zonden, en de opdracht aan de leerlingen om te getuigen. Dat zijn allemaal thema’s waar Lucas groot belang aan hechtte en die hij in de Handelingen van de apostelen breder heeft uitgewerkt, zoals we bijvoorbeeld kunnen zien in de eerste lezing van deze zondag.
Preekvoorbeeld
Driemaal
Op de derde zondag na Pasen zijn de leerlingen nog steeds angstig en radeloos vanwege het verlies van hun meester. Het verhaal over het lege graf waar de vrouwen mee kwamen die op de eerste dag naar Jezus toe wilden, verwart en beangstigt hen alleen maar verder. Daarom laat Jezus het, zo lezen we op deze derde zondag na Pasen, niet bij één verschijning.
Jezus verschijnt driemaal. Eigenlijk tweemaal. De eerste keer, bij de vrouwen aan het graf, is Jezus niet te vinden en dát is juist bijzonder. De mannen in het wit die de vrouwen bij het graf aanspreken, roepen Jezus’ woorden in herinnering waarmee hij zelf zijn lijden, dood en verrijzenis had aangekondigd.
De vrouwen die met dit ongelofelijke verhaal terugkomen, worden door de leerlingen niet serieus genomen. De leerlingen gaan niet eens naar het graf om zelf te kijken. Dachten ze echt dat de vrouwen uit hun midden met ‘kletspraat’ over zoiets belangrijk zouden komen. Of zouden ook verdriet en angst een rol hebben gespeeld? Alleen Petrus rent naar het graf, bukt zich, kijkt naar binnen en ziet de linnen doeken.
Als de leerlingen niet naar het graf komen, moet Jezus maar naar hen komen. In het tweede verhaal loopt hij een hele tijd met hen op, in hun eigen tempo. Want de leerlingen zijn traag van begrip. Bij de tweede verschijning, verwijst Jezus naar Mozes en de Schriften en openbaart zijn identiteit in het breken van het brood. Hapklare brokken. De ogen van de leerlingen gaan open, maar op dat moment is Jezus weer verdwenen. Met brandende harten gaan de leerlingen het aan de anderen vertellen. Niet alleen zijn hun ogen geopend, ze vóélen het nu ook.
Bij de derde verschijning, die we vandaag hebben gelezen, reageren de leerlingen weer verbijsterd en door angst overmand. Jezus bekritiseert hun twijfel. Maar wel gaat hij nog een stap verder om zich aan de leerlingen te laten kennen. Bij deze verschijning gaat het niet alleen om horen en zien, maar ook om voelen. Jezus nodigt de leerlingen uit zijn handen voeten aan te raken. Hiermee toont hij dat hij geen geest is, maar een mens van vlees en bloed. Toch gaat ook deze keer de verschijning niet zonder een verwijzing naar de Wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen.
Woorden en daden
We leren hieruit dat geloof altijd een combinatie is van woorden én daden. Zij kunnen niet los van elkaar worden gezien. Jezus’ levensverhaal, zo leert Lucas ons, is het in vervulling gaan van de Schriften. Het had dus niet anders kunnen gaan. Omdat Jezus is gestorven, zoals geschreven in de Schrift, komen de wet en de profeten in vervulling. De dode letters van de profeten komen tot leven in het offer van Jezus. De holle wetten worden van vlees en bloed. De psalmen zijn als voedsel onderweg. De Schriften zijn er niet om te lezen, maar om te leven.
Dat het hier niet om ‘studeerkamerwijsheid’ gaat, lezen we bij de Emmaüsgangers. Jezus loopt met hen op, in hun eigen tempo. Hij luistert naar hun zorgen en verdriet, naar het verhaal van een vriend die gestorven is. Hij loopt en deelt met hen. Niet om hun verlies op te lossen door hen te verrassen met het weerzien van een teruggekeerde vriend. Maar om zichzelf te delen, zoals hij altijd heeft gedaan. Het gebaar van het delen, is daarmee groter dan het leven van Jezus. Het gaat ook over het offer van zijn sterven. Het heeft betekenis voor ons geloof en daarom herhalen we dit gebaar tot op de dag van vandaag. Het delen van het brood levert gelovigen geen volle maag op maar een brandend hart.
Breken en delen
In het Emmaüsverhaal neemt Jezus de uitnodiging van de leerlingen aan om bij hen te overnachten en te eten. Jezus is graag te gast, of eigenlijk de mystery guest. Hij laat zich ontvangen en openbaart zichzelf door het brood te delen om daarna meteen te verdwijnen. Voor de verrezen Jezus is er immers geen fysieke noodzaak om te delen of te eten. Hij vraagt in de lezing niet om vis omdat hij honger heeft, maar om te laten zien wie hij is.
Jezus eet de vis zoals de vis Jona eet. Jona blijft drie dagen en drie nachten in de buik van de vis. Een voorproefje van de wederopstanding van Jezus. Want ook Jezus blijft drie dagen in het graf voordat hij naar buiten komt en de geroosterde vis eet te midden van zijn volgelingen.
Dit markeert een nieuw begin want vandaag is het niet Jezus die deelt, maar hij vraagt de leerlingen met hem te delen. Jezus’ gebaar verdient navolging. Uitdelen van jezelf, met elkaar. Daarom dat wij op zondag dat gebaar van breken en delen herhalen en als levende herinnering koesteren en doorleven.
Mens van vlees en bloed
Of misschien wil Jezus door iets alledaags als voedsel laten zien dat hij het is ‘in levende lijve’. We herkennen dit ook uit het verhaal van het dochtertje van Jaïrus. Nadat Jezus haar heeft laten opstaan geeft hij de opdracht haar te eten te geven (Luc. 8,55). Eten als teken van leven.
Jezus is een mens van vlees en bloed, met zichtbare wonden. Getekend door de martelingen en zijn kruisdood. We herdenken Jezus dus niet alleen tijdens het breken en delen van ons dagelijks brood. Of in gebed en het lezen in de Bijbel. Maar ook wanneer we ons zelf gebroken voelen.
De verrijzenis staat, zo weten we uit de Schriften, niet los van het lijden. Dit moest gebeuren om te volbrengen wat bij de profeten staat geschreven. Daarom wil de ongelovige Tomas zelf de wonden van Jezus aanraken om tot geloof te komen. Hij neemt de verrijzenis niet voor lief. Maar wil ook het lijden van Jezus meevoelen. In de lezing nodigt Jezus de leerlingen uit hem aan te raken. Ook dit is een vorm van delen; compassie, medelijden als kern van het Evangelie. Het is met iemand oplopen in het eigen tempo, maar ook de pijn van de ander voelen.
Feilbare mensen
We lezen vandaag in de lezingen dat we feilbare mensen mogen zijn. We willen niet zondigen maar in de praktijk gebeurt het soms toch. Wanneer we iemand niet serieus nemen. Wanneer we niet naar iemand omkijken. Wanneer we het laatste stukje brood voor onszelf willen houden. Wanneer we onze blik afwenden wanneer iemand gewond is. Het gebeurt elke dag. We maken het allemaal mee…
Maar wat dan belangrijk is, is het tonen van berouw en bekering. Soms moet iemand iets wel drie keer leren voordat hij het echt begrijpt. Jezus heeft geduld met ons. Fouten maken hoort bij mens zijn. Wie beseft dat hij fout zit, kan het de volgende keer beter doen. We moeten bereid zijn ons de ogen te laten openen voor blinde vlekken. Als we durven leren van onze fouten. Op onze schreden terug kunnen keren. Wanneer we meevoelen met elkaars pijn en soms geduld hebben met elkaar. Wanneer we onszelf durven uitdelen en bereid zijn tot bekering. Dan zullen we samen onderweg zijn, worden ogen geopend en gaan harten branden. Vrede zij met jullie. Amen.
inleiding dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld drs. Sanneke Brouwers