- Versie
- Downloaden 32
- Bestandsgrootte 303.83 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
3 april 2011
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: 1 Sam. 16,1b.6-7.10-13a; Ps.23; Ef. 5,8-14; Joh. 9,1(.6-9.13-17.34-38)-41 (A-jaar)
Inleiding
1 Samuël 16,1b.6 - 7,10-13a
In het verhaal van de zalving van David tot koning neemt het werkwoord ‘zien’ een sleutelpositie in.
Nauwelijks heeft de profeet Samuël de tragedie met Saul kunnen verwerken, of hij krijgt al de opdracht om een van de zonen van Isaï in Betlehem te gaan zalven.
‘Een van zijn zonen heb ik als koning voor mij gezien’ staat er letterlijk. Welke van de zonen het zal zijn verneemt Samuël niet, maar JHWH heeft hem al gezien, in de zin van uitgekozen.
Als Samuël bij Isaï is, valt zijn oog meteen op Eliab, de oudste, en meent hij dat hij de gezalfde die JHWH voor zich bestemd heeft, ziet. Maar hij blijkt niet goed gezien te hebben en wordt gecorrigeerd: ‘Ga niet af op zijn voorkomen of zijn rijzige gestalte, want hem heb ik verworpen’. Niet wat een mens ziet is beslissend; een mens kijkt naar het uiterlijk (‘de ogen’ staat er letterlijk) maar JHWH kijkt naar het hart.
Het hart is bijbels gezien niet enkel het centrum van gevoelens, maar ook van gedachten, bedoelingen, kritische bezinning, plannen en beslissingen.
Zijn die afgestemd op Gods hart? ‘Uw koningschap zal geen stand houden’, heeft Samuël tegen Saul gezegd, ‘JHWH zal een man naar zijn hart zoeken en hem aanstellen tot vorst over zijn volk’ (1 Sam. 13,14).
Het gaat er hier niet zozeer om of het hart van de kleine David zuiver is of niet, maar wel of de keuze naar Gods hart is. God kijkt met het hart, en ziet anders dan mensen die alleen maar zien wat voor ogen is. Dat komt in de boeken Samuël en in heel de Bijbel telkens naar voren. Mensen die geen toekomst zien wordt die toch geschonken, de laatste kan de eerste worden.
De geboorte van Samuël had plaats tegen menselijke verwachting in.
Saul uit de stam Benjamin ‘een van de kleinste stammen van Israël’, en dan ook nog behorend tot ‘het geringste van alle geslachten van de stam Benjamin’, wordt tot koning gekozen. En nu David, de jongste, de kleinste. Zijn vader had er niet eens aan gedacht dat hij in aanmerking zou komen. ‘Zijn dit al uw jongens’? vraagt Samuël, die intussen geleerd heeft te zien zoals God ziet. ‘Nee, de jongste is er niet bij, die hoedt de schapen’. Hier zie je al in beeld wat David worden zal: een herder die zijn volk beschermt en leidt. ‘Laat hem halen’. Het feest gaat pas door als hij er bij is.
De verteller kan het niet laten te vermelden dat David een knappe jongen is, met rossig haar en mooie ogen. God kijkt naar het hart, maar het oog wil ook wat! ‘Deze is het, zalf hem’. Samuël zalft hem temidden van zijn broers, en van toen af was David doordrongen van de Geest.
De keuze van God, de zalving, het geschenk van de Geest maken David tot koning van Israël. Het zal nog een tijd duren voordat hij koning van heel Israel wordt, door allerlei verwikkelingen heen. In Hebron zalven de Judeeërs hem tot koning van Juda (2 Sam. 2,4) en alle stammen van Israël in Hebron bijeen, sluiten een verdrag met David en zalven hem tot koning van Israël (2 Sam. 5,3).
Hier aan het begin van de verhalencyclus over David, is de verteller er alles aan gelegen om duidelijk te stellen dat David niet door mensen maar door God gekozen is.
Johannes 9,1-41
De evangelielezing is de voltooiing van het verhaal over Jezus die op het Loofhuttenfeest naar de tempel komt, en zich daar te kennen geeft als het levende water en het licht van de wereld. Het verhaal over de genezing van de blindgeborene is er een illustratie van. Het laat zien hoe Jezus als het licht van de wereld mensen ziende maakt.
Ook hier is het werkwoord ‘zien’ de sleutel van het verhaal. Meteen in de eerste zin al. In het voorbijgaan ziet Jezus een man die van zijn geboorte af blind is. Daar begint de genezing van de blinde mee, gezien worden. Het zien van Jezus blijkt meer dan alleen maar constateren dat die man daar zit, maar houdt in dat hij door hem geraakt is, bij hem betrokken raakt. God raakt erbij betrokken, want in die blindgeborene zal het werk van God zichtbaar worden.
Heel de geschiedenis door was God werkzaam. God schiep een leefbare wereld en zag dat het goed was. God zag de ellende van zijn volk in slavernij, en komt om het te bevrijden. Dat zien houdt in begaan zijn met mensen in nood, voor hen opkomen.
In actie komen. Dat doet Jezus dan ook, zonder dat de man er uitdrukkelijk om vraagt. De leerlingen vragen wie er gezondigd heeft, hijzelf of zijn ouders. Zonde en lijden zag men met elkaar verbonden. Jezus niet. Zijn vraag is niet wie de schuld heeft, maar hoe je bevrijding kunt brengen en deze tragische situatie tot eer van God laten worden.
Daartoe weet Jezus zich gezonden. Hij moet het werk van God doen. De tijd is kostbaar. Wij moeten werken zolang het dag is. Wanneer de nacht van de dood komt, kan niemand meer werken. Dus nú Gods werk doen, sabbat of niet.
Jezus spuwt op de grond, maakt wat modder en bestrijkt daarmee de ogen van de blindgeboren man, en stuurt hem naar de vijver van Siloam om zich te wassen. Het water van de Siloam wordt door een tunnel aangevoerd en krijgt de naam ‘Gezondene’. Deze naam verwijst naar Jezus als Gezondene door God. Hij is als levend water. ‘Laat wie dorst heeft bij mij komen … Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft’, riep Jezus op de laatste dag van het Loofhuttenfeest, daarmee doelend op de Geest (Joh. 7,37-39).
De man gaat zich wassen, en keert ziende terug. In de reacties op de genezing en het gerechtelijk proces dat ontstaat, wordt de identiteit van de man, en van Jezus, en van de tegenstanders die hem willen veroordelen, steeds duidelijker zichtbaar.
De buren en bekenden vragen zich af of hij het is die altijd zat te bedelen? Hij is het, zegt de een. Nee, hij lijkt er wel op, zegt een ander. Ik ben het, zegt de man beslissend.
Tot drie keer toe getuigt hij dat hij genezen is, en hoe. Gezien, geraakt en genezen als hij is, krijgt hij zijn identiteit. Hij wordt een man die steeds beter gaat zien wie Jezus is, en pal staat voor zijn visie die aangevochten wordt. Hij vecht terug en komt voor Jezus op en redt Jezus, wat hem op een veroordeling komt te staan: ‘Jij bent een en al zonde’ en ze gooien hem eruit. Jezus vangt hem op, en hij gaat nu in Jezus geloven, wordt zijn leerling. Het is een groeiende geloofsvisie. Eerst getuigt hij van ‘De mens die Jezus heet’, later ‘Hij is een profeet’ en ‘Hij komt van God’, en uiteindelijk gelooft hij in hem als ‘de Mensenzoon’.
De Farizeeën, ook met Joden of Judeeërs aangeduid, spelen een negatieve rol. Zij hadden de bevoegdheid om iemand genezen te verklaren. Zij ondervragen de man en vernemen dat Jezus modder heeft gemaakt en daarmee de ogen van man bestreken heeft, handelingen die op de sabbat verboden zijn, Jezus heeft dus de sabbatwet overtreden. Hij kan niet van God komen. Hun mening is verdeeld, maar de oordelende groep vecht het feit aan dat de man blind was en weer kan zien. Zijn ouders moeten getuigen. Dan komen ze weer bij de zoon terug om hem onder ede te laten verklaren dat Jezus een zondaar is. Als leerlingen van Mozes menen ze de waarheid in pacht te hebben.
Op een heel knappe manier brengt de evangelist hun onvermogen in beeld, hun grijpen naar machtsmiddelen, en hoe ze zelf in de fuik lopen die ze voor Jezus hebben uitgezet. Ze willen Jezus veroordelen, maar het omgekeerde gebeurt.
‘Tot een oordeel ben ik in de wereld gekomen’: de niet-zienden zullen zien en de zienden zullen blind worden. Wanneer de messiaanse tijd aanbreekt ‘worden de ogen van de blinden geopend’ (Jes. 35,50). Het gaat niet enkel om fysiek blinden, maar om allen die in duisternis verkeren omdat ze Jezus als het ‘Licht van de wereld’ niet zien of niet willen zien. Het laatste is het geval met de Farizeeën, die Jezus vragen of zij soms ook blind zijn.
Wie zich herkent in de blindgeborene en zich door Jezus laat raken en laat zenden en zich wast in de Gezondene, in hem gedoopt is, worden de ogen geopend: hij gaat steeds helderder zien wie Jezus is als de mensenzoon, die de mens bij uitstek is, en solidair met alle mensen voor hen lijdt. De mensenzoon is ook de hemelse mens, de mens die met de hemel in contact staat (Joh. 1,50) uit de hemel is neergedaald en verheven zal worden aan het kruis en in heerlijkheid (Joh. 3,13v), en allen tot zich zal trekken als hij verheven is.
Efeziërs 5,8-14
De tweede lezing sluit goed aan bij de andere lezingen. Paulus herinnert de Ezesiërs eraan dat zij eens duisternis waren, en nu licht zijn door verbondenheid met de Heer. Het is een opdracht om licht te zijn, licht te worden, door goed te zijn, naar rechtvaardigheid en betrouwbaarheid te streven, steeds te zoeken wat Christus van je vraagt. En zich niet in te laten met duistere praktijken, maar ze te ontmaskeren en aan het licht te brengen.
Wat aan het licht komt, wordt zelf licht. Zo is het ook met wie een slapend en doods leven leidt. De hymne die Paulus citeert, klinkt als een wekker: ‘Ontwaak gij die slaapt, sta op uit de dood, en Christus zal over u lichten’.
Literatuur
N.A. Schuman, Messiaans en menselijk. Notities bij de boeken Samuël, Kok Kampen 1988, blz. 43-46.
Jan Nieuwenhuis, Johannes de Ziener, Kok Kampen 2004, blz. 185-194.
Joop Smit, Volgens Johannes, G&S Hilversum z.j., blz. 73-77.
Preekvoorbeeld
Zien en gezien worden, daarvoor slenteren de pubers door de Voorstraat of over de boulevard. Zien en gezien worden, daarvoor gaan de mensen naar recepties en ontvangsten, rijden ze in de nieuwste auto of tuigen hun zeiljacht op. Door gezien te worden, in je werk, in je succes, verwerf je aanzien, word je een ‘gezien persoon’.
Ook God heeft gezien: hij heeft een koning gezien in het gezin van Isaï. Samuel wordt op weg gestuurd om die aanstaande koning te zalven. En wat ziet Samuel? Samuel ziet Eliab, een man het aanzien waard. Kritisch klinkt Gods stem: ‘Hem wil ik niet, de mens ziet aan wat voor ogen is, maar God ziet het hart aan,’ en als een refrein klinkt dat zeven zonen lang, alle ferme jongens, stoere knapen zijn het níet.
Dan, uit het vergeethoekje, duikt er nog eentje op, de nakomer, nog niet volwassen genoeg voor een offerfeest van aanzien. Hij moest op de schapen passen. Maar God had hem wel gezien, zijn hart gezien en hier wil zijn Geest wonen. ‘Hij is het, zalf hem’. Als een herder moet Gods koning zijn, zó zal hij gezalfd worden door de Geest, zo zal hij Messias zijn.
Eeuwen later: Jezus, zoon van David, geboren uit de Geest van God, zíet: hij zíet een onooglijk mens, een blinde van zijn geboorte af, een mens die zelfs geen naam lijkt te hebben. De buren, de omstanders spreken over hem als ‘die daar…’ Jezus ziet hier een mens, onaanzienlijk voor de wereld, maar bestemd om mens te zijn tot Gods eer. Gods eer ‘in mensen een welbehagen’ staat hier op het spel. Deze mens mag sabbat vieren in het licht, daarvoor is Jezus gekomen.
De aanzienlijken zien dit niet, zij zien slechts wat voor ogen is: de buitenkant, de regeltjes, daarin zit hun aanzien. Alles wat daarmee in aanvaring komt wordt als zonde aangemerkt.
Opvallend is hoe deze blinde man, eenmaal tot zien gekomen, gaat staan, gaat instaan voor recht en vrede, gaat instaan voor Jezus: ‘Deze mens komt van God! Zien jullie dat niet? Mij heeft hij de ogen geopend, zijn jullie dan ziende blind?’
Dat gaat de aanzienlijken te ver, dit waarnemingsvermogen is te helder, dit licht is te fel: het legt hun hart bloot. Vervuld van eigenwaan gooien ze de door God geredde mens eruit!
De onaanzienlijke aangezien, de aanzienlijke verblind, dat gebeurt als het Licht der wereld doorbreekt, als de Mensenzoon, de zoon van David, de Messias verschijnt.
Geloof je in de Mensenzoon?’, vraagt Jezus. En die vraag raakt dan ook ons. Wij lopen graag over de boulevard, we willen graag gezien worden. Geldt dat enkel de buitenkant of kan ook ons hart – onze intenties, onze inzet, ons zoeken naar vrede en recht, ons omzien naar de minste mensen – de toets doorstaan? In wiens ogen willen wij aanzienlijk zijn? Meestal in de ogen van hen die belangrijk zijn voor onze toekomst, onze loopbaan, ons succes. Wat kun je dan van Jezus verwachten? Alles wijst erop, dat hem in Jeruzalem geen glanzend koningschap te wachten staat. De Mensenzoon zal de lijdende blijken te zijn, hijzelf zal de stad van God uit gegooid worden. Willen wij in die loopbaan lopen?
In de ontmoeting met het Licht der wereld staan ook wij in het licht. Licht is kritisch: dan blijkt wat duister is, dan blijkt wie liever met het duister heult, dan blijken aanzienlijken blind en blinden ziende tot Gods eer.
Paulus laat de wekker rinkelen: ‘Opstaan slaapkoppen… het Licht van Christus is opgegaan en nu worden wij geroepen om te leven in goedheid, gerechtigheid en waarheid. Opstaan slaapkoppen, alles wat voor de wereld blinkt is vaak maar schone schijn, maar Christus (het Griekse woord voor Messias, ‘gezalfde’) onderscheidt de werkelijke zienden van de verblinden’. De werkelijke weg naar Gods koningschap gaat niet via aanzien, maar over de weg van de herder, die zich inzet voor zijn schapen.
Zien en gezien worden, op welke weg wandelen wij? Wij, de onaanzienlijke mens die werd gezien, ging zien, opstond en Christus volgde als weg naar Gods Koninkrijk. Laten we gezien worden in het aanzienlijke gezelschap van David, de blinde, de Mensenzoon zelf.
Nol Sales, inleiding
Rinske Nijendijk-Cnossen, preekvoorbeeld